ECLI:NL:GHARL:2024:2092

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
200.332.339/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kinderalimentatie en draagkracht na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie en de draagkracht van de man na de echtscheiding. De man stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de vastgestelde kinderalimentatie van € 439,- per maand voor zijn minderjarige kind te betalen. Hij heeft echter zijn stellingen niet voldoende onderbouwd met financiële stukken, waardoor het hof niet kan vaststellen of zijn financiële situatie daadwerkelijk is veranderd. De man is directeur-grootaandeelhouder van een onderneming en heeft daarnaast een eenmanszaak en huurinkomsten uit vastgoed. Ondanks zijn beweringen over de rendabiliteit van zijn ondernemingen en de noodzaak om zijn DGA-salaris te verlagen, heeft hij geen relevante financiële documenten overgelegd die zijn claims ondersteunen. Het hof concludeert dat de man niet heeft voldaan aan zijn stelplicht en komt daardoor niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep. De verzoeken van de man worden afgewezen en de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.332.339
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 550936)
beschikking van 26 maart 2024
in de zaak van
[verzoeker],
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.B. de Jong,
en
[verweerster],
die woont in [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. D. Abd Rabou.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, binnengekomen op 19 september 2023;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van de man van 19 januari 2024 met producties;
  • een journaalbericht van de vrouw van 22 januari 2024 met producties;
  • een journaalbericht van de man van 23 januari 2024 met producties;
  • een journaalbericht van de vrouw van 29 januari 2024 met productie.
2.2
De zitting bij het hof was op 30 januari 2024. Aanwezig waren:
  • de man met zijn advocaat;
  • de vrouw met zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Partijen hebben samen drie kinderen, waarvan er nog één minderjarig is. Dat is [de minderjarige] , die is geboren [in] 2009.
3.2
Na de echtscheiding woonde [de minderjarige] bij de vrouw. Sinds 17 augustus 2023 woont [de minderjarige] bij de man. Sinds 1 januari 2024 is [de minderjarige] ook ingeschreven op het adres van de man.
3.3
De man en de vrouw hebben op 17 december 2013 een echtscheidingsconvenant gesloten. Het echtscheidingsconvenant is gehecht aan de echtscheidingsbeschikking van 5 februari 2014. In het echtscheidingsconvenant is bepaald dat de man € 833,33 per maand aan kinderalimentatie voor [de minderjarige] moet betalen aan de vrouw.
3.4
De man is eigenaar van de voormalige echtelijke woning van partijen in [woonplaats2] . Partijen hebben bij het echtscheidingsconvenant een side-letter opgemaakt en ondertekend. Daarin is bepaald dat de vrouw met de kinderen in het ouderlijk huis kunnen blijven wonen totdat de kinderen 21 jaar oud zijn. De man stelt de woning ter beschikking aan de kinderen en de vrouw en zal de hypothecaire verplichtingen en andere vaste eigenaarslasten geheel voor zijn rekening nemen.
3.5
De man heeft een relatie gehad met [naam1] . Samen met haar heeft de man twee kinderen gekregen: [kind1] en [kind2] . Het hof Den Haag heeft de beschikking van de rechtbank Den Haag van 30 november 2021, waarbij is bepaald dat de man
€ 322,- per kind per maand aan kinderalimentatie moet betalen voor [kind1] en [kind2] , bekrachtigd bij beschikking van 29 november 2023.
3.6
De man is sinds augustus 2022 getrouwd met zijn huidige partner [naam2] . Zij heeft twee kinderen uit een eerdere relatie.
3.7
In de beschikking van 12 december 2023 (met nummer C/16/562134/ FO RK 23-1050) heeft de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht) de kinderalimentatie die de man voor [de minderjarige] aan de vrouw moet betalen, voorlopig vastgesteld op nihil met ingang van 1 januari 2024.

