ECLI:NL:GHARL:2024:2093

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
200.333.271/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinder- en partneralimentatie met betrekking tot wijziging van omstandigheden en behoefte van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de alimentatieverplichtingen van de man ten opzichte van de vrouw en hun minderjarige kinderen. De man, die eerder een partneralimentatie van € 4.000,- per maand en kinderalimentatie van € 533,- per kind per maand had afgesproken, verzoekt het hof om de partneralimentatie op nihil te stellen. Hij stelt dat zijn financiële situatie is verslechterd na zijn ontslag en dat hij niet langer in staat is om aan zijn verplichtingen te voldoen. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om handhaving van de bestaande alimentatieverplichtingen.

Het hof oordeelt dat de man bij zijn financiële beslissingen rekening had moeten houden met zijn onderhoudsplicht. De man heeft een ontslagvergoeding ontvangen die hij had kunnen gebruiken om zijn inkomen aan te vullen. Het hof concludeert dat er geen relevante wijziging van omstandigheden is die rechtvaardigt dat de partneralimentatie wordt verlaagd. De behoefte van de kinderen wordt niet verhoogd met opvangkosten, omdat deze al zijn verdisconteerd in de bestaande behoefte. De rechtbank heeft de kinderalimentatie eerder verlaagd, maar het hof bevestigt dat deze beslissing niet in strijd is met de wet.

De uitspraak van het hof is dat de bestreden beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en dat de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De man heeft niet aangetoond dat zijn financiële situatie zodanig is veranderd dat hij niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen, en de vrouw heeft recht op de overeengekomen alimentatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.333.271
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 550274)
beschikking van 26 maart 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. F. Dunki Jacobs te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Bakker te Eemnes.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht,(hierna: de rechtbank), van 11 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 oktober 2023;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
  • een journaalbericht van mr. Dunki Jacobs van 20 februari 2024 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Bakker van 27 februari 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 maart 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat en mr. E. Palazzi-van Bruggen, en
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn getrouwd geweest en zij zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2009, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2013.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven bij de man vanaf de woensdag vóór het avondeten in de even week tot de maandag vóór het avondeten in de oneven week. Daarnaast verblijven ze de helft van de vakanties en feestdagen bij de man.
3.3
Bij beschikking van 24 april 2019 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (verder ook: kinderalimentatie) met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (22 juli 2019) bepaald op € 707,- per kind per maand; en
  • de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (22 juli 2019) bepaald op € 10.440,- per maand.
3.4
Bij aanvullend echtscheidingsconvenant, door partijen ondertekend op 9 juli 2019, zijn partijen ten aanzien van de kinder- en partneralimentatie het volgende overeengekomen:

Artikel 2 - Kinderalimentatie
in afwijking van de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, d.d. 24 april 2018 (in punt 6.4 van het dictum) komen partijen overeen dat de man met ingang van 1 augustus 2019 en zolang de kinderen minderjarig zijn en bij de vrouw wonen, een alimentatie voor de kinderen van € 533,-- per kind per maand betaalt aan de vrouw bij vooruitbetaling waarbij de man ervoor zorgdraagt dat de verschuldigde bijdrage via een automatische incasso op uiterlijk de 28e van iedere maand op de bankrekening van de vrouw is bijgeschreven. (…)
Deze alimentatie zal niet zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW; zij sluiten deze indexering uit.
Partijen komen voorts overeen dat de volgende kosten door beide partijen bij helfte worden gedragen (mits daarover voorafgaand overleg is gevoerd en beide partijen de noodzaak van deze kosten ondersteunen) en derhalve niet van de kinderalimentatie worden voldaan: laptop, IPad, fiets, beugel (wanneer niet vergoed door de zorgverzekeraar), bijles, huiswerkbegeleiding, rijbewijs, telefoontoestel, schoolreis (wanneer deze twee dagen of langer duurt) en muziekinstrument. Dit is een uitputtende opsomming.
Artikel 3 - Partneralimentatie
In afwijking van (punt 5.5 van het dictum) en in aanvulling op de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, d.d. 24 april 2019 (in punt 5.5 van het dictum) komen partijen het volgende ter zake de partneralimentatie overeen:
3.1 -
Hoogte partneralimentatie
De man zal met ingang van 1 augustus 2019 bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 4.000,-- bruto per maand, welk bedrag bij vooruitbetaling maandelijks aan haar zal worden voldaan waarbij de man ervoor zorgdraagt dat de verschuldigde bijdrage via een automatische incasso op uiterlijk de 28e van iedere maand op de bankrekening van de vrouw is bijgeschreven.
