ECLI:NL:GHARL:2024:2188
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging gezag van een ouder in het kader van de ontwikkeling van een minderjarige
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de vader over zijn minderjarige dochter. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.A. van den Broek, had in hoger beroep verzocht om de eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland te herzien. De rechtbank had op 30 maart 2023 besloten het gezag van de vader te beëindigen, omdat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig werd bedreigd en de vader niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.
Het hof heeft in zijn beschikking de eerdere bevindingen van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat er geen reden is voor een nieuw onderzoek. De vader had niet aangetoond dat hij in staat was om aan de opvoedbehoeften van de minderjarige te voldoen. Het hof benadrukte dat de minderjarige, die in een pleeggezin verblijft, duidelijkheid nodig heeft over haar toekomst. De vader blijft echter betrokken bij belangrijke zaken in het leven van de minderjarige, ondanks de beëindiging van zijn gezag.
De beslissing van het hof is gebaseerd op artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek, dat de voorwaarden voor beëindiging van het gezag van een ouder regelt. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is om de zorg voor de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn, en dat de eerdere beslissingen tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing op correcte gronden zijn genomen. De vader's verzoek om de beschikking te herzien is afgewezen, en de eerdere beslissing is bekrachtigd.