ECLI:NL:GHARL:2024:2094

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
200.335.995/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek hoofdverblijfplaats en bekrachtiging uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de hoofdverblijfplaats van een minderjarige en de uithuisplaatsing bij de grootouders. De vader van de minderjarige verzocht om de hoofdverblijfplaats van het kind bij hem te bepalen, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. De moeder is niet in staat om de zorg voor het kind op zich te nemen, wat heeft geleid tot de huidige situatie waarin de minderjarige bij haar grootouders verblijft. Het hof oordeelt dat het in het belang van het kind is om in de vertrouwde omgeving bij de grootouders te blijven, waar zij stabiliteit en een veilige opvoedsituatie krijgt. De vader heeft onvoldoende aangetoond dat hij in staat is om de zorg voor het kind te dragen, en er zijn zorgen over zijn leefsituatie en zelfredzaamheid. Het hof heeft ook de uithuisplaatsing van de minderjarige bij de grootouders bekrachtigd, aangezien de moeder niet in staat is om een veilig opvoedingsklimaat te bieden. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de belangen van het kind, waarbij de raad voor de kinderbescherming ook een belangrijke rol heeft gespeeld. Het hof heeft de bestreden beschikkingen van de rechtbank Gelderland bevestigd en het verzoek van de vader afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.335.995 en 200.336.000
(zaaknummer rechtbank Gelderland 400177 en 423626)
beschikking van 26 maart 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Schlepers te Groningen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. Schiettekatte te Rotterdam,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de raad,
en
[de grootouders],
wonende te [woonplaats3] ,
verder te noemen: de grootouders,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

In zaaknummer 200.335.995
1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 oktober 2022 en 7 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (400177).
In zaaknummer 200.336.000
1.2
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 7 september 2023 uitgesproken onder voormeld zaaknummer (423626).

2.Het geding in hoger beroep

In zaaknummer 200.335.995
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 december 2023;
- het verweerschrift van de raad, en
- het verweerschrift van de moeder met producties.
In zaaknummer 200.336.000
2.2
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 december 2023.
In beide zaaknummers
2.3
De mondelinge behandeling was op 7 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- namens de moeder haar advocaat;
- een vertegenwoordiger namens de raad;
- de grootouders, en
- een vertegenwoordiger namens de GI.
2.4
Op verzoek van het hof is nagestuurd en ingekomen:
- een journaalbericht namens de vader van 8 maart 2024 met producties (stukken uit eerste aanleg);

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in]
2021 te [plaats1] .
3.2
Bij de beschikking van 24 oktober 2022 heeft de rechtbank onder andere vervangende toestemming verleend voor de erkenning door de vader van [de minderjarige] . Ook heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om het hulpverleningstraject Ouderschap Blijft (of een soortgelijk traject) te volgen. Ten slotte heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, vastgesteld als voorlopige omgangsregeling dat [de minderjarige] en de vader elkaar minimaal één keer in de week anderhalf uur zien, waarbij geldt dat de regie ten aanzien van de uitbreiding van de regeling naar een overnachting bij [naam1] (de hulpverlening) ligt en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.3
De ouders hebben daarna samen geregeld dat de vader (vanaf 1 juni 2023) samen met de moeder met het gezag over [de minderjarige] belast is.
3.4
[de minderjarige] staat vanaf 5 september 2023 onder toezicht van de GI en deze geldt tot
5 september 2024.
3.5
[de minderjarige] verblijft sinds eind 2022 bij de grootouders (moederszijde), samen met haar halfbroer [de halfbroer] , die is geboren [in] 2019.