Partijen sluiten voor ieder jaar in de toekomst de wettelijke indexering als bedoeld in art. 1:402a BW uit.
3.2 -
Niet-wijzigingsbeding
Partijen komen overeen dat de in artikel 3.1 overeengekomen partneralimentatie niet bij rechterlijke uitspraak kan worden verhoogd of verlaagd op grond van een wijziging van de omstandigheden, behoudens in geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de partij die de wijziging verzoekt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in art. 1:159 lid 3 BW is bepaald.
Onder deze situatie wordt tussen partijen in ieder geval verstaan de situatie waarin het inkomen van de man daalt en dit inkomensverlies van de man niet voor herstel vatbaar en niet verwijtbaar is.
3.5
Bij beschikking van 6 augustus 2019 heeft dit hof de beschikking van de rechtbank van 24 april 2019 vernietigd ten aanzien van onder meer de door de man te betalen kinder- en partneralimentatie, beslist conform het door partijen gesloten aanvullend echtscheidingsconvenant, bepaald dat deze overeenkomst deel uitmaakt van de beschikking en opnieuw beschikkende:
  • de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 augustus 2019 bepaald op € 533,- per kind per maand; en
  • de door de man te betalen partneralimentatie met ingang van 1 augustus 2019 bepaald op € 4.000,- bruto per maand.
3.6
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de door dit hof bij beschikking van 6 augustus 2019 vastgestelde kinderalimentatie gewijzigd en deze met ingang van 11 juli 2023 vastgesteld op € 417,- per kind per maand. De rechtbank heeft de beschikking van 6 augustus 2019 voor het overige gehandhaafd, bepaald dat partijen hun eigen proceskosten betalen en het meer of anders verzochte, waaronder het verzoek van de man om nihilstelling van de partneralimentatie, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De man is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De man verzoekt het hof om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover in die beschikking zijn verzoek tot nihilstelling van de partneralimentatie is afgewezen, en, opnieuw beschikkende, met ingang van 1 januari 2023 dan wel met ingang van een datum als het hof juist acht de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie op nihil te stellen dan wel op een lager bedrag als het hof juist acht. Daarnaast verzoekt de man het hof te bepalen dat de vrouw de vanaf 1 januari 2023 te veel ontvangen partneralimentatie aan hem dient terug te betalen.
4.2
De vrouw voert verweer en is op haar beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen.
De vrouw vraagt het hof in het principaal hoger beroep de verzoeken van de man af te wijzen met veroordeling van de man in de werkelijke kosten van het onderhavige geding, waarvan de kosten nog nader in het geding zullen worden gebracht. De vrouw verzoekt in het incidenteel hoger beroep om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover deze ziet op de door de man te betalen kinderalimentatie voor [de minderjarige2] , en de kinderalimentatie voor [de minderjarige2] met ingang van 11 juli 2023 vast te stellen op € 580,- per maand.
4.3
De man voert verweer in het incidenteel hoger beroep. De man vraagt het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie voor [de minderjarige2] te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Kinderalimentatie
5.1
Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat de behoefte van de kinderen in 2023 € 806,- per kind per maand bedraagt. Partijen verschillen wel over de vraag of de behoefte van [de minderjarige2] dient te worden verhoogd met de netto kosten voor kinderopvang.
5.2
Blijkens de door de vrouw bij journaalbericht van 27 februari 2024 overgelegde jaaropgaven over 2023 (productie 10) bedroegen de totale opvangkosten van [de minderjarige2] in 2023 € 7.314,46. [1] Hierop strekt in mindering de kinderopvangtoeslag van € 4.035,-. Dit leidt tot de conclusie dat de netto opvangkosten € 3.279,- op jaarbasis, dus € 273,- per maand, bedragen.
