ECLI:NL:GHARL:2024:1961

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
200.323.819
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een managementovereenkomst versus een overeenkomst van opdracht in het kader van arbeidsrelaties

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om de rechtsgeldigheid van een managementovereenkomst tussen De Itah Holding B.V. en De Luchte B.V. De Itah Holding, vertegenwoordigd door [naam1], heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter die de vordering tot doorbetaling van loon heeft afgewezen. De kern van het geschil draait om de vraag of [naam1] op basis van een managementovereenkomst of een overeenkomst van opdracht werkzaamheden heeft verricht voor De Luchte. De Luchte heeft zich in het verleden gewend tot Het Platform voor de bemiddeling van een chef-kok, waarbij een overeenkomst van opdracht is gesloten. De Itah heeft echter gesteld dat er een managementovereenkomst bestond die niet rechtsgeldig is beëindigd.

Tijdens de procedure is gebleken dat De Luchte en De Itah van verschillende overeenkomsten uitgingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de feitelijke werkwijze duidt op een uitzendconstructie, waarbij De Itah via Het Platform bij De Luchte werkzaam was. De Luchte heeft een beroep gedaan op dwaling bij de totstandkoming van de managementovereenkomst, wat door het hof is bevestigd. Het hof heeft geoordeeld dat de managementovereenkomst nooit heeft bestaan, omdat deze is gebaseerd op onjuiste en onvolledige informatie van [naam1].

Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd en De Itah veroordeeld tot betaling van de kosten van het hoger beroep aan De Luchte. Dit arrest is gewezen op 19 maart 2024 en bevestigt de eerdere uitspraak van de kantonrechter, waarbij de vordering van De Itah is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.323.819
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 9960451)
arrest van 19 maart 2024
in de zaak van
De Itah Holding B.V.,
die is gevestigd in Duiven,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: De Itah,
advocaat: mr. B. van Treijen,
tegen
De Luchte B.V.,
die is gevestigd in Spankeren, gemeente Rheden,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: De Luchte,
advocaat: onttrokken.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 21 april 2023,
- het tussenarrest van 18 april 2023,
- de memorie van grieven.
1.2
Op 17 oktober 2023 is De Luchte in staat van faillissement verklaard. Omdat de gedingstukken al zijn overgelegd voor arrest vóór de faillietverklaring (te weten op 12 september 2023) is volgens artikel 30 lid 1 Faillissementswet in die situatie artikel 29 Faillissementswet niet toepasselijk en kan dus arrest worden gewezen. Op de vraag van het hof of De Itah daar bij deze stand van zaken behoefte aan heeft, heeft (de advocaat van) De Itah geantwoord dat zij dat heeft. Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

Het gaat in deze zaak, na wijziging van eis in de memorie van grieven, om de vraag of [naam1] (via zijn vennootschap De Itah) op basis van een managementovereenkomst met De Luchte of op basis van een overeenkomst van opdracht met Het Platform BV werkzaamheden als chefkok voor de De Luchte is gaan verrichten.

3.De achtergrond van het geschil

3.1
Medio 2021 zocht De Luchte een chef-kok voor haar restaurant. Daartoe heeft zij zich gewend tot Bullseye. Bullseye werkt samen met Het Platform, een onderneming die actief is in arbeidsbemiddeling/uitzendbranche en salarisadministratie. De Luchte heeft zich als opdrachtgever bij Het Platform ingeschreven. Tussen De Luchte en Het Platform is een overeenkomst van opdracht gesloten.
3.2
Vanaf 25 juli 2021 is [naam1] werkzaamheden voor De Luchte gaan verrichten als chef-kok. Voor deze werkzaamheden stelde De Itah wekelijkse facturen op. Bij die facturen was telkens een op briefpapier van Bullseye en Het Platform voorgedrukte urenregistratie gevoegd. Daarop stond het aantal door [naam1] gewerkte uren en deze werden dan voor akkoord door De Luchte afgetekend. De facturen werden door De Itah per e-mail aan Het Platform (en cc aan Bullseye) gestuurd. Daarna volgde betaling door Het Platform aan De Itah. De Luchte betaalde op haar beurt aan Het Platform.
3.3
In oktober 2021 heeft [naam1] op verzoek van De Luchte een aantal werkzaamheden aan de administratie/boekhouding van De Luchte verricht. Hiervoor ontving De Luchte voor de eerste keer rechtstreeks een factuur voor 8 uur van De Itah, gedateerd op 8 november 2021. De Luchte heeft deze factuur niet betaald.
3.4
Op 21 november 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam1] en [naam2] (één van de bestuurders van De Luchte) en [naam3] (werknemer van De Luchte) naar aanleiding van de rechtstreeks aan De Luchte gestuurde factuur en over (volgens De Luchte) teveel door [naam1] gedeclareerde uren.
3.5
In het gesprek van 21 november 2021 kwam aan het licht dat partijen van verschillende overeenkomsten uitgingen. [naam1] ging uit van het bestaan van een overeenkomst tussen De Itah en De Luchte van 25 juni 2021 die in oktober 2021 door [naam4] (de andere bestuurder van De Luchte) is ondertekend (hierna: de managementovereenkomst). De Luchte ging uit van het bestaan van de overeenkomst van opdracht tussen Het Platform en De Itah van 25 juli 2021 (hierna: de platformovereenkomst) die als vervolg op de overeenkomst van opdracht tussen De Luchte en Het Platform is gesloten.
3.6
[naam3] heeft per e-mailbericht van 22 november 2021 aan [naam1] laten weten de samenwerking per direct te beëindigen. Zij schrijft hierin onder meer:

Zoals gister besproken gaan wij jou de 7 uur die je niet hebt gewerkt en op vrijdag wilde schrijven niet betalen, hiervoor verwijs ik jou naar het contract met bulls eye. Alleen de daadwerkelijk gewerkte uren worden betaald. Alle uren lopen via hun. Het ‘contract’ wat destijds is opgesteld door jou is daarmee komen te vervallen omdat alles via bulls eye is gegaan. De reden dat wij ervoor hebben gekozen om doordeweeks dicht te gaan en te gaan bezorgen omdat de besmettingscijfers opliepen en mensen bang zijn om uit eten te gaan. Wij konden hierdoor jouw kosten besparen omdat de omzet lager is dan de kosten die wij via bulls eye hebben voor jou. (…)
[naam1] wij hebben besloten onze samenwerking met jou per direct te beëindigen. Ons restaurant gaat voorlopig niet meer open en wij gaan de komende periode alleen nog maar bezorgen’.
3.7
Op diezelfde dag heeft De Luchte haar overeenkomst van opdracht met Het Platform opgezegd. Na 22 november 2021 heeft [naam1] niet meer voor De Luchte gewerkt. De Itah is wel rechtstreeks facturen aan De Luchte gaan sturen, die niet door De Luchte zijn betaald.
3.8
[naam1] (en De Itah) heeft zich bij de kantonrechter op het standpunt gesteld dat de managementovereenkomst niet op rechtsgeldige wijze is beëindigd zodat hij nog steeds recht heeft op doorbetaling van zijn loon. Daarnaast heeft [naam1] op de zitting aangevoerd dat zijn handtekening onder de overeenkomst van opdracht tussen hem en Het Platform is vervalst. De Luchte heeft op haar beurt een verklaring voor recht gevraagd dat de zij bij de totstandkoming van de managementovereenkomst met De Itah heeft gedwaald en dat zij deze overeenkomst terecht heeft vernietigd.
3.9
De kantonrechter heeft de vordering van [naam1] /De Itah tot doorbetaling loon afgewezen. Volgens de kantonrechter duidt de feitelijke werkwijze van De Itah, De Luchte en Het Platform op het bestaan van een overeenkomst van opdracht tussen Het Platform en De Itah in samenhang met de andere overeenkomst tussen De Luchte en Het Platform. Beide overeenkomsten zijn beëindigd. Het beroep van De Luchte op dwaling slaagt, zodat de managementovereenkomst geacht wordt nooit te hebben bestaan. Er is dus geen grondslag voor de vordering van [naam1] /De Itah.

