ECLI:NL:GHARL:2024:2027

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
200.335.813
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen en de rol van de gecertificeerde instelling

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van de minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder en [verzoeker] zijn de ouders van respectievelijk [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en hebben gezamenlijk gezag. De kinderen zijn in april 2021 uit huis geplaatst en verblijven sindsdien op verschillende plekken. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 13 april 2024, terwijl de machtiging tot uithuisplaatsing tot 13 oktober 2023 loopt. De gecertificeerde instelling (GI) heeft de kinderrechter verzocht om de kinderen langer uit huis te plaatsen, wat is toegewezen. De ouders zijn het niet eens met deze beslissing en hebben hoger beroep aangetekend.

Tijdens de zitting op 5 maart 2024 is besproken dat de kinderen meerdere wisselingen van verblijfplaats hebben meegemaakt en dat het belangrijk is om hun basisveiligheid te waarborgen. Het hof oordeelt dat er meer inzicht moet komen in de huidige situatie en de persoonlijkheid van de ouders. Een persoonlijkheidsonderzoek (PO-onderzoek) van de ouders is noodzakelijk, maar de kinderen zullen hier niet bij betrokken worden. De ouders hebben zich bereid verklaard om hieraan mee te werken. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kinderrechter en wijst de overige verzoeken af, met het belang van de kinderen voorop.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummers gerechtshof 200.335.813, 200.336.085, 200.336.441 en 200.336.442
zaaknummer rechtbank Overijssel 292456
beschikking van 21 maart 2024
in de zaken van
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep in de zaken 200.335.813 en 200.336.085,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
en
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep in de zaken 200.336.441 en 200.336.442;
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. L. de Widt te Enschede,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Enschede,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[naam1],
wonende in [woonplaats2] ,
belanghebbende in hoger beroep in de zaken 200.335.813 en 200.336.441
verder te noemen: [naam1] .

1.Samenvatting van de beslissing

[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn uit huis geplaatst. Het hof vindt dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De kern van de zaak

2.1.
De moeder en [naam1] zijn de ouders van [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2013 te [woonplaats1] . De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige1] .
De moeder en [verzoeker] zijn de ouders van [de minderjarige2] (verder: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2016 te [woonplaats1] . De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige2] .
2.2.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan onder toezicht. Zij groeiden op in gezinsverband bij de moeder en [verzoeker] en zijn in april 2021 uit huis geplaatst. Vanaf die tijd hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op verschillende plekken verbleven. In juli 2023 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor het laatst overgeplaatst, ieder naar een ander gezinshuis.
De ondertoezichtstelling is voor het laatst verlengd tot 13 april 2024 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 13 oktober 2023.
2.3.
De GI heeft de kinderrechter verzocht de kinderen langer uit huis te mogen plaatsen. De kinderrechter heeft bij beschikking van 12 oktober 2023 dat verzoek toegewezen en heeft de GI een machtiging gegeven om de kinderen nog langer uit huis te plaatsen in gezinshuizen. Die machtiging geldt van 13 oktober 2023 tot 13 april 2024.
2.4
De moeder en [verzoeker] zijn het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij komen daarvan allebei in hoger beroep. Ze willen dat het hof de beslissing van de kinderrechter ongedaan maakt of een deskundige benoemt om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van de moeder en [verzoeker] om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zelf op te voeden met behulp van de juiste hulpverlening. De GI wil dat de beslissing van de kinderrechter in stand blijft.
2.5
Het hof heeft de volgende stukken:
  • de beroepschriften van de moeder;
  • de beroepschriften van [verzoeker] ;
  • het standpuntenstuk van de GI;
  • producties 12 tot en met 14 namens de moeder (200.335.813);
  • producties 11 tot en met 13 namens de moeder (200.336.085)
  • ongenummerde producties van de GI (toegezonden op 27 februari 2024);
  • producties 11 tot en met 12 namens [verzoeker] .
2.6
De zitting bij het hof was op 5 maart 2024. Aanwezig waren:
  • de moeder bijgestaan door mr. M. Krol, een kantoorgenoot van haar advocaat
  • [verzoeker] met zijn advocaat
  • twee zittingsvertegenwoordigers van de GI
  • een hulpverlener van de moeder en een hulpverlener van [verzoeker] .
De raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) heeft zich voor de zitting afgemeld. [naam1] is opgeroepen maar niet op de zitting gekomen.

3.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet?
3.1.
De GI of de raad kunnen de rechter verzoeken aan de GI een machtiging te geven de kinderen uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of voor onderzoek van de kinderen. De rechter kan die machtiging ook verlengen als de GI of de raad dat verzoeken.
Wat vindt het hof?
3.2.
De machtiging aan de GI is terecht gegeven, omdat de kinderen niet thuis kunnen wonen. Tijdens de zitting hebben de ouders ook verklaard dat zij begrijpen dat de kinderen niet nu direct naar huis kunnen, maar zij willen wel een kans krijgen om te laten zien dat zij de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] weer op zich kunnen nemen. De machtiging voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] loopt tot 13 april 2024. Gelet op die korte termijn en hetgeen hierna wordt overwogen zal de beslissing van de kinderrechter in stand blijven.
3.3.
Tijdens de zitting is besproken dat de kinderen sinds de uithuisplaatsing al meerdere wisselingen van verblijfplaats (met daarbij ook wisselingen van verzorgers en opvoeders) hebben meegemaakt. Op dit moment is nodig dat de basisveiligheid van de kinderen wordt gewaarborgd en ze met traumaverwerking en speltherapie aan de slag kunnen.
Tijdens de zitting is verder besproken dat een eerder onderzoek naar de persoonlijkheid van de moeder en [verzoeker] (PO-onderzoek) niet goed dan wel onvolledig is uitgevoerd. Volgens de moeder en [verzoeker] is ook de informatie van [naam2] verouderd en moet (opnieuw) onderzocht wat de moeder en [verzoeker] de kinderen kunnen bieden. Ook omdat [naam3] (2007) (die eveneens in april 2021 uit huis is geplaatst) weer bij de moeder en [verzoeker] woont en dit goed gaat. Een (nieuw) onderzoek naar de persoonlijkheid is volgens de GI van waarde. Dat kan meer duidelijkheid geven over de wijze waarop vorm kan worden gegeven aan het zijn van ouder/(stief)ouder op afstand, al vindt de GI dat de kinderen in het gezinshuis moeten blijven.
3.4.
Het hof vindt het met het oog op de vraag hoe het verder moet in deze zaak in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dat er in elk geval eerst meer zicht komt op de huidige situatie en persoonlijkheid van de moeder en [verzoeker] . Een PO-onderzoek van de moeder en [verzoeker] is daarom nodig. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zullen in dat onderzoek (dus) niet betrokken worden. De moeder en [verzoeker] hebben zich hiertoe bereid verklaard en zullen daarvoor, zo nodig in samenwerking met de GI, contact opnemen met hun huisarts om dat in gang te zetten. De moeder en [verzoeker] zullen dan ook meewerken aan de komende verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in afwachting van de resultaten van het PO-onderzoek.
3.5.
De beslissing van de kinderrechter zal in stand blijven (worden bekrachtigd) en het verzoek om een 810a Rv onderzoek wordt daarom afgewezen. Het belang van de kinderen verzet zich tegen een dergelijk onderzoek. Het is nu het meest in het belang van de kinderen dat eerst wordt ingezet op onderzoek van de moeder en [verzoeker] zoals hiervoor omschreven.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, op 12 oktober 2023;
wijst de overige verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, P.B. Kamminga en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op
21 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.