ECLI:NL:GHARL:2024:2183

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
21-002915-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met voorbedachten rade en verminderd toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, waarbij hij zijn ex-vriendin op 13 juli 2022 met een mes in haar rechteronderarm heeft gestoken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, op basis van conclusies van deskundigen die hebben vastgesteld dat er sprake is van psychische stoornissen. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar veroordeeld voor het subsidiair tenlastegelegde, wat het hof heeft bevestigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 305 dagen, gelijk aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, en een niet gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 3.475,37, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer in overweging genomen, evenals de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002915-23
Uitspraak d.d.: 21 maart 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 16 juni 2023 met parketnummer
18-176826-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1992,
thans verblijvende in P.I. [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 11 januari 2024, 25 januari 2024 en 7 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de advocaat-generaal, die na voorlezing aan het hof is overgelegd, en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.D. Spijker, alsmede van hetgeen door en namens de benadeelde partij naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep gericht is:
  • ter zake van het primair tenlastegelegde vrijgesproken;
  • ter zake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 229 dagen, met aftrek van het voorarrest;
  • de maatregel van TBS met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd;
  • de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opgelegd voor de duur van twee jaren, inhoudende een contactverbod met
[benadeelde] (geboren op [geboortedag 2] 2001), alsmede bevolen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
  • de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 3.475,37, deze vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voor het overige is de vordering afgewezen;
  • de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om redenen van doelmatigheid vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na nadere omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
primairhij op of omstreeks 13 juli 2022 te [plaats 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk,
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd "dat het heel vervelend voor haar zou aflopen als ze niet met hem zou praten" en/of
- die [benadeelde] (met kracht) met een mes in en/of door haar rechteronderarm heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiairhij op of omstreeks 13 juli 2022 te [plaats 1] aan [benadeelde] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten, een steekwond in haar rechteronderarm (waarbij het mes door de rechteronderarm is gegaan en/of de wond gehecht moest worden en/of de arm gevoelloos is/was en/of met een beperking in het bewegen van de arm) heeft toegebracht door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk,
- tegen die [benadeelde] te zeggen "dat het heel vervelend voor haar zou aflopen als ze niet met hem zou praten" en/of
- die [benadeelde] (met kracht) met een mes in en/of door haar rechteronderarm te steken.
meer subsidiairhij op of omstreeks 13 juli 2022 te [plaats 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk,
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd "dat het heel vervelend voor haar zou aflopen als ze niet met hem zou praten" en/of
- die [benadeelde] (met kracht) met een mes in en/of door haar rechteronderarm heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Het hof acht, met de advocaat-generaal en de raadsvrouw, het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen nu niet bewezen kan worden geacht dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangeefster. Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde.

Overweging met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde. Daartoe heeft zij – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat er geen sprake is van voorbedachte raad. Uit de handelswijze van verdachte kan worden afgeleid dat hij zich niet heeft beraden op het te nemen of genomen besluit. Verdachte wilde met aangeefster praten, omdat hij hoopte dat zij hem aan de juiste zorg kon helpen. Toen hem duidelijk werd dat zij niet wilde praten, heeft hij in een split second de keuze gemaakt om haar te verwonden. De Pro Justitia rapporteurs hebben vastgesteld dat er sprake zou zijn van meerdere stoornissen, waarbij een verband bestaat tussen de psychische problematiek en het tenlastegelegde feit. Gelet op deze psychische problematiek was hij niet in staat om de mogelijke gevolgen van zijn handelen volledig onder ogen te zien. Verdachte heeft gehandeld uit wanhoop, waardoor sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling op het moment dat hij aangeefster zag lopen. Van voorbedachte raad ten aanzien van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is geen sprake geweest.
Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het ontstane letsel niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. Bij aangeefster is sprake van een relatief geringe steekwond in de arm, waarbij kortdurend medisch ingrijpen noodzakelijk was, zonder operatie. Het volledige herstel zou enkele maanden duren en uit de beschikbare medische informatie blijkt niet dat er blijvend letsel is ontstaan. Aangeefster heeft weliswaar ter zitting verklaard dat zij nog steeds last heeft van haar arm, waarin zij weinig tot geen gevoel heeft, maar er zijn geen medische gegevens overgelegd waarin dit door een medische deskundige wordt bevestigd. De stelling van de benadeelde partij dat er na een jaar gesproken kan worden van blijvend letsel, vindt geen bevestiging in de jurisprudentie.