5.3
Het hof zal de behoefte van [de minderjarige2] niet verhogen met de hiervoor genoemde netto kosten van de kinderopvang omdat als uitgangspunt geldt dat deze in de - relatief hoge - behoefte van [de minderjarige2] al zijn verdisconteerd. Door de vrouw is niet, althans onvoldoende, gesteld dat haar netto kosten voor de kinderopvang dusdanig hoog zijn dat deze niet zijn te compenseren met een besparing op andere kosten voor [de minderjarige2] . Anders dan de vrouw betoogt vormt de omstandigheid dat zorgkorting wordt toegepast bovendien geen grond om de behoefte van [de minderjarige2] te verhogen. De zorgkorting betreft immers kosten die de man maakt om uitvoering te geven aan de zorgregeling, waardoor de vrouw kosten bespaart. Dat dit in dit geval anders zou zijn, heeft de vrouw niet onderbouwd. Dit betekent dat grief I in het incidenteel hoger beroep faalt.
Partneralimentatie
5.4
De man verzoekt het hof om de door hem te betalen partneralimentatie met ingang van 1 januari 2023 op nihil te stellen omdat hij, als gevolg van de beëindiging van zijn dienstverband bij [naam1] per 1 april 2021, niet langer beschikt over voldoende draagkracht.
5.5
Het hof stelt voorop dat partijen in 2019 afspraken hebben gemaakt over de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie. Deze afspraken zijn neergelegd in het aanvullend echtscheidingsconvenant, door hen ondertekend op 9 juli 2019. De afspraken in het convenant zijn gebaseerd op een inkomen aan de zijde van de man van € 190.000,- op jaarbasis en er is een niet-wijzigingsbeding overeengekomen. Tussen partijen is niet in geschil dat het inkomen van de man in de jaren voorafgaand aan het convenant en ook na ondertekening van het convenant aanzienlijk hoger was dan het inkomen waarvan partijen bij de totstandkoming van het convenant zijn uitgegaan. Het hof leidt hieruit af dat partijen er kennelijk vanuit gingen dat het inkomen van de man wisselde, maar dat zij over en weer zekerheid wilden dat de man in ieder geval in staat zou blijven de overeengekomen partneralimentatie te voldoen. Desgevraagd hebben partijen dat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep ook bevestigd. De vrouw heeft haar financiële huishouding ingericht op basis van de in het convenant overeengekomen partneralimentatie. Gelet op het in het convenant overeengekomen niet-wijzigingsbeding mocht de vrouw dat ook doen.
5.6
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat geen sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden. Vast staat dat de man bij de beëindiging van zijn dienstverband een aanzienlijke ontslagvergoeding heeft ontvangen. De ontslagvergoeding dient te worden gebruikt om eventueel inkomensverlies aan te vullen. Het had op de weg van de man gelegen om met deze ontslagvergoeding zijn inkomen op peil te houden, zodat hij naast de gestelde betaling van zijn vaste financiële verplichtingen de partneralimentatie aan de vrouw kon blijven voldoen. Het hof onderschrijft in dit kader de berekening in overweging 3.5 van de bestreden beschikking. Hierbij kent het hof een groot gewicht toe aan de hiervoor onder 5.5 genoemde verwachtingen die partijen bij de totstandkoming van het convenant over en weer hadden.
In het licht van deze verwachtingen had de man zich bij zijn beslissingen over de wijze waarop hij zijn ontslagvergoeding besteedde rekenschap moeten geven van de gerechtvaardigde belangen van de vrouw en zich er alles aan gelegen moeten laten liggen om zijn onderhoudsverplichting volgens het convenant te blijven naleven, ook nadat zijn dienstverband was beëindigd. Anders gezegd: de afspraak tussen partijen gold voor goede én voor kwade dagen en is gemaakt op een moment waarop de man meerdere jaren een aanzienlijk hoger inkomen genoot dan partijen als uitgangspunt namen. Voor zover de man heeft aangevoerd dat hij het nooit eens is geweest met de hoogte van de overeengekomen partneralimentatie, maar dat hij geen andere keuze had dan het convenant te tekenen, overweegt het hof dat deze stelling op geen enkele wijze wordt gesteund door de inkomensgegevens van de man.
5.7
De man heeft keuzes gemaakt in het besteden van de ontslagvergoeding. Zo voert de man aan dat de ontslagvergoeding (deels) mocht worden gebruikt voor de aankoop en verbouwing van een woning in [woonplaats1] in de buurt van de kinderen, naast de al aan hem in gedeeltelijke eigendom toebehorende woning in [plaats1] , zodat hij beter uitvoering kan geven aan de zorgregeling. Het hof volgt de man niet in deze stelling. Natuurlijk moet de man op een goede manier uitvoering kunnen geven aan de zorgregeling met zijn kinderen. Dat is niet alleen zijn wens, maar ook de wens van de kinderen. De man hoefde daarvoor echter niet een tweede woning aan te kopen en te verbouwen. Het had op de weg van de man gelegen een andere oplossing te zoeken om uitvoering te geven aan de zorgregeling en zonder dat dit consequenties zou hebben voor de partneralimentatie.
5.8
De financiële problemen aan de zijde van de man zoals door hem gesteld zijn verder ontstaan door diverse investeringsbeslissingen en zijn daarmee - opnieuw - het gevolg van keuzes van de man. De man stelt weliswaar dat die keuzes gerechtvaardigd waren omdat hij noodzakelijke kosten moest voldoen en omdat hij zich moest inspannen om zijn inkomen te verhogen, maar ook hier geldt dat de man bij het nemen van deze beslissingen zijn onderhoudsplicht jegens de vrouw in acht had moeten nemen. Niet is gebleken dat de man zich hier op enig moment rekenschap van heeft gegeven.
5.9
Tot slot voert de man bij brief van zijn advocaat van 20 februari 2024 aan dat zijn financiële situatie inmiddels nog verder is verslechterd. De man stelt dat hij sinds augustus 2023 geen omzet meer heeft gegenereerd en een negatief bedrijfsresultaat heeft behaald in zijn ondernemingen [naam2] BV en [naam3] BV. De man heeft daarom zijn management fee noodgedwongen verlaagd van € 168.000,- naar € 80.000,-. Om inkomsten te genereren heeft de man op 12 januari 2024 een nieuw bedrijf opgestart, namelijk [naam4] BV. De man hoopt de eerste omzet van deze onderneming in juni 2024 te genereren, maar voordat die omzet er is moet de man veel kosten maken.
5.1
Anders dan de man is het hof van oordeel dat ook deze omstandigheden - zo al juist - onvoldoende aanknopingspunten bieden om de tussen partijen overeengekomen partneralimentatie opnieuw te beoordelen. De man heeft zijn stellingen op dit punt onvoldoende onderbouwd. Zo is niet gebleken dat de man genoodzaakt was zijn management fee te verlagen en heeft hij geen omzetprognose voor het jaar 2024 overgelegd.
5.11
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grief in het principaal hoger beroep faalt.
Proceskostenveroordeling
5.12
De vrouw verzoekt het hof tot slot om de man te veroordelen in de werkelijke proceskosten in zowel eerste aanleg als hoger beroep. De vrouw voert in dit kader aan dat de man nodeloos heeft geprocedeerd. De vrouw heeft namelijk ingestemd met het verzoek van de man om de kinderalimentatie te verlagen, maar zij wilde wel uitleg over de berekening van de man. De man heeft hier nooit meer op gereageerd, maar heeft een procedure gestart. Ten aanzien van de partneralimentatie heeft de man ook nodeloos geprocedeerd, omdat het een feit algemene bekendheid is dat een ontslagvergoeding moet worden ingezet ter compensatie van - eventueel - gederfde inkomsten. Tot slot heeft de man aan de vrouw geschreven dat hij zal blijven doorgaan met procederen. De vrouw kan de kosten die zij genoodzaakt is te maken om zich te verweren niet dragen.
5.13
Het hof zal de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep compenseren. Dat betekent dat iedere partij de eigen proceskosten moet betalen. Partijen zijn verdeeld over de hoogte van de door de man te betalen kinder- en partneralimentatie. Zij zijn niet in staat gebleken om hierover in onderling overleg afspraken te maken, maar hebben daarvoor kennelijk het oordeel van zowel de rechtbank als het hof nodig. Niet is gebleken dat de man daarbij misbruik van recht heeft gemaakt of dat hij nodeloos heeft geprocedeerd. Grief II in het incidenteel hoger beroep faalt.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan dit hoger beroep onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 juli 2023 voor zover aan dit hoger beroep onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, J.B. de Groot en A.W. Beversluis, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 26 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.€ 1.907,76 + € 2.516,26 + € 2.890,44 = € 7.314,46