In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot opheffing van het bewind van [verzoeker]. Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 31 augustus 2023, waarin het verzoek van [verzoeker] om het bewind op te heffen werd afgewezen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij [verzoeker] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.R. Jaarsma, en de bewindvoerder aanwezig was.
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 februari 2024 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. [verzoeker] heeft zijn verzoek tot opheffing van het bewind onderbouwd met de stelling dat zijn gezondheidssituatie is verbeterd en dat hij in staat is om zijn financiën zelf te beheren. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat [verzoeker] nog steeds niet in staat is om zijn financiële zaken zelfstandig te regelen, wat blijkt uit zijn voortdurende aanvragen voor extra leefgeld en het feit dat hij nog niet in staat is om zijn saneringskrediet af te lossen.
Het hof heeft geconcludeerd dat, ondanks de positieve ontwikkelingen in de gezondheid van [verzoeker], de noodzaak voor het voortzetten van het bewind nog steeds aanwezig is. Het hof heeft de grief van [verzoeker] afgewezen en de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij het belang van [verzoeker] voorop staat. Het hof heeft ook aangegeven dat [verzoeker] kan werken aan zijn financiële zelfstandigheid door deel te nemen aan een budgetcursus, wat kan bijdragen aan een toekomstige opheffing van het bewind.