4.De omvang van het geschil

In zaaknummer 200.335.995
4.1
Bij de beschikking van 7 september 2023 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, vastgesteld als regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat [de minderjarige] bij de vader verblijft:
- wekelijks van vrijdag 12.00 uur (uit de opvang) tot zondag 11.30 uur, waarbij de vader zorgdraagt voor het halen en waarbij een eventuele uitbreiding van de frequentie en de duur van de contacten worden bepaald door de GI,
en het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen, afgewezen.
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
7 september 2023. Deze grieven zien op de afwijzing van het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem vast te stellen. De vader verzoekt die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende zijn verzoek om te bepalen dat [de minderjarige] haar hoofdverblijf bij hem zal hebben alsnog toe te wijzen althans te bepalen als het hof juist acht.
4.3
De moeder voert verweer en vraagt het hof, naar het hof begrijpt, het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De raad voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het door de vader meer of anders verzochte af te wijzen.
In zaaknummer 200.336.000
4.5
Bij de beschikking van 7 september 2023 heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de grootouders met ingang van 7 september 2023 tot 5 september 2024 en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.6
De vader is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
7 september 2023. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
- primair: het verzoek tot verlening van een machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de grootouders met ingang van 7 september 2023 tot 5 september 2024 af te wijzen;
- subsidiair: een machtiging te verlenen voor een beperkte duur van zes maanden en te bepalen dat in die periode een plan voor gefaseerde plaatsing van [de minderjarige] bij de vader dient te worden gerealiseerd en uitgevoerd;
- meer subsidiair: te bepalen als het hof juist acht.
4.7
De raad en de advocaat van de moeder hebben op de zitting mondeling verweer gevoerd en zij verzoeken de beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Hoofdverblijfplaats (200.335.995)
5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.3
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen, moet worden afgewezen. Vaststaat dat de moeder niet in staat is om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen. [de minderjarige] heeft in haar jonge leven veel instabiliteit gekend. De moeder heeft erkend dat zij de dagelijkse zorg niet kan dragen. Dat heeft ertoe geleid dat [de minderjarige] bij haar grootouders is ondergebracht vanuit waar zij contact kon hebben met haar beide ouders. Naar het hof begrijpt is dat toen ook in samenspraak met de vader gegaan. Inmiddels woont [de minderjarige] nu al een groot deel van haar leven bij de grootouders, samen met haar halfbroer. De grootouders bieden hun stabiliteit en een liefdevolle, veilige opvoedsituatie. Het is niet in het belang van [de minderjarige] dat zij nu uit haar vertrouwde opvoedingsomgeving wordt gehaald. Hoewel de vader stelt dat hij in staat is om [de minderjarige] de veiligheid en stabiliteit te bieden die zij nodig heeft, is er op dit moment onvoldoende bekend over hem om nu te bepalen dat [de minderjarige] bij hem kan gaan wonen. Met name is onvoldoende in beeld in hoeverre de vader in staat is de volledige verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen. Er is weinig zicht op zijn leefsituatie en er bestaan zorgen over zijn zelfredzaamheid. Zo woont hij bij zijn ouders in een tuinhuis (zonder slaapkamer voor [de minderjarige] ) in de tuin bij zijn ouders terwijl hij ten tijde van de geboorte van [de minderjarige] nog over eigen woonruimte beschikte. Daarnaast heeft hij geen werk terwijl hij een diploma in de zorg heeft alsmede een diploma op technisch gebied. De arbeidsmarkt in de zorg maar ook in de techniek is bijzonder goed en het is dan ook onduidelijk waarom de vader niet werkt. Ook is niet duidelijk geworden wie voor [de minderjarige] zal zorgen indien de vader weer een baan zou hebben terwijl [de minderjarige] bij hem zou wonen. De vader heeft daarover geen concrete ideeën. Daarnaast zijn er zorgen over hoe de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] eruit zal zien indien [de minderjarige] bij de vader zou wonen. De moeder heeft geen rijbewijs en de reisafstand tussen de vader en de moeder is groot. Tot nu toe faciliteerden de grootouders steeds het contact tussen de moeder en [de minderjarige] . Onduidelijk is of de vader voldoende bereid en in staat is om dat contact te faciliteren wanneer [de minderjarige] bij hem zou wonen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verhouding tussen de vader en de moeder slecht is en zich kenmerkt door spanningen en ruzies. Op de zitting heeft de vader gezegd dat hij en de moeder al vijf maanden geen contact meer hebben met elkaar.
Ook de communicatie tussen de vader en de grootouders verloopt moeizaam en gespannen. De vader stuurt de grootouders regelmatig provocerende berichtjes via de telefoon. De raad heeft op de zitting gezegd dat hij verwacht dat de spanning en strijd tussen de vader en de grootouders zullen toenemen wanneer [de minderjarige] bij de vader zou wonen. Er moet sprake zijn van een goede verstandverhouding tussen de grootouders en de vader wanneer [de minderjarige] bij de vader zou gaan wonen. Anders zal [de minderjarige] klem raken tussen twee leefwerelden en loyaliteitsproblemen krijgen, aldus de raad.
5.4
De raad heeft verder op de zitting gezegd dat er snel duidelijkheid moet komen over het perspectief van [de minderjarige] en dat daarin verschillende aspecten moeten worden meegewogen, waaronder de hechtingsrelatie tussen [de minderjarige] en de grootouders en tussen [de minderjarige] en haar halfbroer [de halfbroer] , met wie zij is opgegroeid. Er zijn veel zorgen waaraan moet worden gewerkt voordat van een wijziging van de hoofdverblijfplaats naar die bij de vader sprake kan zijn, waaronder de verstandhouding tussen de vader en de grootouders. Het is daarom nu niet in het belang om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen. Het hof volgt het advies van de raad. Wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] . Kort voor de zitting is een perspectiefonderzoek gestart. Daarbij zal worden onderzocht of [de minderjarige] bij de vader kan wonen. In ieder geval zal eerst de uitkomst van het perspectiefonderzoek moeten worden afgewacht, zodat meer duidelijkheid komt over de mogelijkheden van de vader om voor [de minderjarige] te zorgen en over wat de gevolgen van een wijziging van de hoofdverblijfplaats voor [de minderjarige] op kortere maar ook langere termijn zijn.
Uithuisplaatsing (200.336.000)
5.5
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.6
De vader kan zich met de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet verenigen. Hij voert onder andere aan dat in het vrijwillig kader onvoldoende is geprobeerd om de communicatie tussen de vader en de moeder, en tussen de vader en de grootouders, te verbeteren. Hij voert daarnaast hetzelfde aan als in zijn beroep in zaaknummer 200.335.995.
5.7
De moeder en raad verwijzen naar hun verweer in zaaknummer 200.335.995.
5.8
Onder verwijzing naar hetgeen het hof onder zaaknummer 200.335.995 heeft overwogen en op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de grootouders noodzakelijk is in het belang van haar opvoeding en verzorging. Niet in geschil is dat de moeder niet in staat is [de minderjarige] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van en veiligheid in haar dagelijkse verzorging en opvoeding is gewaarborgd. Het verzoek van de vader om de hoofdverblijfsplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen zal het hof, zoals hiervoor overwogen, afwijzen. Dit brengt met zich dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de grootouders dient te worden bekrachtigd en dat het verzoek van de vader zal worden afgewezen.

6.De slotsom

In zaaknummer 200.335.995
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover deze betreft de hoofdverblijfplaats, te bekrachtigen.
In zaaknummer 200.336.000
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover deze betreft de uithuisplaatsing, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
In zaaknummer 200.335.995
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 7 september 2023, voor zover het betreft de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] ;
wijst het meer of anders verzochte af;
In zaaknummer 200.336.000
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 7 september 2023, voor zover het betreft de verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de grootouders;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, R. Prakke-Nieuwenhuizen, en
C.M. Schönhagen en is op 26 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.