ECLI:NL:GHARL:2024:2188

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
200.329.277
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van een ouder in het kader van de ontwikkeling van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de vader over zijn minderjarige dochter. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.A. van den Broek, had in hoger beroep verzocht om de eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland te herzien. De rechtbank had op 30 maart 2023 besloten het gezag van de vader te beëindigen, omdat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig werd bedreigd en de vader niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.

Het hof heeft in zijn beschikking de eerdere bevindingen van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat er geen reden is voor een nieuw onderzoek. De vader had niet aangetoond dat hij in staat was om aan de opvoedbehoeften van de minderjarige te voldoen. Het hof benadrukte dat de minderjarige, die in een pleeggezin verblijft, duidelijkheid nodig heeft over haar toekomst. De vader blijft echter betrokken bij belangrijke zaken in het leven van de minderjarige, ondanks de beëindiging van zijn gezag.

De beslissing van het hof is gebaseerd op artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek, dat de voorwaarden voor beëindiging van het gezag van een ouder regelt. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is om de zorg voor de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn, en dat de eerdere beslissingen tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing op correcte gronden zijn genomen. De vader's verzoek om de beschikking te herzien is afgewezen, en de eerdere beslissing is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.329.277
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 551350)
beschikking van 28 maart 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.A. van den Broek te Amersfoort,
en
de raad voor de kinderbescherming Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de voogd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 12 december 2023 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
In die beschikking heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden zodat de vader alle beschikkingen over de ondertoezichtstelling en/of de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in het geding kan brengen en zich uit kan laten over welke deskundige(n) niet zijnde de raad een eventueel te bepalen onderzoek zou moeten uitvoeren alsook over welke vragen in een eventueel te bepalen onderzoek beantwoord moeten worden.
1.2
Nadat de vader dat heeft gedaan hebben de vader, de raad en de voogd zich uitgelaten over de door hen gewenste voortgang van de procedure.
De vader heeft in dat kader laten weten dat de zaak wat hem betreft op de stukken kan worden afgedaan als er geen deskundigenonderzoek wordt gelast. Wordt er wel een deskundigenonderzoek gelast, dan wil de vader op het rapport kunnen reageren. De raad heeft laten weten bij zijn verweer te blijven en dat de zaak verder op de stukken kan worden afgedaan. De voogd heeft aangegeven dat een nieuw onderzoek niet noodzakelijk en niet in het belang van [de minderjarige] is.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 12 december 2023, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling van 14 november 2023 voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zonder een nieuwe mondelinge behandeling.
inhoudelijke beoordeling
2.3
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
2.4
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de hierboven onder a. genoemde grond om het gezag van de vader over [de minderjarige] te beëindigen. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen en voegt daar het volgende aan toe.
2.5
Uit de beschikkingen over de ondertoezichtstelling en/of de uithuisplaatsing blijkt dat [de minderjarige] erg kwetsbaar is en dat voor haar van belang is dat haar opvoeders zien en begrijpen wat zij nodig heeft, haar dat kunnen bieden en haar kunnen begeleiden. De kinderrechter heeft op 2 april 2020 geoordeeld dat de ouders dit [de minderjarige] vanwege hun eigen problematiek onvoldoende kunnen bieden. Omdat de ouders inmiddels uit elkaar waren en er onvoldoende zicht was op de opvoedvaardigheden van de ouders apart, is nader onderzoek gedaan naar de opvoedvaardigheid van ieder van hen. Het onderzoek naar de moeder is voortijdig beëindigd omdat duidelijk was dat een terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder niet haalbaar was. Er heeft een perspectiefonderzoek plaatsgevonden naar de vraag of de vader in staat is de zorg voor [de minderjarige] te dragen en of hij voldoende (emotioneel) beschikbaar is vanwege zijn eigen problematiek. Dit onderzoek is in april 2021 afgerond. Hieruit is naar voren gekomen dat [de minderjarige] een algehele ontwikkelingsachterstand en een specifieke opvoedingsbehoefte heeft waar vader niet bij aan kan sluiten en dat de verwachting is dat hij geen of te laat hulp zal vragen bij zijn netwerk of hulpverlening. De uithuisplaatsing van [de minderjarige] is daarom op 1 juli 2021 door de kinderrechter verlengd. Uit de daarop volgende beschikking van de kinderrechter van 29 maart 2022 blijkt dat de raad onderzoek ging doen naar het beëindigen van het gezag van de ouders over [de minderjarige] .
2.6
De vader stelt dat de beslissingen tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing steeds op basis van incorrecte en/of verouderde informatie zijn genomen en dat er ten onrechte al langere tijd niet is ingezet op thuisplaatsing. Hij zou zich inmiddels hebben ontwikkeld waardoor hij wel in staat is om voor [de minderjarige] te zorgen. Het hof herkent dat door de vader geschetste beeld niet.
Hoewel het hof ziet dat de vader graag voor [de minderjarige] wil zorgen, blijkt uit de na de tussenbeschikking door de vader overgelegde beschikkingen dat er uitgebreid onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden van de vader om voor [de minderjarige] te kunnen zorgen. Geconstateerd is dat [de minderjarige] een meisje is met een bovengemiddelde opvoedvraag en dat de vader niet kan aansluiten bij de opvoedbehoefte van [de minderjarige] . Naar het oordeel van het hof had het op de weg van de vader gelegen om concreet aan te tonen waar zijn ontwikkeling in zit en om inzicht te geven in waarom hij inmiddels wel in staat is om bij de opvoedbehoefte van [de minderjarige] aan te sluiten. De vader heeft dat echter niet gedaan, zodat niet is gebleken dat hij in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] weer te dragen of dat hij in staat is dat binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn te doen. Dat [de minderjarige] sinds februari 2023 in een nieuw (perspectief biedend) pleeggezin verblijft, maakt het voorgaande niet anders.
2.7
Het hof is daarnaast van oordeel dat er geen reden is om een nieuw onderzoek uit te laten voeren. Er is geen reden om de uitkomst van het perspectiefonderzoek van [naam1] in twijfel te trekken. Bovendien vraagt een geheel nieuw (NIFP) onderzoek te veel van [de minderjarige] . Het is van belang dat [de minderjarige] duidelijkheid krijgt over waar zij mag opgroeien.
2.8
Net als de rechtbank benadrukt het hof dat het feit dat het ouderlijk gezag wordt beëindigd niet betekent dat de vader geen rol meer zal hebben in het leven van [de minderjarige] . Het is van belang dat de vader betrokken blijft bij en wordt geïnformeerd over belangrijke zaken in het leven van [de minderjarige] .

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 maart 2023,
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, J.B. de Groot en P.B. Kamminga, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 28 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.