ECLI:NL:GHARL:2024:198

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
200.322.088/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale geschil over de uitvoering van een overeenkomst tot verzorging van koeien en de toepassing van Duits recht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de verzoekers, een stille maatschap, in geschil zijn met de verweerder over de uitvoering van een overeenkomst tot het verzorgen van koeien. De overeenkomst, die naar Duits recht is opgesteld, betreft de verzorging van 12 koeien door de verweerder op diens boerderij in Duitsland. De verzoekers hebben in 2017 een contract gesloten voor een bepaalde prijs per koe per dag, maar na verloop van tijd heeft de verweerder de tarieven verhoogd, wat door de verzoekers is betwist. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verzoekers de hogere tarieven moeten betalen, wat hen niet zinde. Het hof heeft behoefte aan meer informatie over de gebruikelijke prijzen voor het verzorgen van vee in de regio van de verweerder en over de waarde van de koeien die door de verweerder als slachtvee zijn verkocht. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor deskundige voorlichting over deze punten. De beslissing van het hof is dat de zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling en dat partijen worden aangemoedigd om tot overeenstemming te komen over de geschilpunten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.322.088/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 9278555)
arrest van 9 januari 2024
in de zaak van

1.de stille maatschap [verzoekster1] ,

die zaak doet in [vestigingsplaats] ,
alsmede haar maten
2. [verzoeker2],
die woont in [woonplaats1] ,
3. [verzoeker3],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld,
bij de kantonrechter: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[verzoekers],
advocaat: mr. P. Stehouwer, die kantoor houdt in Groningen,
tegen
[verweerder],
die woont in [woonplaats2] (Duitsland),
verweerder in hoger beroep,
bij de kantonrechter: eiser,
hierna:
[verweerder],
advocaat: mr. T. Teke, die kantoor houdt in Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[verzoekers] hebben hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 8 februari 2022 en 26 juli 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 10 oktober 2022;
  • de memorie van grieven van 16 mei 2023 waarbij ook de eis in reconventie is vermeerderd;
  • de memorie van antwoord van 27 juni 2023;
  • het tussenarrest van 1 augustus 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
 het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op
5 december 2023 is gehouden en de ter gelegenheid daarvan nog overgelegde aanvullende bijlagen van [verzoekers]
Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
[verzoekers] hebben in 2017 koeien ondergebracht bij [verweerder] tegen een bepaald bedrag per koe per dag. Nadat de duur waarvoor het contract was gesloten voorbij was, is de overeenkomst voortgezet. Vanaf december 2018 heeft [verweerder] een hoger tarief in rekening gebracht. Daarmee waren [verzoekers] het niet eens. In geschil is of
[verzoekers] die hogere tarieven moeten betalen. De kantonrechter heeft geoordeeld van wel.
2.2
Het hof wil eerst meer informatie over de gebruikelijke prijzen voor het verzorgen van vee (‘Pensionsvieh’) in het gebied rond [woonplaats2] in de desbetreffende periode.
2.3
Nadat volgens [verweerder] een betalingsachterstand was ontstaan, heeft hij de overeenkomst in juni 2021 opgezegd. Hij heeft zich beroepen op een retentierecht op de koeien en de koeien als slachtvee verkocht. De verkoopopbrengst (die hoger was dan het bedrag waartoe de kantonrechter [verzoekers] had veroordeeld) is verrekend.
[verzoekers] zijn het niet eens met de verkoop en stellen dat de koeien fokdieren waren en ten onrechte als slachtvee zijn verkocht. Zij willen een hoger bedrag aan vergoeding van [verweerder] .
2.4
Het hof wil eerst meer informatie over de waarde van de koeien.
2.5
Het hof zal die beslissingen hierna toelichten, nadat eerst de feiten zijn weergegeven.