Ten aanzien van de meer subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling kan een bewezenverklaring volgen, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. [1]
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij op 13 juli 2022 overwoog om een misdrijf te plegen. Hij had psychische nood en wilde hulp krijgen. Hij stond bij het vakbondshuis in [plaats 1] en verwachtte aangeefster [benadeelde] daar te zien. Het klopt dat hij aangeefster aan het opwachten was. Hij had het idee om aangeefster zeven keer in haar ledematen te steken. Hij overwoog zijn opties. Hierbij heeft hij nagedacht over de mogelijke consequenties van zijn handelen. Hij denkt dat hij de tas mee heeft genomen vanwege het mes dat erin zat. De gedachte daarachter was dat hij het mes kon gebruiken om iemand hiermee te verwonden. Toen hij aangeefster zag heeft hij het mes uit zijn tas gehaald. Hij heeft het mes in haar arm gestoken. [2]
Aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat zij op 13 juli 2022 verdachte in de straat bij het vakbondshuis in [plaats 1] zag staan. Zij zag dat verdachte achter haar aan liep. Hij zei dat hij wilde praten en pakte haar vast in het steegje. Zij hoorde hem zeggen dat het heel vervelend voor haar uit zou pakken als zij niet met hem zou praten. Hij pakte vervolgens een mes met een omhulsel van plastic eromheen en haalde het mes vervolgens uit het omhulsel. Ondertussen had verdachte aangeefster nog vast. Kort hierop stak hij haar. Tijdens het doen van aangifte had aangeefster veel pijn in haar rechterarm en -hand.
Zij heeft een steekwond in haar onderarm, die vermoedelijk door haar arm heen is gegaan. [3]
Als bijlage bij het verzoek tot schadevergoeding heeft aangeefster een brief d.d.
13 september 2022 van de huisarts bijgevoegd. Hierin staat onder meer het volgende:

Betreft:
[benadeelde]
Bovenstaande patiënt is bij ons in de praktijk bekend met o.a. aanhoudende sensibiliteitsstoornissen onderarm rechts na steekincident 13-07-2022. Aan haar is uitgelegd dat dit herstel mogelijk nog enkele maanden kan duren. Zij ervaart wel verbetering wat betreft kracht en beweging in haar rechter hand, echter blijft dit nog erg beperkt.
Journaal
08-09-2022 arm voelt nog doof aan aan binnenzijde met name, kracht en beweging komt al wel meer terug.
08-09-2022 gehele onderarm binnenzijde doof gevoel, verder qua sensibiliteit gb. wond mooi geheeld
08-09-2022 Andere sensibiliteitstoornis/onwillekeurige bewegingen
08-09-2022 gaat met fysiotherapeut verder haar beweging en kracht opbouwen onderarm
25-07-2022 wondcontrole onderarm + hechtingen verwijderen
25-07-2022 rustige doorsteek wonden onderarm R met forse hematoom, 3tal hv verwijderd van entreewond; onderarm voelt nog wel wat doof aan. [4]
Namens aangeefster is een verwijsbrief van de huisarts d.d. 24 november 2023 voor een afspraak op de polikliniek Neurologie overgelegd. Hierin staat onder meer het volgende:

Geachte collega,
Reden + context verwijzing
neuropatisch restverschijnsel re onderarm na steekincident 7/22
Graag uw onderzoek en advies [5]
Op de terechtzitting van de rechtbank van 2 juni 2023 heeft aangeefster gebruik gemaakt van haar spreekrecht. Ten behoeve hiervan is een schriftelijke slachtofferverklaring overgelegd die zij op de terechtzitting van de rechtbank heeft voorgelezen. Hierin verklaart aangeefster het volgende:

Ik kamp nog altijd met de zowel fysieke als psychische gevolgen die de steekpartij heeft opgeleverd. In een groot deel van mijn arm heb ik weinig tot geen gevoel. Als iets of iemand mij aanraakt, ook al is het een lichte aanraking, dan doet dit pijn. Het is nog onzeker of ik ooit weer het gevoel in mijn arm terugkrijg. Ook de spieren in mijn hand zijn nog steeds niet volledig hersteld. Ik heb inmiddels ook fysiotherapie gevolgd in de hoop weer kracht in mijn hand te kunnen krijgen, en ben hier nog steeds mee aan het trainen. Er zijn bewegingen die ik nog steeds niet kan maken, ook hier is het de vraag of ik dat ooit nog zal kunnen. [6]
Ook op de terechtzitting van het hof van 11 januari 2024 heeft aangeefster gebruik gemaakt van haar spreekrecht. Ook ten behoeve hiervan is namens haar een schriftelijke slachtofferverklaring overgelegd die zij op de terechtzitting van het hof heeft voorgelezen. Hierin verklaart aangeefster het volgende:

Ik wil u graag wat stukjes voorlezen uit mijn dagboek van de afgelopen zeven maanden, om een beeld te schetsen van hoe ik deze periode heb doorgebracht;
Twintig oktober: ik had drumles vandaag. Ik word er door de docent op aangesproken dat ik de stokjes niet juist vasthoudt, mijn pink staat omhoog. Ik moet haar uitleggen dat mijn ex me heeft aangevallen met een mes, en dat ik daardoor permanente zenuw- en spierschade heb in mijn arm. Dat ik niet in staat ben om de stokjes vast te houden zoals dat eigenlijk zou moeten.
