ECLI:NL:GHARL:2024:2090

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
200.332.421/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van drie minderjarige kinderen, geboren in 2014, 2015 en 2017. De ouders, de moeder en de vader, zijn in geschil over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De moeder verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, terwijl de vader verzoekt om de huidige regeling te handhaven. De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben, wat door het hof is bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de kinderen sinds 2020 voornamelijk bij de vader verblijven en dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats onrust zou veroorzaken. De huidige zorgregeling, waarbij de kinderen op bepaalde dagen bij de moeder zijn, wordt ook bekrachtigd, omdat deze regeling het beste aansluit bij de behoeften van de kinderen. Het hof heeft daarnaast een verdeling van de vakanties en feestdagen vastgesteld, waarbij de kinderen in even en oneven jaren bij de respectieve ouders verblijven. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.332.421
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 523033)
beschikking van 26 maart 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.L.D. van Holland te Bilthoven,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. F.C. van ’t Hooft te Laren.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 december 2021, 27 oktober 2022 en 20 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 september 2023;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. Van ’t Hooft van 6 maart 2023 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 maart 2024 plaatsgevonden.
Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader met zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
3. De feiten
3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2014 in [plaats1] (verder: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 in [plaats2] (verder: [de minderjarige2] );
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2017 in [plaats1] (verder: [de minderjarige3] ).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] (samen ook te noemen: de kinderen).
3.2
De ouders hebben samen een ouderschapsplan opgesteld op 13 oktober 2020. In het
ouderschapsplan hebben de ouders onder andere afgesproken dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder is en zij hebben een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken afgesproken.
3.3
Op 29 december 2020 hebben de ouders het ouderschapsplan gewijzigd op het punt
van de zorgregeling. Zij hebben het volgende afgesproken:
- de vader brengt de kinderen naar school op maandagochtend en na schooltijd haalt
de moeder de kinderen op en verblijven zij daar tot woensdagochtend naar school;
- de vader haalt de kinderen op woensdagmiddag uit school en de kinderen verblijven
daar tot donderdagochtend naar school;
- de moeder haalt de kinderen op donderdagmiddag uit school en de kinderen
verblijven daar tot vrijdagochtend naar school;
- de vader haalt de kinderen op vrijdagmiddag uit school en de kinderen verblijven
ieder weekend tot maandagochtend naar school bij de vader.
3.4
Bij de beschikking van 2 december 2021 heeft de rechtbank als voorlopige zorgregeling vastgesteld dat de kinderen bij de moeder verblijven:
elke week van maandagmiddag uit school tot en met woensdagochtend naar school
en van donderdagmiddag uit school tot en met vrijdagochtend naar school, één keer in de maand van zaterdagavond na het avondeten tot maandagochtend naar school, in onderling overleg tussen de ouders te regelen en waarbij de moeder de kinderen ophaalt bij de vader en naar school brengt en iedere verdere beslissing over de zorgregeling aangehouden.
In die beschikking heeft de rechtbank de hulpverleners verzocht de rapportage over het verloop en de uitkomst van het traject ouderschapsbemiddeling aan de rechtbank te sturen en de raad verzocht bij een niet geheel positief resultaat van dat traject de rechtbank schriftelijk te adviseren.
3.5
De ouders hebben vervolgens bij ouderschapsbemiddeling opnieuw een contract
opgesteld en zij hebben dat ondertekend op 28 februari 2022. Daarin is onder andere het volgende afgesproken:
- de kinderen verblijven bij de moeder op dinsdag uit school tot woensdagochtend
naar school en op donderdag uit school tot vrijdagochtend naar school. Op de andere
dagen verblijven de kinderen bij de vader.
3.6
Bij de beschikking van 27 oktober 2022 heeft de rechtbank de raad verzocht onderzoek te doen naar de volgende vragen:
- welke hoofdverblijfplaats is het meest in het belang van de kinderen?
- welke zorgregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen en
- hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vormgegeven te worden?
De verdere behandeling van de verzoeken ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling zijn pro forma aangehouden en het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag is afgewezen.
