ECLI:NL:GHARL:2024:2038

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
21-001028-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot zware mishandeling na onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en kreeg een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting op 6 maart 2024 heeft het hof de zaak behandeld, waarbij de advocaat-generaal een gevangenisstraf van twee maanden eiste. De verdachte ontkende betrokkenheid bij het geweldsincident dat op 23 januari 2020 plaatsvond in een bar, waar de aangever door een groep mannen werd aangevallen. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de getuigen waren niet specifiek genoeg en er ontbrak overtuigend steunbewijs voor de beschuldigingen. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van zowel de poging tot zware mishandeling als de subsidiaire beschuldiging van mishandeling. De vordering van de benadeelde partij is eveneens afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De kosten werden door beide partijen gedragen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001028-22
Uitspraak d.d.: 20 maart 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 8 maart 2022 met parketnummer 18-257191-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1990,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 8 maart 2022 verdachte ter zake van het medeplegen van poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij heeft de rechtbank deze vordering toegewezen tot een bedrag van € 750,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is –na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep –tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 23 januari 2020 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, met kracht met gebalde vuisten tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of waarbij die [benadeelde] op de grond viel en/of
- die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of schouders en/of bovenbeen en/of elders tegen het lichaam heeft/hebben getrapt en/of
- een barstoel tegen het hoofd van die [benadeelde] heeft/hebben gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 23 januari 2020 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen althans alleen [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] meermalen althans eenmaal, met kracht met gebalde vuisten tegen het hoofd te slaan en/of waarbij die [benadeelde] op de grond viel en/of die [benadeelde] meermalen althans eenmaal tegen het hoofd en/of schouders en/of bovenbeen en/of elders tegen het lichaam heeft/hebben getrapt en/of een barstoel tegen het hoofd van die [benadeelde] gegooid.

Vrijspraak

Verdachte wordt verweten het medeplegen van een geweldsincident op 23 januari 2020 tegen aangever [benadeelde] . Het feit is ten laste gelegd in twee varianten, namelijk primair poging tot zware mishandeling en subsidiair mishandeling, telkens tezamen met een ander of met anderen.
Verdachte ontkent dit feit te hebben gepleegd. Hij was wel in de bar aanwezig, maar heeft geen geweld gebruikt tegen aangever. Hij heeft juist geprobeerd de boel te sussen en proberen te voorkomen dat er (verder) geweld tegen aangever werd gebruikt. De raadsman van verdachte betoogt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging, nu er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte.
Op 23 januari 2020 ontstaat in de [naam bar] in [pleegplaats] een gevecht waarbij aangever wordt aangevallen door een groep mannen. Aangever wordt hierbij onder andere geschopt en geslagen. Verdachte erkent tijdens het incident in de bar aanwezig te zijn geweest samen met een groep. De vraag die het hof moet beantwoorden is of kan worden bewezen dat verdachte (al dan niet samen met andere personen) geweld heeft gepleegd tegen aangever. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Aangever verklaart bij de politie dat hij in de [naam bar] in [pleegplaats] achter een gokautomaat plaatsneemt. Al snel daarna komt een groep van acht mannen, onder wie verdachte, de [naam bar] binnen. De groep valt aangever direct aan. Aangever wordt door drie personen, onder wie verdachte, hard tegen zijn hoofd geslagen. Hierbij komt aangever ten val. Terwijl aangever op de grond ligt, schoppen meerdere personen uit de groep aangever tegen zijn hoofd en lichaam. Aangever verklaart ook nog dat [medeverdachte] een barkruk en een kaars naar hem heeft gegooid. Na de aanval op aangever verlaat de groep mannen de [naam bar] weer. Aangever meldt zich bij de huisarts met hoofdpijn en een stijf gevoel in zijn lichaam. De huisarts ziet rode plekken op het lichaam van aangever.
De eigenaar van de [naam bar] , [naam 1] , verklaart tegenover twee verbalisanten en twee medewerkers van de gemeente [pleegplaats] dat aangever in zijn bar door een groep van acht personen is aangevallen en dat hij daarbij werd geslagen en geschopt. Aangever komt ten val en werd ook op het hoofd geschopt. Bij de politie verklaart [naam 1] als getuige dat de mannen direct op aangever afvlogen. Hij zag dat twee of drie man aangever sloegen met hun vuisten, waardoor aangever op de grond viel. [naam 1] noemt verdachte als één van de aanvallers die hij heeft herkend.
Een bezoeker van de [naam bar] , [naam 2] , verklaart tegenover twee verbalisanten dat een groepje mannen de bar binnenkwamen, dat zij direct naar aangever liepen en hem klappen gaven. Aangever viel op de grond en vervolgens sloeg de hele groep op aangever in. De verbalisanten hebben ter plekke geen getuigenverklaring van [naam 2] opgenomen omdat zijn adem naar alcohol rook. Ook op een later moment is door [naam 2] geen getuigenverklaring afgelegd.
Het hof is van oordeel dat de betrokkenheid van verdachte bij het geweldsincident niet kan worden bewezen. Aangever schrijft bepaalde geweldshandelingen specifiek toe aan bepaalde personen uit de groep, onder wie aan verdachte. Het hof stelt echter vast dat de verklaringen van de ooggetuigen [naam 1] en [naam 2] weinig specifiek zijn over de geweldshandelingen die zijn verricht door de verschillende personen in de groep die aangever heeft aangevallen. Aangever heeft verklaard dat hij door verdachte op zijn hoofd is geslagen, het steunbewijs voor deze specifieke delen van zijn verklaring ontbreekt. De verklaring van [naam 1] dat hij verdachte als één van de aanvallers heeft herkend, acht het hof niet specifiek genoeg. Verdachte ontkent enige betrokkenheid bij de vechtpartij. Er zijn geen verklaringen van andere getuigen of andere bewijsmiddelen waaruit blijkt, of waarin voldoende overtuigend en specifiek steunbewijs kan worden gevonden, dat verdachte één van de personen was die deelnam aan het geweld tegen aangever. Juist in zaken als deze komt het voor de vraag of er sprake is van wettig en overtuigend bewijs ten laste van een verdachte aan op de vraag in hoeverre er sprake is van overtuigend steunbewijs voor de tegen verdachte gedane aangifte. En daaraan ontbreekt het hier naar het oordeel van het hof. Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Voorwaardelijke verzoeken
De raadsman heeft de voorwaardelijke verzoeken gedaan om, indien het hof de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] als belastend aanmerkt, deze [naam 1] en [naam 2] als getuige te horen.
Het hof komt niet toe aan de beoordeling van dit verzoek, nu het de verklaring van [naam 1] niet als belastend aanmerkt. Ook ambtshalve ziet het hof geen aanleiding het onderzoek te heropenen om deze personen (nogmaals) als getuige te horen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit het dossier niet het beeld opdoemt dat [naam 1] en [naam 2] zonder meer bereid zijn om als getuige een verklaring af te leggen over de gebeurtenissen in de [naam bar] in [pleegplaats] op 23 januari 2020. Daarnaast is het wat het hof betreft de vraag of zij in staat zijn om – vier jaar na dato – nog specifieker te verklaren over welke geweldshandelingen door welke personen uit de groep zijn verricht. Daardoor is het maar zeer de vraag of er – gelet op alle bewijsmiddelen in het dossier in onderling verband en samenhang bezien – na het horen van [naam 1] en [naam 2] wel sprake zal zijn van voldoende relevant steunbewijs voor de verklaring van aangever.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.200,- en bestaat uit € 1.000,- aan immateriële schade en € 1.200,- aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 750,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. E.C.M. Wolfert en mr. C. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 20 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.