Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de voornamen van een minderjarige, [de minderjarige2]. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Midden-Nederland verzocht om de voornamen van zijn dochter te wijzigen, maar dit verzoek was afgewezen. De vader verzocht het hof om de voornamen van [de minderjarige2] te wijzigen in [de minderjarige2-A] of [de minderjarige2-B], terwijl de moeder, verweerster in hoger beroep, het verzoek als ongegrond afwees en vroeg om bekrachtiging van de bestreden beschikking.
De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift dat op 19 december 2023 was ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 februari 2024, waarbij beide ouders aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De raad voor de kinderbescherming was ook vertegenwoordigd. De vader stelde dat er een afspraak was gemaakt over de naamgeving van hun dochter, terwijl de moeder betwistte dat er dergelijke afspraken waren gemaakt. De raad adviseerde om de naam van de overleden zus van de vader toe te voegen aan de bestaande namen van [de minderjarige2].
Het hof oordeelde dat er geen voldoende zwaarwichtig belang was voor de wijziging van de schrijfwijze van de naam, maar dat er wel een zwaarwichtig belang was om de naam van de overleden zus van de vader toe te voegen aan de bestaande voornamen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en gelast dat de voornamen van [de minderjarige2] worden gewijzigd in [de minderjarige2-C]. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.