3.7
Bij de beschikking van 20 juni 2023 (verder: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
- bepaald dat de kinderen voortaan hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vader;
- de in de beschikking van 2 november 2021 en in de overeenkomst van de ouders van 28 februari 2022 opgenomen zorgregeling gewijzigd;
- als zorgregeling vastgesteld dat de kinderen bij de moeder verblijven iedere week op dinsdag uit school tot woensdagochtend naar school en op donderdag uit school tot vrijdagochtend naar school, alsmede twee keer per maand op zaterdag van 12.30 uur tot 18.30 uur, waarbij de vakanties in onderling overleg tussen de ouders worden verdeeld,
en het meer of anders verzochte afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende de kinderen.
4.2
De moeder is met ongenummerde grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende
:
Primair:de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen en een zorgregeling voor de vader met de kinderen te bepalen,
Subsidiair:indien het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader zal zijn, te bepalen dat de zorgregeling en de regeling voor de vakanties en feestdagen tussen de moeder en de kinderen zal luiden zoals beschreven onder punten 21 tot en met 23 van het verzoekschrift in hoger beroep van de moeder,
en de proceskosten van beide instanties tussen partijen te compenseren.
4.3
De vader is met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De grief ziet op de zorgregeling. De vader verzoekt:
I primair de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep en subsidiair haar
grieven af te wijzen;
II de bestreden beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt voor zover het betreft de
verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en opnieuw beschikkende een zorgregeling
tussen de moeder en de kinderen vast te stellen die:
- aansluit op de drukke programma’s van zowel de kinderen als de ouders, alsmede op de karakterverschillen van partijen én
- voor partijen heldere aanwijzingen bevat over de wijze waarop de zorgregeling dient
te worden uitgevoerd.
4.4
De moeder voert verweer en zij verzoekt de incidentele verzoeken van de vader af te wijzen voor zover zij daar niet mee instemt.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vader stelt dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep omdat de gronden van haar beroep onvoldoende kenbaar zijn. De vader weet daardoor niet waartegen hij zich moet verweren.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Als grieven worden aangemerkt de gronden die een verzoeker in hoger beroep aanvoert om te betogen dat de bestreden beschikking behoort te worden vernietigd. Daarbij geldt de eis dat die gronden behoorlijk in het geding naar voren zijn gebracht, zodat zij voor de rechter in hoger beroep en de belanghebbenden, die immers moeten weten waartegen zij zich hebben te verweren, voldoende kenbaar zijn. Namens de moeder zijn ongenummerde grieven ingediend met daarbij een toelichting. Hoewel de grieven wellicht niet goed te doorgronden zijn heeft de moeder voldoende inzichtelijk gemaakt wat haar bezwaren zijn tegen de beschikking en haar verzoek voldoende nader gespecificeerd en onderbouwd. Zo heeft zij uiteengezet waarom de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar moet worden bepaald en hoe de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken er volgens haar uit moet zien. De vader heeft daarop zijn verweer ingericht en gevoerd. Het hof gaat daarom voorbij aan de stelling van de vader dat de moeder haar grieven niet heeft gespecificeerd en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5.3
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken en de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.3
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een gewijzigde omstandigheid die een hernieuwde beoordeling van de hoofdverblijfplaats en de zorgverdeling rechtvaardigt.
5.4
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
Hoofdverblijfplaats
5.5
Het hof zal het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen, afwijzen. Daartoe overweegt het hof dat de kinderen sinds 2020 het grootste deel van de tijd bij de vader hebben verbleven. Dat de hoofdverblijfplaats door de rechtbank bij de vader is bepaald, doet dus recht aan de feitelijke situatie. Naar het oordeel van het hof bestaat geen aanleiding om het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder te bepalen en is het in het belang van de kinderen dat er rust en duidelijkheid ontstaat. De kinderen hebben veel last van de wijze waarop de ouders met elkaar communiceren. Er zijn veel misverstanden in de onderlinge communicatie, de ouders maken elkaar verwijten en het lukt hen niet om samen op een constructieve wijze invulling te geven aan het ouderschap. Op de zitting hebben beide ouders erkend dat de kinderen loyaliteitsproblemen ervaren en last hebben van de strijd tussen de ouders. Een wijziging in de hoofdverblijfplaats zal wederom een verandering tot gevolg hebben en de nodige onrust voor de kinderen opleveren. Ook de raad heeft in zijn rapport van 1 maart 2023 (verder: het raadsrapport) geadviseerd de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader te bepalen omdat dit het meest tegemoet komt aan de belangen van de kinderen. Zij verblijven daar meer dan de helft van de tijd, hebben daar hun school, sport en sociale leven. De vader is beschikbaar voor de kinderen en heeft zijn werktijden aangepast aan de zorg voor de kinderen, aldus de raad.