3.De feiten

3.1
[verzoekers] hebben op 8 november 2017 met [verweerder] een overeenkomst (
Pensionsvieh-Vertrag) gesloten voor de verzorging van 12 koeien van [verzoekers] door [verweerder] op diens boerderij in [woonplaats2] , Duitsland, voor de periode 8 november 2017 tot
1 april 2018. Volgens het contract moest [verweerder] de koeien voorzien van water en voer (geen krachtvoer) tegen een vergoeding van € 1,75 per koe per dag. Dierenartskosten waren voor rekening van [verzoekers] Een lijst met de levensnummers van de koeien is aan het contract gehecht. Het betreft allemaal roodbonte koeien van het ras Fleckvieh, de drie oudste koeien in Duitsland geboren in 2008, de jongste koeien waren in de herfst van 2016 in Duitsland geboren. De overige koeien waren tussen 2011 en 2015 in Nederland geboren.
3.2
Na 1 april 2018 is de overeenkomst voortgezet, aanvankelijk tegen dezelfde bedragen, waarbij voor een inmiddels geboren kalf € 1,- per dag werd gerekend wat door [verzoekers] werd aanvaard.
3.3
Per 1 december 2018 heeft [verweerder] de bedragen verhoogd tot € 2,20 per koe per dag en € 1,30 per kalf (tot 2 jaar oud) per dag wanneer de koeien op stal stonden. [verweerder] heeft de prijs voor koeien in de wei op 18 juni 2019 gezet op 1,70 per koe per dag en € 1,30 per kalf per dag.
Vanaf 26 november 2019 rekende [verweerder] € 2,30 per koe per dag voor de stalperiode en € 1,70 per ouder kalf per dag. Voor zuigkalveren rekende hij € 1,50 per dier per dag.
Vanaf 1 mei 2020 heeft hij voor de weidegang de prijzen verhoogd naar € 1,80 per koe per dag en € 1,60 per kalf per dag.
Per 1 november 2020 is de stalprijs voor kalveren verhoogd tot €1,90 per kalf per dag.
3.4
[verzoekers] hebben onregelmatig bedragen betaald en de verschuldigdheid van de prijsverhogingen betwist.
3.5
[verweerder] heeft het Pensionsvieh-Vertrag ‘op staande voet’ opgezegd per exploot, betekend op 11 juni 2021 en zich beroepen op een retentierecht op de koeien. Als
[verzoekers] niet voor 31 augustus 2021 € 11.627,64 betaalde, zouden de koeien worden verkocht.
3.6
[verzoekers] hebben hiertegen bij monde van een Duitse advocaat geprotesteerd. [verweerder] heeft op 14 september 2021 de door hem gestelde termijn verlengd tot
1 oktober 2021. De koeien zijn kort na die datum voor de slacht verkocht voor een totaalbedrag van € 15.838,73. Dit bedrag wordt volgens [verweerder] verrekend met het door [verzoekers] verschuldigde bedrag.

4.De beslissing van de kantonrechter

[verweerder] heeft bij de kantonrechter betaling van het volgens hem openstaande bedrag, inclusief Duitse wettelijke rente, gevorderd, door hem berekend op € 12.272,32.
De kantonrechter heeft in het eindvonnis van 26 juli 2022 geoordeeld dat Duits recht van toepassing is en heeft het gevorderde bedrag toegewezen, vermeerderd met € 672,60 buitengerechtelijke incassokosten. Ook zijn [verzoekers] , die in persoon procedeerden, in de kosten veroordeeld (begroot op € 1.101,59).

