Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker, verder te noemen: de man,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot schorsing van de partneralimentatie, die door de rechtbank Gelderland was vastgesteld. De man, verzoeker in deze procedure, had eerder een beschikking gekregen waarin hij werd verplicht om € 1.252,- bruto per maand te betalen aan de vrouw, verweerster, als bijdrage in haar levensonderhoud. De rechtbank had deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar had de motivering voor deze uitvoerbaarheid niet gegeven.
De procedure bij het hof volgde op een beroepschrift dat op 23 januari 2024 was ingediend, waarin de man verzocht om schorsing van de alimentatieverplichting. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 maart 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft in zijn overwegingen gekeken naar de belangen van beide partijen en de status van de echtscheidingsbeschikking, die op dat moment nog niet was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Het hof concludeerde dat de man geen belang had bij schorsing van de uitvoerbaarheid van de alimentatie, aangezien de echtscheidingsbeschikking nog niet was ingeschreven. Hierdoor had de vrouw nog geen executoriale titel om de alimentatie te vorderen. De man had weliswaar grieven tegen de hoogte van de alimentatie, maar deze dienden in de hoofdzaak te worden behandeld en niet in het schorsingsverzoek. Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de man afgewezen.