ECLI:NL:GHARL:2024:2179

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
22/2135 t/m 22/2140, 22/2142 en 22/2143
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek inzake opname in de Fraude Signalering Voorziening door de Belastingdienst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 maart 2024 uitspraak gedaan op een herzieningsverzoek van belanghebbende met betrekking tot eerdere uitspraken van het Hof. Belanghebbende had verzocht om herziening van uitspraken van 27 juni 2017, 14 juli 2020 en 1 juni 2021, waarin hij door de Inspecteur van de Belastingdienst was aangeslagen. Het herzieningsverzoek was gebaseerd op de opname van belanghebbende in de Fraude Signalering Voorziening (FSV), waarvan hij pas na de eerdere uitspraken op de hoogte was gesteld. De Inspecteur had in een brief van 19 januari 2024 geconcludeerd dat de herzieningsverzoeken afgewezen moesten worden.

Tijdens de zitting op 15 februari 2024 zijn belanghebbende en zijn gemachtigden, alsook vertegenwoordigers van de Inspecteur, gehoord. Het Hof heeft vastgesteld dat de opname in de FSV niet leidt tot een schending van grondrechten van belanghebbende. Het Hof oordeelde dat de herzieningsverzoeken niet gegrond zijn, omdat belanghebbende niet kon aantonen dat de opname in de FSV gevolgen had voor de eerdere uitspraken. Het Hof heeft ook opgemerkt dat eventuele onvolkomenheden in de FSV niet in deze procedure kunnen leiden tot een gegrond beroep.

De beslissing van het Hof houdt in dat de herzieningsverzoeken worden afgewezen en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is aan de partijen verzonden. Belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
nummers ARN 22/2135 t/m ARN 22/2140, ARN 22/2142 en ARN 22/2143
uitspraakdatum: 26 maart 2024
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het herzieningsverzoek van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
met betrekking tot de uitspraken van het Hof van 27 juni 2017 met nummers 16/00748 t/m 1600752, van 14 juli 2020 met nummers 20/00409 en 20/00504, van 1 juni 2021 met nummer 20/00493 en van 1 juni 2021, met nummer 20/00507, in de gedingen tussen belanghebbende en
de
inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft het Hof bij brief van 27 september 2022 verzocht bovenstaande uitspraken te herzien.
1.2.
De Inspecteur heeft bij schrijven van 19 januari 2024 op de herzieningsverzoeken gereageerd en geconcludeerd dat de herzieningsverzoeken dienen te worden afgewezen.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] en diens kantoorgenoot [naam2] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam3] , [naam4] en [naam5] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

Belanghebbende is door de Inspecteur in het voorjaar van 2021 op de hoogte gesteld van het feit dat hij in de Fraude Signaleringsvoorziening (hierna: FSV) was opgenomen. In een brief van 11 augustus 2021 heeft de Inspecteur aan belanghebbende meegedeeld welke gegevens met betrekking tot belanghebbende in de FSV waren opgenomen.

3.Herzieningsgronden

Belanghebbende heeft voor de herziening aangevoerd dat eerst na de uitspraken bekend is geworden dat belanghebbende is opgenomen in de FSV. De opname in de FSV brengt volgens belanghebbende mee dat de uitspraken niet in stand kunnen blijven.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
Belanghebbende heeft gesteld niet in staat te zijn het griffierecht te betalen. De griffier heeft op basis van de door belanghebbende verstrekte gegevens verklaard dat voorlopig ervan zal worden uitgegaan dat belanghebbende voldoet aan de gestelde criteria voor betalingsonmacht. Het Hof zal op basis van de door belanghebbende overgelegde gegevens definitief afzien van het heffen van een griffierecht voor de onderhavige verzoeken om herziening.
Inhoudelijk
4.2.
Eerst na de uitspraken van het Hof is, zowel bij belanghebbende als het Hof, bekend geworden wat met betrekking tot belanghebbende was opgenomen in de FSV. In zoverre is sprake van een feit dat zou hebben kunnen leiden tot andere uitspraken als bedoeld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof gaat hierna bij zijn beoordeling veronderstellenderwijs ervan uit dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn verzoeken.
4.3.
Het Hof stelt het volgende voorop. Als de beslissing van de Belastingdienst om de aangifte van iemand te controleren onrechtmatig is, omdat die controle voortvloeit uit een onrechtmatige risicoselectie of verwerking van persoonsgegevens, kan dat in uitzonderlijke gevallen gevolgen hebben voor de belastingaanslag die na zo’n controle wordt opgelegd. Die uitzonderlijke gevallen kunnen zich voordoen als de aangifte voor controle is geselecteerd op basis van een criterium dat leidt tot een schending van een grondrecht van die belastingplichtige zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. De schending van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer doordat persoonsgegevens van belastingplichtigen in een databank zijn verwerkt, is op zich niet zo’n uitzonderlijk geval. In deze laatstgenoemde gevallen kan de belastingplichtige een afzonderlijk verzoek om schadevergoeding indienen bij de Belastingdienst; een eventuele verdere procedure daarover moet worden gevoerd bij de algemene bestuursrechter of de civiele rechter (vergelijk Hoge Raad 10 december 2021, nr. 20/02304, ECLI:NL:HR:2021:1748).
4.4.
Uit de tot de stukken behorende gegevens over de registratie in de FSV volgt naar het oordeel van het Hof niet dat met betrekking tot belanghebbende in de FSV iets is opgenomen dat leidt tot een schending van een grondrecht van belanghebbende. Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting van het Hof ook niet kunnen aangeven welke concrete gegevens leiden tot een schending als hiervoor bedoeld. Eventuele onvolkomenheden in de FSV of eventuele onrechtmatigheid inzake het opnemen van belanghebbende in de FSV kunnen derhalve in deze procedure niet leiden tot een gegrond beroep. De verzoeken om herziening falen.
4.5.
Ten overvloede merkt het Hof het volgende op. In de uitspraak met nummer 20/00507, met uitspraakdatum 1 juni 2021, heeft het Hof geoordeeld dat een ingebrekestelling prematuur was en daarom geen recht bestaat op een dwangsom. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting erkend dat de opname van belanghebbende in de FSV met betrekking tot die uitspraak niet tot herziening kan leiden.
4.6.
In de uitspraak van zaaknummer 20/00493, van 1 juni 2021, heeft het Hof geoordeeld dat de Inspecteur een tweede bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende had zonder succes tot en met de Hoge Raad de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2012 aangevochten en had daarna opnieuw bezwaar gemaakt tegen die aanslag. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting erkend dat de opname van belanghebbende in de FSV met betrekking tot die uitspraak niet tot herziening kan leiden.
4.7.
Ook met betrekking tot de overige uitspraken waarvan belanghebbende om herziening heeft gevraagd, heeft gemachtigde van belanghebbende ter zitting erkend dat de opname van belanghebbende in de FSV met betrekking tot die uitspraken niet tot herziening kan leiden. Belanghebbende heeft de herzieningsverzoeken niet ingetrokken, doch aangedrongen op een uitspraak van het Hof. Hij heeft echter desgevraagd niet kunnen aangeven op welke wijze de opname van belanghebbende in de FSV zou kunnen leiden tot andere uitspraken.
SlotsomOp grond van het voorgaande moeten de herzieningsverzoeken worden afgewezen.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof wijst de verzoeken om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (R.A.V. Boxem)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 27 maart 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.