(…)
Ik sta inmiddels op een wachtlijst voor de neuroloog. Die zal kijken of er nog iets aan mijn arm kan worden gedaan. De huisarts verwacht van niet. Het steekincident is een litteken wat ik niet alleen op mijn arm voor altijd bij me zal moeten dragen. [7]
Voorbedachte raad
Vaststaat dat verdachte het slachtoffer, zijn ex-vriendin, in de arm heeft gestoken.
Het hof dient allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte daarbij heeft gehandeld met voorbedachte raad. Volgens vaste jurisprudentie moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel `voorbedachten rade' vast komen te staan, dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat een verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit de hiervoor uitgewerkte bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 13 juli 2022 heeft overwogen om een misdrijf te plegen en dat hij bewust het mes heeft meegenomen om hier iemand mee te kunnen verwonden. Vervolgens is verdachte op een plek gaan wachten waar hij verwachtte dat hij het latere slachtoffer tegen zou komen. Toen verdachte het slachtoffer daadwerkelijk zag lopen, is hij achter haar aan gaan lopen en heeft hij tegen haar gezegd dat zij met hem moest gaan praten, omdat het anders vervelend met haar zou aflopen. Vervolgens heeft verdachte het mes gepakt, het slachtoffer vastgepakt en in haar arm gestoken.
Evenals de rechtbank maakt het hof uit deze gang van zaken op dat verdachte niet vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld, maar van tevoren heeft nagedacht over zijn daad. Verdachte heeft voldoende tijd gehad om zich te beraden op zijn voorgenomen besluit om het slachtoffer iets aan te doen en op de mogelijke gevolgen daarvan, en heeft dat ook daadwerkelijk gedaan. Wat de raadsvrouw over de mogelijke psychische problematiek van verdachte heeft aangevoerd doet naar het oordeel van het hof aan het aannemen van voorbedachte raad niet af, nu niet is gebleken dat bij verdachte voorafgaand aan zijn daad ieder inzicht in zijn voorgenomen handelen of de gevolgen daarvan heeft ontbroken. Gelet op het voorgaande acht het hof evenals de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Zwaar lichamelijk letsel
Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het bij aangeefster ontstane letsel gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt het volgende.
Het hof stelt vast dat uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat ook buiten de in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht genoemde gevallen lichamelijk letsel als zwaar kan worden aangemerkt indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang de aard van het letsel,
de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte bij aangeefster toegebrachte letsel gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit bovenvermelde bewijsmiddelen naar voren komt, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt in de zin van artikel 302 jo. 303 van het Wetboek van Strafrecht. Immers, verdachte heeft aangeefster met zoveel kracht in haar rechteronderarm gestoken dat het mes door haar arm heen is gegaan. Als gevolg van het incident ondervindt aangeefster tot op de dag van vandaag veel last in haar rechterarm, wat resulteert in verminderd functioneren hiervan. Hiervoor is zij op 24 november 2023 door de huisarts doorverwezen naar de neuroloog. Het is onzeker of de rechterarm van aangeefster ooit weer volledig zal herstellen. Het voorgaande brengt met zich mee dat naar het oordeel van het hof, net zoals de rechtbank heeft geoordeeld, zwaar lichamelijk letsel bewezen kan worden verklaard.
Conclusie
Het hof verwerpt het tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde strekkende verweer van de verdediging in alle onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-176826-22 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 juli 2022 te [plaats 1] aan [benadeelde] opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in haar rechteronderarm waarbij het mes door de rechteronderarm is gegaan, de wond gehecht moest worden en de arm gevoelloos is met een beperking in het bewegen van de arm, heeft toegebracht, door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- tegen die [benadeelde] te zeggen "dat het heel vervelend voor haar zou aflopen als ze niet met hem zou praten" en
- die [benadeelde] met kracht met een mes in en door haar rechteronderarm te steken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.

Strafbaarheid van de verdachte

In het kader van de feiten in deze strafzaak is door psychiater [naam psychiater] en
GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog] onderzoek verricht naar de geestvermogens van verdachte.