5.Het oordeel van het hof

De vordering van [verzoekers]
5.1
vorderen dat de beide vonnissen van kantonrechter worden vernietigd, dat de vordering van [verweerder] alsnog wordt afgewezen en dat [verweerder] wordt veroordeeld tot betaling van € 30.160,89 aan [verzoekers]
5.2
[verzoekers] hebben zeven bezwaren (grieven) tegen de vonnissen van de kantonrechter geformuleerd. Daarvan zijn er drie tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. Het hof zal de andere grieven thematisch bespreken.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.3
Aangezien de zaak een internationaal karakter draagt, moet het hof ambtshalve beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. De kantonrechter heeft terecht aan de Brussel I-bis verordening getoetst en geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is omdat [verzoekers] in Nederland wonen en zaak doen (artikel 4). Deze bevoegdheid duurt voort in hoger beroep. Voor de tegenvordering van [verzoekers] geldt dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om daar kennis van de nemen volgt uit
artikel 8 lid 3 van dezelfde Verordening.
5.4
De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat Duits recht van toepassing is, gelet op artikel 4 lid 1 van de Rome-I verordening. [verzoekers] hebben hun daartegen gerichte grief ingetrokken. Ook het hof gaat uit van de toepasselijkheid van Duits recht.
De gewijzigde eis is toelaatbaar
5.5
[verzoekers] hebben hun eis vermeerderd. Dit betreft een tegeneis. Dat is in hoger beroep alleen mogelijk als [verzoekers] bij de kantonrechter ook al een eis hadden ingesteld. Het hof is van oordeel dat dit inderdaad het geval is. Bij de conclusie van antwoord van [verzoekers] hadden zij de kantonrechter gevraagd om [verweerder] te veroordelen in de kosten van de Duitse advocaat die zij hadden geraadpleegd. Dit is een tegeneis waarop de kantonrechter ten onrechte niet is ingegaan. [1] [verweerder] heeft dit ook niet betwist. De eiswijziging is op het juiste processuele tijdstip ingediend en tegen de eiswijziging als zodanig is ook geen bezwaar gemaakt. Het hof zal dus uitgaan van de gewijzigde eis.
De door [verweerder] gehanteerde prijzen
5.6
De kernvraag is of na 1 april 2018 het contract is voortgezet tegen dezelfde prijzen als voorheen, zonder mogelijkheid van wijziging – de stelling van [verzoekers] – of dat
[verzoekers] gehouden waren alle door [verweerder] in rekening gebrachte prijsstijgingen te betalen omdat deze gelden als een redelijke prijs, welk standpunt [verweerder] inneemt.
5.7
Het hof stelt vast dat [verzoekers] hun standpunt niet verder, met verwijzing naar bepalingen uit het Duitse recht, hebben onderbouwd.
5.8
[verweerder] heeft aangevoerd dat hij op grond van § 632 van het Duitse burgerlijke wetboek (BGB) bij gebreke van een overeengekomen prijs, aanspraak kan maken op betaling van de gebruikelijke prijs (übliche Vergütung). Als geen gebruikelijke prijs kan worden vastgesteld, heeft [verweerder] recht op een redelijke prijs en zou de door hem voorgestelde prijs redelijk zijn. Dit volgt volgens hem uit § 316 BGB. Daarbij is volgens hem van belang dat [verzoekers] volgens [verweerder] zouden hebben ingestemd met de prijsverhogingen in 2018.
5.9
Het hof oordeelt over dit laatste dat uit de betalingen door [verzoekers] van ronde bedragen in 2019 niet kan worden afgeleid dat zij hebben ingestemd met de vanaf
december 2018 doorgevoerde prijsverhogingen. Dat [verweerder] die contante betalingen heeft toegerekend aan de eerste facturen met de vanaf 1 december 2018 in rekening gebrachte verhoogde bedragen, acht het hof onvoldoende om aan te nemen dat [verzoekers] met die prijsstijging hadden ingestemd. Waar de kantonrechter dit wel heeft aangenomen, is de daartegen gerichte grief II terecht voorgedragen.
