ECLI:NL:GHARL:2024:2189

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
200.326.233
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag ouders over minderjarigen na uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de ouders over hun twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. A.J.M. van Haaren, waren in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin het gezag over de kinderen was beëindigd en de voogdij was toegewezen aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De kinderen waren sinds 2020 onder toezicht gesteld en uithuisgeplaatst, en wonen sinds 2021 in een gezinshuis.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 maart 2024 gaven de ouders aan dat zij de plaatsing van de kinderen in het gezinshuis accepteren, maar ook dat zij meer omgang met de kinderen wensen. Het hof oordeelde dat, hoewel de ouders liefdevolle en betrokken ouders zijn, de voortzetting van de plaatsing in het gezinshuis in het vrijwillig kader op dat moment niet passend was. Het hof concludeerde dat het gezag van de ouders over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] moest worden beëindigd, omdat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig bedreigd werden en de ouders niet in staat waren om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen.

Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en benadrukte het belang van stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van de kinderen. De ouders blijven echter de vader en moeder van de kinderen, en er zal gekeken worden naar mogelijkheden voor uitbreiding van de omgang, waarbij de voogd de ouders zal ondersteunen. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten betaalt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.326.233
(zaaknummer rechtbank Gelderland 412681)
beschikking van 28 maart 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
en
[verzoekster],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder,
verzoekers in hoger beroep,
gezamenlijk ook wel te noemen: de ouders,
advocaat: mr. A.J.M. van Haaren te Doetinchem,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de voogd(es).
Als informanten zijn aangemerkt:
de gezinshuisouders van de hierna nader te noemen [de minderjarige1] en [de minderjarige2],
verder te noemen: de gezinshuisouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 26 januari 2023, uitgesproken onder zaaknummer 412681, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 april 2023;
- het verweerschrift van de raad;
- het verweerschrift van de voogd(es).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 maart 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- twee vertegenwoordigers van de voogd(es).
Hoewel behoorlijk opgeroepen waren de gezinshuisouders niet aanwezig. De begeleider van de vader van [naam1] was als toehoorder bij de mondelinge behandeling aanwezig.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de ouders zijn geboren:
- [de minderjarige1] , [in] 2012 te [plaats1] ,
over wie de ouders tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uitoefenden, en
- [de minderjarige2] , [in] 2018 te [plaats2] ,
over wie de moeder tot aan de bestreden beschikking alleen het gezag uitoefende.
3.2
Bij beschikking van 23 april 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld welke termijn daarna steeds is verlengd, laatstelijk tot 23 april 2023.
3.3
Bij beschikking van 23 april 2020 heeft de kinderrechter de GI tevens gemachtigd om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit huis te plaatsen welke uithuisplaatsing daarna steeds is verlengd, laatstelijk tot 23 april 2023. Na de gezagsbeëindiging was een (verdere) verlenging niet meer nodig.
3.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in 2020 uithuisgeplaatst bij de grootouders vaderszijde en wonen sinds 26 juni 2021 in het huidige gezinshuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de ouders over [de minderjarige1] en het gezag van de moeder over [de minderjarige2] beëindigd, en de voogd(es) als zodanig over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] benoemd.
4.2
De ouders zijn het niet eens met die beslissing en zijn in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt:) het verzoek van de raad af te wijzen, kosten rechtens. Het hof vat dit op als verzoeken tot herstel in het ouderlijk gezag.
4.3
De raad voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De voogd(es) voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat is voldaan aan de hierboven onder a. genoemde grond om het gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige1] en het gezag van de moeder over [de minderjarige2] te beëindigen. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen op de door de rechtbank genoemde gronden en voegt daar het volgende aan toe.
5.3
Gebleken is dat de ouders, de raad en de voogd(es) het met elkaar eens zijn dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het gezinshuis goed op hun plek zitten, dat zij daar in de toekomst ook zullen blijven wonen en daar zullen opgroeien. Het doel van een ondertoezichtstelling met machtiging uithuisplaatsing is om ervoor te zorgen dat de kinderen uiteindelijk weer bij de ouders kunnen wonen. Omdat voor alle betrokkenen duidelijk is dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het gezinshuis en dan ook niet bij (een van) de ouders zullen opgroeien, is een ondertoezichtstelling met machtiging uithuisplaatsing niet langer passend.
5.4
De vraag is dan of de plaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het gezinshuis in het vrijwillig kader kan worden voorgezet of dat het gezag van de ouders over de kinderen moet worden beëindigd. De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling laten weten de plaatsing van de kinderen in het gezinshuis te accepteren. Zo hebben de ouders uitgelegd dat het goed gaat met de kinderen en dat zij blij zijn dat de kinderen in het gezinshuis kunnen opgroeien. Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouders om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat – gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie – echter niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
5.5
Het hof is van oordeel dat voortzetting van de plaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het gezinshuis in het vrijwillig kader op dit moment niet passend is, zodat het gezag van de ouders over [de minderjarige1] en het gezag van de moeder over [de minderjarige2] moet worden beëindigd. Hoewel de ouders hebben laten weten de plaatsing van de kinderen in het gezinshuis te accepteren, hebben de ouders ook laten weten dat zij graag meer omgang met de kinderen willen hebben. Het hof begrijpt deze wens van de ouders en vindt het belangrijk dat goed wordt gekeken naar de mogelijkheden van de uitbreiding van de omgang indien de belangen van de kinderen dat toelaten. Het hof is echter van oordeel dat het met name deze wens van ouders is welke in dit specifieke geval in de weg staat aan genoemd vrijwillig kader. Omdat het van belang is dat enige uitbreiding van de omgang in overeenstemming met de belangen en de mogelijkheden van de kinderen verloopt en niet tot spanningen tussen de ouders en de gezinshuisouders leidt, acht het hof de structurele betrokkenheid en begeleiding van de voogd(es) hierbij noodzakelijk. Hierbij kan de voogd(es) kijken naar enige hulpverlening voor de kinderen die een (verdere) uitbreiding van de omgang in de toekomst mogelijk kan maken. Het hof denkt hierbij bijvoorbeeld aan een KOPP-cursus voor [de minderjarige1] en op termijn ook voor [de minderjarige2] . Het hof acht met het oog daarop de beëindiging van het gezag, mede gezien de nog jonge leeftijd van de kinderen, zowel in het belang van de kinderen als van de ouders.
5.6
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders liefdevolle en betrokken ouders zijn. Zoals de raad tijdens de mondelinge behandeling benadrukte blijven de ouders ook nu hun gezag over de kinderen is beëindigd altijd de vader en de moeder van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . In dat kader is het belangrijk dat met de ouders wordt gekeken naar het invullen van hun ouderschap op afstand. De voogd(es) dient de ouders hierin te ondersteunen. Onderdeel daarvan is dat gezien de betrokkenheid van de ouders het hof van oordeel is dat binnen de mogelijkheden van de kinderen wordt ingezet op uitbreiding van de omgang.
5.7
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten betaalt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 26 januari 2023;
wijst het meer of anders verzochte af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, M.P. den Hollander en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 28 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.