4.Het geschil

4.1
De man heeft de rechtbank verzocht om de kinderalimentatie voor [de minderjarige] te verlagen. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • de echtscheidingsbeschikking van 5 februari 2014 gewijzigd en bepaald dat de kinderalimentatie voor [de minderjarige] vanaf 3 januari 2023 € 439,- bedraagt;
  • beslist dat de man de kinderalimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
  • de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken over de woonlasten;
  • de overige verzoeken afgewezen.
4.2
De man komt met drie grieven in hoger beroep. Die grieven zien op de draagkracht van partijen. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen op het punt van de draagkracht van de man en de draagkracht van de vrouw en de kinderalimentatie over de periode van 3 januari 2023 tot 17 augustus 2023, kosten rechtens en uitvoerbaar bij voorraad.
4.3
De vrouw voert verweer in hoger beroep. Zij vraagt het hof om:
I.
primair: het verzoek van de man toe te wijzen, in die zin dat de bestreden beschikking vernietigd wordt en de kinderalimentatie uit het echtscheidingsconvenant weer gaat gelden;
subsidiair: de man niet-ontvankelijk te verklaren of zijn verzoeken af te wijzen;
II. althans een beslissing te nemen die het hof juist vindt.

5.De overwegingen voor de beslissing

5.1
De man richt grieven tegen de draagkracht van partijen, zoals die is vastgesteld door de rechtbank. Op grond van het procesreglement moet de man daarom bij zijn beroepschrift de nodige financiële stukken voegen, die inzicht geven in zijn financiële positie als ondernemer. Daarbij gaat het in ieder geval om de laatste drie jaarrekeningen (waaronder de balans, de winst- en verliesrekening, de toelichting en het kasstroomoverzicht), recente concept- en tussentijdse financiële overzichten, belastingaangiften- en aanslagen en stukken waarmee hij zijn verwachtingen voor de toekomst kan onderbouwen, zoals prognoses. [1]
5.2
Het hof stelt vast dat de man de bovenstaande stukken niet heeft overgelegd. De man is directeur-grootaandeelhouder (DGA) van zijn onderneming [naam3] B.V. Daarnaast laat de man zich inhuren voor projectmatig werk in de bouw. Daarvoor heeft hij eenmanszaak [naam4] . Verder heeft de man nog zijn onderneming [naam5] en heeft hij huurinkomsten uit vastgoed aan de [adres] in [woonplaats2] . Het hof stelt vast dat de man alleen de jaarrekening van [naam3] B.V. van 2021 heeft overgelegd. Alle andere jaarstukken van zijn ondernemingen van de afgelopen drie jaar ontbreken. De man heeft ook geen recente tussentijdse financiële overzichten overgelegd. De man heeft beknopte overzichten overgelegd van de jaaromzet van [naam4] en [naam3] in 2023 en van de exploitatie van zijn vastgoed aan de [adres] in 2023. Alle onderliggende stukken ontbreken echter. Het hof kan de bedragen in de beknopte jaaroverzichten dus niet verifiëren.
5.3
De man stelt dat hij niet genoeg draagkracht heeft om € 439,- aan kinderalimentatie te betalen voor [de minderjarige] . De man stelt dat zijn ondernemingen niet of nauwelijks meer rendabel zijn. De man heeft zijn DGA-salaris drastisch verlaagd en is genoodzaakt om zijn vastgoed te verkopen. Het hof kan deze stellingen van de man echter niet beoordelen, omdat de man zijn stellingen nauwelijks heeft onderbouwd met stukken. Het hof kan bijvoorbeeld niet vaststellen of de verlaging van het DGA-salaris inderdaad noodzakelijk is geweest en of de verhuur van het vastgoed van de man inderdaad niet meer rendabel is. Verder is volledig onduidelijk welke inkomsten de man heeft in de bouw.
5.4
Het hof is van oordeel dat de man – gelet op wat hiervoor werd overwogen - niet heeft voldaan aan zijn stelplicht. Het hof komt daarom niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep van de man. Het hof wijst de verzoeken van de man af en bekrachtigt de bestreden beschikking.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 20 juni 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, M.H.F. van Vugt en C.M. Schönhagen, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is op 26 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Artikel 2.1.2. van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven.