In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders, de moeder en de vader, hebben beiden hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd tot 26 mei 2024. Het hof heeft de ouders niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoeken die betrekking hebben op het perspectiefbesluit, omdat dit niet als zodanig kan worden vernietigd of bekrachtigd. Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is, aangezien de ouders erkennen dat zij op dit moment niet in staat zijn om voor de kinderen te zorgen. De moeder heeft positieve ontwikkelingen doorgemaakt, zoals het vinden van werk en het zoeken naar een woning, maar dit is niet voldoende om de machtiging tot uithuisplaatsing op te heffen. De vader heeft ook stappen gezet, maar zijn woonsituatie is nog niet stabiel genoeg. Het hof heeft geconcludeerd dat de zorgen over de kinderen zouden toenemen als zij weer bij een van de ouders zouden wonen, gezien hun ontwikkelingsachterstand en hechtingsproblematiek. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de verzoeken van de ouders om deskundigenonderzoek en getuigenverhoor afgewezen.