De deskundigen concluderen – kort samengevat – dat sprake is van een hieronder nader te noemen stoornis die heeft doorgewerkt ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beide deskundigen concluderen tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Het hof verenigt zich met die conclusies en neemt deze over. Het hof komt op grond van die conclusies tot het oordeel dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Dat betekent dat het hof van oordeel is dat verdachte een strafbare dader is.

Oplegging van straf en maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof op 7 maart 2024 gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 305 dagen,
met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met oplegging van een niet gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: TBS met dwangverpleging). Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht oplegt, inhoudende een contactverbod met [benadeelde] voor de duur van vijf jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof op 7 maart 2024 primair verzocht om aan verdachte een langdurige gevangenisstraf op te leggen. Wat de verdediging betreft is het mogelijk om daarnaast een voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Subsidiair kan de verdediging instemmen met een TBS met voorwaarden. Verdachte is - met enige terughoudendheid - bereid om zijn medewerking te verlenen aan een TBS met voorwaarden. Verdachte moet de kans krijgen om te laten zien dat hij zich kan conformeren aan een TBS met voorwaarden, voordat een TBS met dwangverpleging wordt overwogen.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.
De rechtbank heeft in haar vonnis ten aanzien van de ernst van het feit het volgende overwogen.
Aard en ernst van het bewezenverklaarde
Verdachte heeft zich op 13 juli 2022 in [plaats 1] schuldig gemaakt aan zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, door zijn ex-vriendin met een mes in haar arm te steken. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer letsel opgelopen en kan zij tot op heden haar arm nog niet gebruiken zoals zij dat eerst wel kon. Door op deze manier te handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze aangetast en geen enkele rekening gehouden met de gevolgen hiervan voor het slachtoffer. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring is gebleken dat de impact van het voorval voor het slachtoffer enorm is en dat zij daar nog steeds de negatieve gevolgen van ondervindt. De rechtbank acht het daarbij zeer zorgelijk dat verdachte het gebruik van geweld kennelijk een legitieme manier vindt om aandacht te vragen voor zijn problemen en de rechtbank rekent verdachte dit aan.
Het hof kan zich verenigen met voorgaande overwegingen van de rechtbank en neemt deze over. De rechtbank heeft in haar vonnis ten aanzien van de persoon van verdachte het volgende overwogen.
Persoon van verdachte
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 4 december 2023 blijkt dat verdachte enkel in een ver verleden is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank zal dit dan ook niet in het nadeel van verdachte laten meewegen.
Over verdachte zijn meerdere rapportages uitgebracht. De rechtbank heeft met name acht geslagen op de volgende rapportages:
  • het rapport van de reclassering van 8 mei 2023,
  • het aanvullende rapport van de reclassering van 31 mei 2023,
  • het psychologisch rapport van 18 januari 2023, opgesteld door [naam GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog,
  • het psychiatrisch rapport van 15 januari 2023, opgesteld door [naam psychiater] , psychiater.
De psychiater en de psycholoog hebben beschreven dat er bij verdachte sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. De psychiater ziet hiernaast een recidiverende depressie en een stoornis in het gebruik van cannabis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit en deze stoornissen hebben de gedragskeuzes van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde minstens ten dele beïnvloed en bepaald.
De psycholoog en de psychiater adviseren om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt bovenstaande conclusies ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over, maakt die tot de hare en verklaart verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
De psychiater schat het risico op recidive in als matig tot hoog. Volgens de psychiater dient verdachte een stevig en verplichtend kader te hebben voor behandeling. Verdachte heeft aangegeven wel behandeling te willen, maar op zijn voorwaarden en zonder verplichtend strafrechtelijk kader. Gelet op de persoonlijkheidspathologie van verdachte zal het voor verdachte lastig zijn om een behandeling vol te houden en eerlijk naar zichzelf te kijken.
De inschatting van de rapporteur is dat verdachte snel afhaakt en dat zijn frustratietolerantie gering is. Verdachte geeft de schuld aan omstandigheden en anderen als behandeling niet slaagt. Om een behandeling van verdachte vorm te kunnen te geven is volgens de psychiater een gedwongen kader nodig. Gelet op het feit dat verdachte niets wil weten van voorwaarden en hij enkel behandeling in een vrijwillig kader wil, is het voor de psychiater moeilijk om hierin te adviseren. Het voorstel waar de psychiater uiteindelijk toe komt is om aan verdachte een TBS met voorwaarden op te leggen.