Het hof gaat ervan uit dat tot 1 december 2018 stilzwijgend de prijzen uit de oorspronkelijke overeenkomst zijn gecontinueerd – dat is feitelijk ook gebeurd en [verzoekers] hebben deze betaald en ook niet aangevochten – en dat vanaf 1 december 2018 sprake was van een nieuwe overeenkomst zonder dat sprake was van overeenstemming over de prijs voor de door [verweerder] te verrichten dienst. Of het Pensionsvieh-Vertrag naar Duits recht kwalificeert als een Werkvertrag (aannemingsovereenkomst) waar [verweerder] vanuit gaat, of als een Dienstvertrag (opdracht tot het verrichten van diensten), wat eerder voor de hand ligt, kan echter in het midden blijven omdat § 612 BGB bij een Dienstvertrag nagenoeg gelijkluidend is met § 632 BGB. Ook in dat geval geldt de gebruikelijke prijs (übliche Vergütung) bij gebreke van een contractuele prijs en een van overheidswege vastgestelde prijs. Wat de gebruikelijke prijs in de regio rond [woonplaats2] was voor het inscharen of stallen van vee in de desbetreffende periode was, is door geen van partijen toegelicht. Het hof acht niet aangetoond dat de gebruikelijke prijs niet kan worden vastgesteld.
5.1
Voor zover [verzoekers] zich gekeerd hebben tegen de tarieven voor weidegang per 18 juni 2019 kan het hof dit verzet niet volgen. In het oorspronkelijke contract wordt niet gedifferentieerd tussen koeien die in de wei staan en koeien die op stal staan. In 2018 is ook in de weideperiode gerekend met € 1,75 per volwassen koe per dag. Dat bedrag is niet aangevochten en is in 2018 ook gewoon door [verzoekers] betaald. In 2019 is een lager bedrag gerekend per koe gerekend. Volgens [verzoekers] zou mondeling een nog lager bedrag (van € 1,50 per koe per dag) zijn afgesproken, maar daarvoor ontbreekt elk bewijs. Het hof gaat dus voorbij aan het bezwaar van [verzoekers] tegen de nota’s over de weidegang van koeien in 2019.
5.11
In de oorspronkelijke overeenkomst werd geen onderscheid gemaakt tussen koeien en kalveren. Voor alle dieren werd eenzelfde bedrag gerekend. Bij het aangaan van de overeenkomst waren de jongste dieren net iets ouder dan een jaar maar nog lang geen twee jaar, dus een kalf in de definitie van [verweerder] . [verweerder] is vervolgens lagere tarieven gaan rekenen voor kalveren. Pas per 1 november 2020 komt het bedrag voor een kalf boven het oorspronkelijk in rekening gebrachte bedrag van € 1,75 per rund uit.
5.12
Gelet op de eigen stellingen van [verzoekers] dat de bedragen uit 2017 onverkort zijn blijven gelden, ontbreekt een grondslag voor hun verzet tegen de voor de kalveren tot 1 november 2020 in rekening gebrachte bedragen. Het hof gaat dan ook tot 1 november 2020 uit van de facturen van [verweerder] , voor zover het gaat om de voor de kalveren in rekening gebrachte bedragen.
5.13
De overige kosten, zoals de dierenartskosten en kosten van extra krachtvoer, die [verweerder] in rekening heeft gebracht, zijn niet bestreden.
5.14
[verweerder] heeft ook aanspraak gemaakt op – aanzienlijke – rentebedragen over diverse facturen, met verschillende ingangsdata. Het artikel uit het BGB waarop hij zich heeft beroepen, ondersteunt zijn rentevordering echter niet. Ter zitting heeft [verweerder] aangegeven dat zijn vordering is gebaseerd § 286 lid 3 BGB en heeft hij het hof verzocht om zijn vordering aldus te lezen. Het hof zal daarvan uitgaan, waarbij het hof opmerkt dat de renteberekening ook betrekking heeft op andere dan de facturen in geschil. Die rente is niet toewijsbaar.
5.15
Per saldo heeft het geschil – in de oorspronkelijke conventie – dus betrekking op de hoogte van de staltarieven voor koeien vanaf 1 december 2018 en de hoogte van de tarieven voor weidegang voor koeien vanaf 1 mei 2020 en de hoogte voor de staltarieven voor kalveren vanaf 1 november 2020, in alle gevallen tot het einde van het contract dat gesteld moet worden op 11 juni 2021. Voor toewijzing van een bedrag dat ziet op de kosten nadien heeft [verweerder] geen toereikende grondslag gesteld.