Op de zitting heeft de raad verder gezegd dat de kinderen veel last hebben van de onrust en onzekerheid waarin zij opgroeien. Het is daarom voor de kinderen van belang dat er voorspelbaarheid en duidelijkheid in hun leven komt. De opvoedsituatie bij de vader komt tegemoet aan wat de kinderen nodig hebben. De hoofdverblijfplaats moet daarom niet langer ter discussie staan nu dit voor de kinderen onrust geeft en hen het gevoel geeft dat er aan ze wordt getrokken. Het hof volgt het advies van de raad. Dat de moeder onder andere stelt dat zij door de vader onder druk wordt gezet en dat het daardoor voor haar heel moeilijk is geworden om een basis voor een evenwichtig leven op te bouwen, maakt het voorgaande niet anders. Tegen de achtergrond van de rust en duidelijkheid die de kinderen nodig hebben, ziet het hof in het door moeder gestelde dan ook onvoldoende aanleiding om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de hoofdverblijfplaats bekrachtigen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.6
Het hof zal de verzoeken van partijen om de huidige wekelijkse zorgregeling te wijzigen, afwijzen. Daarbij overweegt het hof dat de vader zijn verzoek onvoldoende nader heeft gespecificeerd, zodat voor het hof niet duidelijk is welke zorgregeling hij concreet verzoekt. Het hof neemt bij zijn oordeel in aanmerking dat de huidige wekelijkse zorgregeling, waarbij de kinderen van dinsdag uit school tot woensdag naar school, en op donderdag uit school tot vrijdag naar school bij de moeder zijn, al geruime tijd (sinds februari 2022, wel met onderbrekingen) wordt uitgevoerd. Sinds de bestreden beschikking verblijven de kinderen daarnaast twee keer per maand op zaterdagmiddag bij de moeder. De kinderen zijn dus gewend aan deze regeling en zij weten waar ze aan toe zijn. De vader heeft zijn werkzaamheden geplooid rondom die regeling. Volgens het raadsrapport komt de huidige zorgregeling het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen omdat deze regeling door de ouders zelf is verzocht en daarom voor hen het beste uitvoerbaar is. De moeder stelt dat de huidige regeling voor haar lastig uitvoerbaar is en onrustig is voor de kinderen, doordat de kinderen door de week sporten en therapie volgen. Uit het raadsrapport volgt dat de huidige zorgregeling weliswaar veel wisselmomenten kent, maar dat deze onrust op dit moment geen weerslag heeft op het gedrag van de kinderen of hun ontwikkelingsbehoefte. Dit kan in de toekomst, met name wanneer naar [de minderjarige1] naar de middelbare school zal gaan, anders zijn. Het hof ziet in de stellingen van de moeder onvoldoende aanleiding om de zorgregeling te wijzigen naar de door haar verzochte regeling waarbij de kinderen aansluitend twee dagen bij haar zijn, maandag uit school tot woensdagochtend naar school, alsmede twee keer per maand in de even weken van vrijdag 14.00 uur uit school tot zondag 12.00 uur. Gebleken is dat de kinderen ook op die dagen activiteiten hebben en er dus ook dan de door haar ervaren “onrust” is. Bovendien heeft de vader gesteld dat de afgelopen jaren meerdere keren is geprobeerd om de zorgregeling uit te breiden zodat de kinderen meer bij de moeder zouden zijn. Maar steeds lukte het de moeder niet om de uitgebreidere regeling na te komen. Zij was onvoldoende in staat om haar werkzaamheden aan te passen aan de zorgregeling en was ook emotioneel vaak niet voldoende beschikbaar voor de kinderen. De moeder heeft deze stelling onvoldoende gemotiveerd betwist. Het hof neemt ook in aanmerking het advies van de raad op de zitting om de huidige zorgregeling niet langer ter discussie te stellen. Dit geeft de kinderen, die al kwetsbaar zijn, veel onrust. De ouders dienen hun werkzaamheden om de kinderen en hun activiteiten, zoals sporten en therapie, te plooien en niet andersom, aldus de raad. Het hof onderschrijft dit advies van de raad.