De psycholoog schat het risico op recidive in als hoog. Om het recidiverisico terug te dringen behoeft verdachte een langdurige klinische behandeling, gericht op het accepteren van zijn stoornis en het anders omgaan met zijn stoornis. Verdachte heeft veelvuldig contact gehad met hulpverlening. Hij was en is het echter niet eens met de diagnoses die ze stelden en conformeerde zich niet aan de behandeling. Door de krenkbaarheid van verdachte, zijn sterke neiging tot externaliseren en het devalueren van de ander, samenhangend met zijn narcistische-persoonlijkheidsstoornis, is behandeling volgens de psycholoog per definitie een moeizaam proces. Verdachte heeft de neiging de ander de schuld te geven van zijn problemen. Dit treedt ook op in therapie, waardoor hij geneigd is de therapie voortijdig te verlaten en de therapeut de schuld te geven van het mislukken van de behandeling.
De psycholoog adviseert de behandeling binnen het kader van een TBS plaats te laten vinden. Indien verdachte bereid is zich te conformeren aan een langdurige klinische behandeling en een daaropvolgend resocialisatietraject, zou deze behandeling binnen een kader van een TBS met voorwaarden plaats kunnen vinden. Indien verdachte niet bereid is zich hieraan te conformeren, zal een TBS met dwangverpleging overwogen moeten worden, aldus de psycholoog. Verdachte is door zijn problematiek niet goed in staat zich te conformeren. Dit zal zowel binnen het kader van een TBS met voorwaarden als binnen een TBS met dwangverpleging leiden tot een langdurig behandelproces.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het advies van de reclassering. Uit de reclasseringsrapportage volgt dat verdachte in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis sinds februari 2023 is opgenomen in de FPK te [plaats 2] . In de FPK presenteerde verdachte zich eerst als een rustige, correcte man, maar nu hij daar langer verblijft wordt ook een ander beeld van hem gezien. Zo heeft verdachte kritiek op de Pro Justitia rapportages, is hij het niet eens met de noodzaak van een klinische behandeling,
is hij zichtbaar gefrustreerd en ervaart hij geen perspectief. De reclassering betwijfelt de haalbaarheid van een succesvolle behandeling van verdachte in het kader van een TBS met voorwaarden en stelt in haar laatste rapport dat deze aarzeling nu ook wordt gestaafd door de in het rapport beschreven ervaringen die men met verdachte heeft opgedaan tijdens het lopende schorsingstoezicht. Er is bij verdachte sprake van een onvoldoende betrouwbare bereidheid om mee te werken aan een klinische behandeling, aldus de reclassering. Gelet op het feit dat verdachte wel zegt zich te conformeren aan de voorwaarden die hem bij schorsing van de voorlopige hechtenis zijn opgelegd en ook de FPK nog mogelijkheden ziet om de opname voort te zetten, adviseert de reclassering toch het behandel- en begeleidingstraject in het kader van een TBS met voorwaarden een kans te geven.
Het hof kan zich verenigen met voorgaande overwegingen van de rechtbank en neemt deze over. Het hof heeft verder acht geslagen op de volgende rapportages:
  • een voortgangsverslag van de reclassering van 18 december 2023,
  • een reclasseringsadvies voortijdige negatieve beëindiging van het schorsingstoezicht van 18 januari 2024,
  • een aanvullend reclasseringsadvies van 29 februari 2024,
  • een e-mail van de reclassering van 7 maart 2024.
Uit het voortgangsverslag van de reclassering van 18 december 2023 volgt dat verdachte, afgezien van een tweetal incidenten, zich heeft gehouden aan de voorwaarden die hem in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van 28 juni 2023 zijn opgelegd.
Op 11 januari 2024 heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaak van verdachte plaatsgevonden. Het hof heeft na de inhoudelijke behandeling kennis genomen van het reclasseringsadvies van 18 januari 2024. Uit dit rapport volgt dat er een incident is geweest tussen verdachte en een medepatiënt op de afdeling van de FPK te [plaats 2] . Hierdoor is er een alarmsituatie ontstaan. Verdachte heeft door zijn gedrag een schorsingsvoorwaarde overtreden. Zowel de FPK te [plaats 2] als de reclassering waren van mening dat door het gedrag van verdachte in de kliniek de veiligheid in het geding was. Zij zagen geen andere oplossing dan verdachte aan te laten houden. De schorsing van de voorlopige hechtenis is vervolgens bij beschikking van het hof op 19 januari 2024 opgeheven, waardoor verdachte momenteel in het PPC te [plaats 3] verblijft. De FPK te [plaats 2] ziet geen mogelijkheden meer voor toekomstige behandeling van verdachte binnen een TBS-kader in haar kliniek.
