In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 maart 2024 uitspraak gedaan op een herzieningsverzoek van belanghebbende met betrekking tot eerdere uitspraken van het Hof. Belanghebbende had verzocht om herziening van uitspraken van 27 juni 2017, 14 juli 2020 en 1 juni 2021, waarin hij door de Inspecteur van de Belastingdienst was aangeslagen. Het herzieningsverzoek was gebaseerd op de opname van belanghebbende in de Fraude Signalering Voorziening (FSV), waarvan hij pas na de eerdere uitspraken op de hoogte was gesteld. De Inspecteur had in een brief van 19 januari 2024 geconcludeerd dat de herzieningsverzoeken afgewezen moesten worden.
Tijdens de zitting op 15 februari 2024 zijn belanghebbende en zijn gemachtigden, alsook vertegenwoordigers van de Inspecteur, gehoord. Het Hof heeft vastgesteld dat de opname in de FSV niet leidt tot een schending van grondrechten van belanghebbende. Het Hof oordeelde dat de herzieningsverzoeken niet gegrond zijn, omdat belanghebbende niet kon aantonen dat de opname in de FSV gevolgen had voor de eerdere uitspraken. Het Hof heeft ook opgemerkt dat eventuele onvolkomenheden in de FSV niet in deze procedure kunnen leiden tot een gegrond beroep.
De beslissing van het Hof houdt in dat de herzieningsverzoeken worden afgewezen en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is aan de partijen verzonden. Belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.