Het hof zal de door de rechtbank vastgestelde wekelijkse zorgregeling bekrachtigen.
5.7
De moeder verzoekt een verdeling van de vakanties, feestdagen en verjaardagen vast te leggen. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking bepaald dat de vakanties in onderling overleg worden verdeeld. Gebleken is dat het overleg tussen de ouders moeizaam verloopt en strijd oplevert. Het hof zal daarom een verdeling bij helfte van de vakanties vaststellen en deze nader specificeren. Naar het oordeel van het hof dienen de feestdagen en verjaardagen te worden gevierd bij de ouder waar de kinderen op dat moment volgens de wekelijkse zorgregeling en de vakantieregeling verblijven.
Het wisselmoment bij aanvang van de vakanties zal het hof bepalen op zaterdag om 12.30 uur. Voor zover de door de moeder verzochte vakantieregeling ziet op vakanties en feestdagen die reeds verstreken zijn, zal het hof haar verzoek afwijzen nu de moeder geen belang meer heeft bij dat verzoek.
5.8
Gelet op het voorgaande acht het hof de volgende verdeling van de vakanties in het belang van de kinderen.
in de even jaren verblijven de kinderen:
- de voorjaarsvakantie bij de moeder;
- meivakantie eerste week bij de moeder, tweede week bij de vader;
- de eerste drie weken in de zomervakantie bij de vader;
- de laatste drie weken in de zomervakantie bij de moeder;
- de herfstvakantie bij de vader;
- de kerstvakantie eerste week bij de moeder, tweede week bij de vader;
In de oneven jaren verblijven de kinderen:
- de voorjaarsvakantie bij de vader;
- meivakantie eerste week bij de vader, tweede week bij de moeder;
- de eerste drie weken in de zomervakantie bij de moeder;
- de laatste drie weken in de zomervakantie bij de vader;
- de herfstvakantie bij de moeder;
- de kerstvakantie eerste week bij de vader, tweede week bij de moeder.

6.De slotsom

in het principaal en incidenteel hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt een deel van de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de hoofdverblijfplaats en de wekelijkse zorgverdeling betreft en vernietigen voor zover het betreft de zorgverdeling ten aanzien van de vakanties en daarover opnieuw beslissen.
6.2
Gelet op de familierechtelijke aard van de zaak zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
20 juni 2023 voor zover het betreft de beslissingen ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de wekelijkse zorgregeling;
vernietigt die beschikking voor zover het betreft de verdeling van de zorg ten aanzien van de vakanties en in zoverre opnieuw beschikkende;
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de vakanties tussen de moeder en de vader als volgt:
in de even jaren verblijven de kinderen:
- de voorjaarsvakantie bij de moeder;
- meivakantie eerste week bij de moeder, tweede week bij de vader;
- de eerste drie weken in de zomervakantie bij de vader;
- de laatste drie weken in de zomervakantie bij de moeder;
- de herfstvakantie bij de vader;
- de kerstvakantie eerste week bij de moeder, tweede week bij de vader;
In de oneven jaren verblijven de kinderen:
- de voorjaarsvakantie bij de vader;
- meivakantie eerste week bij de vader, tweede week bij de moeder;
- de eerste drie weken in de zomervakantie bij de moeder;
- de laatste drie weken in de zomervakantie bij de vader;
- de herfstvakantie bij de moeder;
- de kerstvakantie eerste week bij de vader, tweede week bij de moeder;
bepaalt dat de feestdagen en verjaardagen worden gevierd bij de ouder waar de kinderen op dat moment volgens de wekelijkse zorgregeling of de vakantieregeling verblijven;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, M.P. den Hollander en
C.M. Schönhagen en is op 26 maart 2024 door mr. Den Hollander uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.