Het hof heeft op 25 januari 2024 beslist tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak van verdachte en heeft de advocaat-generaal de opdracht gegeven om door de reclassering een aanvullend maatregelenrapport te laten opmaken over de haalbaarheid van een eventuele TBS met voorwaarden, of verdachte in een andere FPK dan die in [plaats 2] kan worden geplaatst en – indien het hof tot de oplegging van een TBS met voorwaarden beslist – onder welke voorwaarden dit kan plaatsvinden.
De reclassering vermeldt in het aanvullend reclasseringsadvies van 29 februari 2024 dat ze twijfels heeft over de haalbaarheid van een TBS met voorwaarden. De haalbaarheid van een TBS met voorwaarden valt of staat met de motivatie van verdachte om hieraan mee te werken. Verdachte heeft zich een tijd geconformeerd aan de voorwaarden die hem bij de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn opgelegd en de FPK te [plaats 2] ziet, weliswaar elders, nog wel mogelijkheden voor behandeling. De reclassering wil nog steeds – maar met de nodige twijfel – een behandel- en begeleidingstraject in het kader van een TBS met voorwaarden een kans geven indien verdachte zich ter terechtzitting van het hof bereid verklaart om zich aan de gestelde voorwaarden in het aanvullend reclasseringsadvies te conformeren. Verdachte is inmiddels aangemeld en aangenomen bij zorginstelling [zorginstelling] en staat op de zesde plaats op de wachtlijst. De reclassering heeft nieuwe voorwaarden geadviseerd die verbonden kunnen worden aan een TBS met voorwaarden.
De rechtbank heeft ten aanzien van een eventueel op te leggen TBS-maatregel het volgende overwogen.
De TBS-maatregel
De rechtbank is met alle deskundigen van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte een
intensieve en langdurige behandeling nodig heeft, die niet binnen een ander kader dan een
TBS-maatregel kan plaatsvinden. De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de maatregel van TBS is voldaan, nu bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, het door verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van verdachte dient plaats te vinden in een
klinische omgeving, in aanmerking genomen de bevindingen van de gedragsdeskundigen
over de complexiteit van de problematiek van de verdachte. Uitsluitend ambulante
behandeling, zoals voorgesteld door de raadsvrouw, zal naar het oordeel van de rechtbank
ontoereikend zijn om het herhalingsgevaar voldoende te beperken, te meer nu is gebleken dat verdachte, zoals hiervoor weergegeven, niet voldoende in staat is om zichzelf te conformeren aan de eisen die daaraan worden gesteld.
De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 38, vijfde lid, Sr, bij oplegging van een TBS met voorwaarden, slechts voorwaarden kunnen worden gesteld indien de ter beschikking gestelde zich bereid heeft verklaard tot naleving van die voorwaarden. De verdachte heeft ter terechtzitting meermalen verklaard niet mee te zullen werken aan een klinische behandeling zoals is geadviseerd. Verdachte heeft hierbij zelfs gezegd zelfmoord te zullen plegen als hij in de FPK zou moeten blijven. Uiteindelijk heeft verdachte na
aandringen van de officier van justitie toch, met zichtbare aarzeling en onder het stellen van
voorwaarden, gezegd in te stemmen met de geadviseerde klinische behandeling.
De rechtbank ziet in deze instemming echter niet een voldoende betrouwbare bereidheid van
verdachte om mee te werken aan de noodzakelijke klinische behandeling. De rechtbank gaat
er, met andere woorden, vanuit dat verdachte onvoldoende in staat zal zijn zich aan de
voorwaarde van een klinische behandeling in het kader van een TBS-maatregel met
voorwaarden te houden.
Gelet hierop, in samenhang met het aanzienlijke recidiverisico en de complexe psychische
problematiek van verdachte, biedt de maatregel van TBS met voorwaarden onvoldoende garantie dat de (algemene) veiligheid van personen kan worden gewaarborgd.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw, daarom van oordeel dat aan verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging moet worden opgelegd, omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen dit vereist. De rechtbank merkt voor de volledigheid op dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat aan de duur van deze maatregel derhalve ingevolge artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht geen maximum is verbonden.
Het hof kan zich verenigen met voorgaande overwegingen van de rechtbank en neemt deze
over. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
Ter terechtzitting van het hof op 7 maart 2024 zijn de behandelopties van verdachte opnieuw uitgebreid besproken.
Oplegging van een door de verdediging bepleite gevangenisstraf voor langere duur met een voorwaardelijke strafdeel en met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld, acht het hof niet aan de orde nu het opleggen van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel geheel niet wordt ondersteund door de adviezen van de deskundigen en de reclassering. Het in deze rapporten genoemde risico dat verdachte bij een schending van de voorwaarden en de daarop volgende tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel onvoldoende behandeld terugkeert in de maatschappij, acht het hof te groot.