4.Het oordeel van het hof

de beslissing in het kort
4.1
Het hof is het eens met de beslissing van de kantonrechter en zal die bekrachtigen. Alles wijst er op dat [naam1] (via De Itah) op basis van een uitzendconstructie via Het Platform bij De Luchte werkzaam was. De Luchte heeft terecht een beroep op dwaling gedaan bij de ondertekening / totstandkoming van de managementovereenkomst zodat die van de baan is. Het hof licht hieronder zijn oordeel toe.
de beoordeling
4.2
De Luchte was op zoek naar een (chef)kok voor haar restaurant. Daartoe heeft zij zich gewend tot Bullseye/Het Platform die bemiddelde in arbeidskrachten op uitzendbasis. De achterliggende gedachte voor deze keuze was dat De Luchte zoveel mogelijk flexibiliteit in coronatijd wilde. Vanaf 25 juli 2021 is [naam1] bij De Luchte gaan werken. Volgens De Luchte is dit gebeurd op basis van een op 25 juli 2021 door [naam1] ondertekende overeenkomst van opdracht tussen Het Platform en De Itah (de platformovereenkomst). De Itah is daarentegen van mening dat [naam1] op grond van een managementovereenkomst (‘Overeenkomst Manager’) tussen De Luchte en De Itah bij De Luchte is gaan werken. Volgens [naam1] /De Itah neemt [naam1] altijd op basis van een dergelijk contract als zelfstandige via zijn holding opdrachten aan. [naam1] /De Itah heeft nooit een contract met Bullseye/Platform ondertekend. De handtekening van [naam1] onder de door De Luchte overgelegde overeenkomst van opdracht tussen Het Platform en De Itah van 25 juli 2021 is vervalst. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben [naam1] /De Itah een deskundigenrapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau overgelegd.
Nu de managementovereenkomst niet op de juiste wijze is beëindigd - de daarin voorgeschreven opzegtermijn van één maand is niet in acht genomen en er is geen aangetekend schrijven uitgegaan van een bevoegd persoon - moet de schade die [naam1] /De Itah daardoor heeft geleden vergoed worden. De schade bestaat uit het gemiste loon voor het niet in acht nemen van vermelde opzegtermijn en een extra maand omdat [naam1] zich voor De Luchte beschikbaar moest houden en daarom geen nieuwe opdrachten heeft aangenomen.
4.3
Het hof gaat niet mee in het betoog van [naam1] /De Itah. De volgende feiten en omstandigheden wijzen er op dat [naam1] (via zijn vennootschap) op basis van een uitzendconstructie bij De Luchte werkzaam was. [naam1] werd via Het Platform/Bullseye verloond. Daartoe vulde [naam1] zijn uren in op voorbedrukte urenbriefjes van Het Platform en liet die voor akkoord door De Luchte aftekenen. Vervolgens stuurde De Itah voor deze uren wekelijks facturen per e-mail aan Het Platform (en cc aan Bullseye). Daarna volgde betaling door Het Platform aan De Itah. De Luchte betaalde op haar beurt aan Het Platform. De Luchte heeft ook voldoende onderbouwd waarom zij voor deze uitzendconstructie heeft gekozen. Zij wilde haar flexibiliteit behouden, mede in het licht van coronatijd. Dat heeft De Itah niet betwist.
De stelling van De Itah dat de handtekening van [naam1] onder de overeenkomst van opdracht tussen De Itah en Het Platform is vervalst kan haar niet baten. Ook al zou deze handtekening zijn vervalst, dan is daarmee de uitzendconstructie niet van de baan, gelet op alle hiervoor genoemde feitelijkheden die op het bestaan hiervan wijzen.
Het bewijsaanbod van De Itah om [naam5] (wiens naam namens Het Platform onder deze overeenkomst staat) als getuige te horen wordt daarom als niet ter zake doende gepasseerd.
4.4
De Itah heeft zich beroepen op de managementovereenkomst die zij met De Luchte heeft gesloten. De Itah heeft aangevoerd dat [naam1] op 20 juli 2021 heeft gesproken met [naam6] (van Bullseye) en [naam7] (een medewerker van De Luchte) waarbij de afspraak is gemaakt dat hij als keukenmanager zou gaan werken. Dat zou hij gaan doen op basis van een ‘keukenmanagementcontract’ zoals hij dat altijd deed. Dat contract had hij al een dag eerder aan Bullseye gestuurd. Na het gesprek op 20 juli 2021 heeft [naam1] het (herziene) contract aan [naam7] gestuurd, maar daarop kwam geen getekend exemplaar retour. [naam1] is toen zonder ondertekend contract aan het werk gegaan. Het managementcontract is uiteindelijk pas in oktober 2021 door [naam4] (bestuurder van De Luchte) ondertekend.
beroep op dwaling
4.5
De Luchte heeft een beroep op dwaling gedaan bij de totstandkoming van de managementovereenkomst. Zij heeft daarvoor aangevoerd dat [naam4] de managementovereenkomst op grond van onjuiste en onvolledige informatie van [naam1] heeft ondertekend. Dat beroep op dwaling op grond van artikel 6:228 lid 2 BW slaagt. De Luchte heeft voldoende onderbouwd dat [naam1] , toen hij [naam4] vroeg de managementovereenkomst snel te ondertekenen omdat hij anders niet aan het werk zou kunnen, heeft verzwegen dat diens collega’s eerder die dag de managementovereenkomst weigerden te ondertekenen, gelet op het bestaande uitzendcontract met Het Platform. [naam1] /De Itah heeft niet betwist dat hij eerst naar de andere collega’s is gegaan en toen pas naar [naam4] . Dit betekent dat, nu het beroep op dwaling slaagt, de managementovereenkomst geacht wordt nooit bestaan te hebben zodat de vordering van [naam1] /De Itah (ook) daarom tot betaling van zijn schade zal worden afgewezen.
slotsom
4.6
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat De Itah in het ongelijk is gesteld, dient zij de kosten van het hoger beroep van De Luchte te betalen. Dat zijn de griffierechten van
€ 2.135,-.
4.7
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1
bekrachtigt het vonnis van 30 november 2022 van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem;
5.2
veroordeelt De Itah Holding tot betaling van de kosten van het hoger beroep, aan de
zijde van De Luchte vastgesteld op € 2.135,- voor griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. van Rossum, M.E.L. Fikkers en M. Willemse en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.