ECLI:NL:GHARL:2024:2212

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
21-000681-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van arts voor het afgeven van een valse verklaring van overlijden

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, een arts, was eerder vrijgesproken van het tenlastegelegde feit dat zij opzettelijk een valse verklaring van overlijden had afgegeven. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft het dossier en de verklaringen van de verdachte en haar raadsvrouw, mr. M.P. Waninge, bestudeerd. De verdachte had op 17 augustus 2020 een verklaring van overlijden afgegeven voor een 96-jarige vrouw, die op dat moment in haar woning was overleden. De verdachte was ervan overtuigd dat de dood van de vrouw het gevolg was van een natuurlijke oorzaak, ondanks dat er later aanwijzingen waren dat er mogelijk sprake was van een niet-natuurlijke dood door parathionintoxicatie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, gezien haar jarenlange ervaring als arts en de omstandigheden van het overlijden, niet opzettelijk een valse verklaring heeft afgelegd. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de politierechter bevestigd en de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De beslissing van het hof is dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte opzettelijk een valse verklaring heeft afgelegd, en daarom is het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000681-23
Uitspraak d.d.: 29 maart 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 27 januari 2023 met parketnummer 18-339851-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw,
mr. M.P. Waninge, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte vrijgesproken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat de overwegingen van het hof anders zijn dan die van de politierechter. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij, in of omstreeks de periode van 17 augustus 2020 tot en met 18 augustus 2020, te [plaats 1] en/of te [plaats 2] , althans in Nederland, als arts, opzettelijk
- een valse verklaring nopens een oorzaak van overlijden heeft afgegeven en/of
- van een valse verklaring nopens een oorzaak van overlijden gebruik heeft gemaakt, als ware de inhoud in overeenstemming met de waarheid.