Het hof dient vervolgens te beoordelen of een TBS met voorwaarden het juiste kader is om de maatschappij te beveiligen en het gedrag van verdachte te veranderen.
Hoewel verdachte zich ter terechtzitting van het hof van 11 januari 2024 bereid heeft verklaard om zich aan een TBS met voorwaarden te conformeren en open zei te staan voor behandeling bij de FPK te [plaats 2] , heeft verdachte ter terechtzitting van het hof van
7 maart 2024 verklaard dat hij hier toen niet de waarheid over heeft gesproken. Verdachte is al die tijd van mening geweest dat de FPK te [plaats 2] geen geschikte behandelplek voor hem is.
In het aanvullend reclasseringsadvies van 29 februari 2024 zijn door de reclassering nieuwe voorwaarden geadviseerd, waaronder behandeling bij [zorginstelling] . Verdachte heeft zich tijdens de zitting op 7 maart 2024 bereid verklaard zijn medewerking te verlenen aan deze nieuwe voorwaarden, zij het dat hij nu al aangeeft moeite te hebben met de huisregels van [zorginstelling] , die overigens niet in grote mate afwijken van andere FPK’s. Ook kan hij geen garantie geven dat hij zich te allen tijden blijft conformeren aan de gestelde voorwaarden. Zijn bereidheid mee te werken stelt hij afhankelijk van de samenstelling van de groep waarin hij zal verblijven en het karakter van zijn toekomstige behandelaars.
Het hof constateert dat verdachte ten tijde van de schorsing van de voorlopige hechtenis de kans heeft gekregen om te laten zien dat hij zich kan conformeren aan voorwaarden. Desondanks heeft er een incident in de FPK te [plaats 2] plaatsgevonden en heeft verdachte daarbij een schorsingsvoorwaarde overtreden, die dusdanig ernstig was dat de FPK te [plaats 2] hem niet langer wil opnemen en behandelen.
Het hof heeft er – onder verwijzing naar voorgaande (aanvullende) overwegingen – onvoldoende vertrouwen in gekregen dat verdachte zich gedurende een langere tijd kan en wil houden aan de door de reclassering voorgestelde voorwaarden. Het hof ziet in de houding van verdachte en in zijn complexe psychische problematiek onvoldoende
blijvendebereidheid en mogelijkheden om mee te werken aan een TBS met voorwaarden. Het hof acht alles afwegend, het juridisch kader van de TBS met dwangverpleging het enige passende en ook noodzakelijke kader, waar zowel verdachte als de maatschappij baat bij zullen hebben. Het hof is van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen dit kader eist. Het hof zal aldus bevelen dat verdachte zal worden verpleegd van overheidswege en stelt, conform de hiervoor weergegeven overwegingen van de rechtbank, vast dat de totale duur van de TBS met dwangverpleging een periode van vier jaren te boven kan gaan.
Gevangenisstraf
Gelet op de ernst van het gepleegde feit, maar ook op het gegeven dat verdachte ten aanzien
hiervan verminderd toerekeningsvatbaar is, oordeelt het hof dat aan verdachte, naast de TBS met dwangverpleging, een gevangenisstraf moet worden opgelegd die gelijk is aan de duur van de periode die verdachte tot nu toe in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 305 dagen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet,
dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht
Het hof ziet geen meerwaarde in het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. Het hof merkt op dat een TBS met dwangverpleging waarborgen biedt voor maatschappijbeveiliging. De TBS-kliniek zal ook rekening dienen te houden met de belangen en veiligheid van het slachtoffer [benadeelde] .
De veiligheid van [benadeelde] is hiermee naar het oordeel van het hof in beginsel in voldoende mate gewaarborgd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de schade ten bedrage van € 3.580,92 (bestaande uit € 580,92 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep deels toegewezen, tot een bedrag van
€ 3.475,37 (bestaande uit € 475,37 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de vordering afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij verzocht haar vordering toe te wijzen conform de beslissing van de rechtbank.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij toegewezen kan worden overeenkomstig het oordeel van de rechtbank, inclusief de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot de post ‘oordopjes’ heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze post afgewezen dient te worden, nu niet valt in te zien hoe de oordopjes stuk gegaan kunnen zijn door het bloed, hetgeen ook niet nader is onderbouwd. Op de bijgevoegde foto's is geen grote hoeveelheid bloed te zien waaruit zou moeten blijken dat de oordopjes niet meer werken. Ten aanzien van de post ‘reiskosten’ sluit de raadsvrouw zich aan bij hetgeen de rechtbank hierover heeft overwogen.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd.