5.16
Het hof heeft behoefte aan deskundige voorlichting over de gebruikelijke tarieven in de regio [woonplaats2] rond die periode om over de hoogte van die tarieven een uitspraak te kunnen doen.
De verkoop van de runderen
5.17
[verweerder] heeft het Pensionsvieh-Vertrag op 11 juni 2021 opgezegd en zich op een retentierecht op de runderen beroepen. Het hof neemt aan dat, gelet op het voorgaande, [verzoekers] op die datum een betalingsachterstand hadden, zij het dat de precieze hoogte nog niet kan worden vastgesteld. Op zich kon [verweerder] zich op een retentierecht (Zurückbehaltungsrecht) ten aanzien van de runderen beroepen op grond van
§ 273 lid 2 BGB. Zoals [verweerder] tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend, had [verweerder] echter niet het recht om de runderen vervolgens te verkopen op de wijze zoals dat is gebeurd. Volgens [verweerder] is dit gebeurd omdat de officiële procedure te kostbaar was.
5.18
[verweerder] heeft de runderen verkocht als slachtvee. Zijn stelling dat het van begin af aan om slachtvee ging en dat er niet mee gefokt is of zou worden (volgens zijn advocaat zou er slechts één koe per ongeluk drachtig zijn geworden) is in strijd met de eigen facturen van [verweerder] waar voor het verzorgen van diverse zuigkalveren en grotere kalveren bedragen in rekening worden gebracht. Dat voor de slacht bestemde koeien die al enige jaren oud waren eerst vier jaar door een derde verzorgd zouden moeten worden, is ook verre van logisch. Het hof gaat er derhalve vanuit dat het in beginsel om fokvee gaat. Daarmee is niet gezegd dat alle koeien (soms al meer dan 10 jaar oud) daarvoor in 2021 nog steeds geschikt waren.
[verzoekers] heeft gesteld dat Fleckviehkoeien tot wel 15 aar geschikt zijn als fokvee, maar dat is door [verweerder] betwist. De berekening van [verzoekers] van de waarde van de verkochte koeien overtuigt vooralsnog niet.
Het hof heeft ook op het punt van de waarde van de verkochte runderen behoefte aan deskundige voorlichting. Daarbij moet aan de hand van de registratiegegevens, ervan uitgaande dag alle runderen in goede gezondheid verkeerden, de waarde op het moment van verkoop worden vastgesteld.
Deskundigenbericht
5.19
Het hof wenst derhalve voorlichting over de gebruikelijke prijs voor verzorging van koeien in de regio rond [woonplaats2] over de periode vanaf 1 december 2019 tot 11 juni 2021. Het voorschot van de kosten van dat deskundigenbericht komen voor rekening van [verweerder] .
5.2
Daarnaast wenst het hof voorlichting over de waarde van de eind 2021 verkochte runderen. Het voorschot van het deskundigenbericht komt ook voor rekening van [verweerder] , omdat hij de niet aan hem toebehorende runderen zonder bevoegdheid daartoe heeft verkocht. [verweerder] heeft ter zitting ook aangeboden deze kosten voor zijn rekening te geven.
5.21
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen opdat partijen zich laten over de te benoemen deskundige(n), de aan de deskundige(n) te stellen vragen en de daarmee gemoeide kosten.
5.22
Het hof geeft partijen dringend in overweging om, gelet op de verdere kosten van deze procedure afgezet tegen het resterende belang, om te zien of zij op één of meer van de nog in geschil zijnde punten tot overeenstemming kunnen komen.
De conclusie
5.23
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor uitlating partijen over de te benoemen deskundige(n), de aan de deskundige(n) te stellen vragen en de kosten van de deskundige(n).

6.De beslissing

Het hof:
6.1
Verwijst de zaak naar de rol van 30 januari 2024 voor akte partijen als bedoeld onder r.o.v. 5.23, eerst aan de zijde van [verweerder] , waarop [verzoekers] zullen mogen antwoorden;
6.2
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, I. Tubben en W.F. Boele, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
9 januari 2024.

Voetnoten

1.Grief 4 is terecht voorgedragen