Vrijspraak

De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof vrijspraak bepleit, omdat - kort gezegd - de door verdachte de afgegeven verklaring van overlijden niet vals was. Evenmin is er bewijs dat verdachte opzet heeft gehad op het afgeven van een valse verklaring.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wel een veroordeling dient te volgen, omdat de verdachte in redelijkheid niet overtuigd kon zijn van een natuurlijke doodsoorzaak en dus wel een valse verklaring van overlijden heeft afgegeven. Immers, een arts moet overtuigd zijn van een natuurlijke doodsoorzaak om een verklaring van overlijden van die strekking te mogen opmaken en afgeven. Dit staat in artikel 7 van de Wet op de lijkbezorging.
De politierechter heeft verdachte vrijgesproken omdat – kort gezegd - voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde vereist is dat onomstotelijk vast moet staan dat de dood niet is ingetreden door een natuurlijke oorzaak Dat bewijs ontbrak volgens de politierechter. In zijn appelschriftuur heeft het openbaar ministerie betoogd dat de politierechter daarmee een onjuiste juridische maatstaf heeft aangelegd.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Artikel 228 lid 1 Wetboek van Strafecht luidt:
De arts of verloskundige die opzettelijk een valse verklaring afgeeft nopens een geboorte, een oorzaak van overlijden dan wel nopens het al of niet bestaan hebben van ziekten, zwakheden of gebreken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 7 van de Wet op de lijkbezorging luidt:
Lid 1: Hij die de schouwing heeft verricht geeft een verklaring van overlijden af, indien hij ervan overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak.
Lid 6: Indien de behandelende arts in andere gevallen dan die bedoeld in het tweede lid meent niet tot afgifte van een verklaring van overlijden te kunnen overgaan, doet hij hiervan onverwijld door invulling van een formulier mededeling aan de gemeentelijke lijkschouwer of een der gemeentelijke lijkschouwers.
Op 17 augustus 2020 heeft de verdachte een verklaring van overlijden (natuurlijke doodsoorzaak) opgemaakt en afgegeven. De vraag waar het in deze zaak om gaat is of de verdachte ervan overtuigd was dat de dood van haar patiënt was ingetreden als gevolg van een natuurlijke oorzaak. Als zij deze overtuiging had, dan heeft zij geen valse verklaring afgelegd in de zin van artikel 228 van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van de stukken in het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, stelt het hof het volgende vast:
Mevrouw [slachtoffer] is op 17 augustus 2020 op 96-jarige leeftijd overleden in haar woning in [plaats 3] . Bij haar overlijden waren aanwezig: haar [kleindochter] , [ziekenverzorgster] , [wijkverpleegkundige] , [ambulancechauffeur] een andere ambulancemedewerker en de verdachte als haar huisarts.
[slachtoffer] was een oude dame met een kwetsbare gezondheid, was zeer slechthorend, slecht ter been en had jicht. Verdachte was net drie weken op vakantie geweest. Zij had van de vervangend huisarts gehoord dat de toestand van [slachtoffer] in haar vakantie erg was verslechterd. [slachtoffer] had uitgedroogd op bed gelegen en was niet meer in staat geweest hulp in te roepen of de deur open te doen. De politie was er aan te pas gekomen om de deur te openen. Dat was een week voor het overlijden van [slachtoffer] gebeurd. Vanwege de slechte toestand van [slachtoffer] had de vervangend huisarts een opname in een verzorgingstehuis geregeld. Die dag, 17 augustus 2020, zou die opname plaatsvinden.
Verdachte wilde voorafgaand aan de opname nog langs gaan bij [slachtoffer] . Aan het eind van de ochtend vond zij de gelegenheid om dit te doen. Daar aangekomen, zag zij een ambulance voor de deur staan. Binnen zag zij [slachtoffer] buiten kennis op de grond liggen. Verder waren aanwezig een kleindochter, twee ambulancemedewerkers en twee thuiszorgmedewerkers. De thuiszorgmedewerker vertelde aan verdachte dat [slachtoffer] in het bijzijn van alleen de kleindochter niet goed was geworden, dat de kleindochter de hulpdiensten had ingeschakeld, dat de kleindochter had gezegd dat [slachtoffer] iets uit een klein bruin flesje had gedronken en dat ze hadden gezocht naar het flesje, maar niets hadden gevonden.
Verdachte meldde aan de ambulancemedewerkers dat [slachtoffer] niet gereanimeerd wenste te worden. [slachtoffer] is vervolgens liggend op de grond overleden.
Verdachte heeft verklaard dat zij zag dat [slachtoffer] op een rustige manier het leven liet, met een langzaam uitdovend hartritme. Ze lag er rustig bij, zonder bloed- of urineverlies en zonder te hebben gebraakt. Dat [slachtoffer] overleed vond de verdachte niet vreemd, aangezien [slachtoffer] een week eerder ook al bijna was overleden omdat zij toen uitgedroogd was. Dat was de reden waarom [slachtoffer] naar een verzorgingstehuis moest. Verdachte zag geen enkele aanwijzing dat er sprake was van een niet-natuurlijke dood. Het verhaal van de kleindochter over het bruine flesje vond zij vreemd en verward en ze dacht dat de kleindochter het niet goed had gezien.
Zij was verrast dat de ambulancemedewerker vroeg of zij een verklaring van overlijden met natuurlijke doodsoorzaak zou afgeven, omdat zij zelf niet twijfelde aan een natuurlijke doodsoorzaak. Zij heeft toen geantwoord dat zij die verklaring af zou geven en dat zij de nabestaanden de poespas of het gedoe van een onderzoek wilde besparen. Er zou immers toch niets uitkomen en dat, voor iedereen belastende, onderzoek zou dus geheel voor niets zijn. Als zij een vermoeden had gehad van een niet-natuurlijk overlijden dan had zij geen verklaring van natuurlijk overlijden afgegeven. Gelet op alle omstandigheden was zij ervan overtuigd dat het een natuurlijk overlijden was.
Na een melding van een medewerker van de uitvaartzorg aan de GGD-arts in verband met het verhaal van de kleindochter over het innemen van de inhoud van een klein flesje door [slachtoffer] , is nader onderzoek gedaan. Uit toxicologisch onderzoek bij het NFI is gebleken dat in het femoraalbloed van [slachtoffer] omzettingsproducten van parathion (een extreem giftig insecticide) zijn aangetroffen. Bij afwezigheid van een meer waarschijnlijke doodsoorzaak kan parathionintoxicatie het overlijden van [slachtoffer] verklaren, aldus de onderzoeker van het NFI.
In de woning van [slachtoffer] is het door de kleindochter genoemde flesje niet aangetroffen, terwijl daar wel naar is gezocht. Beide wijkverpleegkundigen hebben daarover verklaard dat zij grondig hebben gezocht en dat zij daar best ver in zijn gegaan. Verdachte heeft verklaard dat zij zelf ook heeft meegezocht, waarbij zij ook in de mond en in de kleding van mevrouw [slachtoffer] heeft gekeken.
Alles in samenhang bezien heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
De verdachte heeft als arts met jarenlange ervaring zowel de gezondheid van [slachtoffer] - een oude dame met een zwakke gezondheid, die een week eerder er ook al zeer slecht aan toe was en bijna dood was - als de symptomen die zij bij [slachtoffer] overlijden heeft waargenomen - het rustig overlijden zonder braken of urineverlies of andere bijzonderheden - beoordeeld. Haar professionele oordeel was dat alles wees op een overlijden met een natuurlijke oorzaak. Het aanwezige ambulancepersoneel vond haar standpunt kennelijk ook aannemelijk, aldus de aanwezige [wijkverpleegkundige] . Het verhaal van de kleindochter over het innemen van iets uit een flesje paste naar het oordeel van de verdachte niet in het klinische beeld dat zij had van de situatie en heeft zij als verkeerde waarneming van de kleindochter beschouwd. Dat verdachte in het bijzijn van [slachtoffer] kleindochter heeft verklaard dat ze de verklaring zou afgeven om de nabestaanden de poespas of het gedoe van een onderzoek te besparen omdat dat onderzoek toch tot niets zou leiden acht het hof onder deze omstandigheden aannemelijk.
Het hof acht verdachtes verklaring dat zij ervan overtuigd was dat sprake was van een overlijden met een natuurlijke oorzaak aannemelijk. Dus ontbreekt bij het hof de overtuiging dat verdachte opzettelijk een valse verklaring nopens een oorzaak van overlijden heeft afgelegd.
Gelet op het voorgaande spreekt het hof de verdachte vrij van het tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. P.S. Bakker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 29 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.