Er is onvoldoende medische onderbouwing dat er sprake is van blijvend zenuwletsel. Daarnaast is het, gelet op hetgeen in de pleitnota door de raadsvrouw is opgemerkt,
niet zuiver om ter onderbouwing van de geleden immateriële schade te verwijzen naar de letsellijsten van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Een beter beeld kan worden verkregen als wordt gekeken naar uitspraken van rechters in min of meer vergelijkbare zaken. Daarom is een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade redelijk en billijk. Voor het overige verzoekt de raadsvrouw de vordering af te wijzen.
Het oordeel van het hof
De rechtbank heeft in haar vonnis en aanzien van de vordering van de benadeelde partij het volgende overwogen.
Ten aanzien van de immateriële schade oordeelt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, zal de rechtbank de gevorderde vergoeding niet matigen tot het oorspronkelijk gevorderde bedrag van € 1.500,-. De rechtbank overweegt daartoe dat zij het ter terechtzitting gevorderde immateriële bedrag van € 3.000,- passend acht gezien de bijzondere omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de aard en ernst van het letsel en de gevolgen die het feit voor het slachtoffer heeft. Dit deel van de vordering zal daarom volledig worden toegewezen.
Ten aanzien van de materiële schade oordeelt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de
gestelde schade onder de post "kleding" van € 53,98 heeft geleden en dat deze schade een
rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij ten aanzien van de post "oordopjes" ook voldoende aannemelijk gemaakt en voldoende onderbouwd, waarbij specifiek kan worden gewezen op de overgelegde foto's, dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Hetgeen door de raadsvrouw hieromtrent is aangevoerd maakt dit oordeel niet anders. Ook dit deel van de vordering,
van € 22,99, zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de schadepost "reiskosten" oordeelt de rechtbank als volgt. Wat betreft de vergoeding voor reiskosten die benadeelde partij heeft gemaakt voor bezoek aan het kantoor van Slachtofferhulp, beslist de rechtbank dat deze wordt afgewezen, omdat deze kosten, zoals blijkt uit jurisprudentie, niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in art 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Daarnaast wijst de rechtbank de gevorderde vergoeding ter zake van de reiskosten voor het bijwonen van de zittingen van de rechtbank af. Deze reiskosten komen alleen voor vergoeding in aanmerking als door de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding in persoon mag worden geprocedeerd en deze ook daadwerkelijk in persoon heeft geprocedeerd. Nu de benadeelde partij ter zitting bijstand heeft ontvangen van slachtofferhulp, zal de gevorderde vergoeding van deze reiskosten worden afgewezen. De rechtbank wijst de overige reiskosten van € 398,40, die zijn gemaakt ten behoeve van de medische behandeling van het slachtoffer en bezoek aan het politiebureau, toe.
Gelet op het bovenstaande wijst de rechtbank een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schadevergoeding toe en een bedrag van (€ 53,98 + € 22,99 + € 398,40 =) € 475,37 aan materiële schadevergoeding, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan tot aan de vergoeding van de schade
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof kan zich verenigen met voorgaande overwegingen van de rechtbank en neemt deze over. Hetgeen de raadsvrouw in hoger beroep heeft aangevoerd, brengt het hof niet tot een ander oordeel.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b en 303 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
305 (driehonderdvijf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Heft op het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bij het vonnis waarvan beroep opgelegde maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.475,37 (drieduizend vierhonderdvijfenzeventig euro en zevenendertig cent) bestaande uit € 475,37 (vierhonderdvijfenzeventig euro en zevenendertig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.475,37 (drieduizend vierhonderdvijfenzeventig euro en zevenendertig cent) bestaande uit € 475,37 (vierhonderdvijfenzeventig euro en zevenendertig cent) materiële schade en
€ 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 44 (vierenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en immateriële schade op 13 juli 2022.
Aldus gewezen door
mr. J.A.M. Kwakman, voorzitter,
mr. M.B. de Wit en mr. E.W. van Weringh, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier,
en op 21 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit de paginanummers van het proces-verbaal van politie Eenheid Noord-Nederland, [district] , met dossiernummer 2022180912 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 202.
2.Het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen ,
3.Het proces-verbaal van aangifte, p. 10.
4.Een schriftelijk bescheid, los bijgevoegd in het dossier.
5.Een schriftelijk bescheid, los bijgevoegd in het dossier.
6.Een schriftelijk bescheid, los bijgevoegd in het dossier.
7.Een schriftelijk bescheid, los bijgevoegd in het dossier.