ECLI:NL:GHARL:2024:1944

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
200.337.334
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad van beschikking kinderalimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking betreffende kinderalimentatie. De man, verzoeker, heeft verzocht om schorsing van de beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin was bepaald dat hij met ingang van 21 mei 2022 een bedrag van € 301,- per maand aan de vrouw, verweerster, moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun gezamenlijke kind, [de minderjarige1]. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen dit verzoek.

Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat zijn belang bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij de uitvoering van de beschikking. De vrouw, als hoofdverzorger van [de minderjarige1], heeft een WIA-uitkering en is afhankelijk van de alimentatie. De man heeft zijn financiële situatie niet overtuigend aangetoond, en zijn stellingen over hogere kosten en schulden zijn niet onderbouwd. Het hof heeft geoordeeld dat de man niet kan aantonen dat de rechtbank een kennelijke misslag heeft gemaakt in de berekening van zijn draagkracht.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de man tot schorsing van de beschikking afgewezen, waarmee de verplichting tot betaling van de kinderalimentatie blijft bestaan. Deze beslissing is genomen in het belang van de minderjarige en de vrouw, die afhankelijk is van de alimentatie voor de verzorging van hun kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.337.334/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 411563)
beschikking van 19 maart 2024 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. D.A.J. Spierings te Nijkerk,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: jhr. mr. M.L.E. Storm van ‘s Gravesande te Ede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 6 november 2023, uitgesproken onder zaaknummer 411563 (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens houdende een verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 5 februari 2024;
- het verweerschrift op het verzoek tot schorsing met producties;
- een e-mail van mr. Spierings van 29 februari 2024 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 maart 2024 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de man met zijn advocaat;
- de vrouw met haar advocaat.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2016 in [woonplaats2] . [de minderjarige1] woont bij de vrouw. De man heeft [de minderjarige1] erkend.
3.2
De man heeft uit een eerdere relatie nog twee kinderen waarvoor hij onderhoudsplichtig is:
- [de minderjarige2] , geboren in [plaats1] [in] 2004; en
- [de minderjarige3] , geboren in [plaats1] [in] 2010.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, beslist dat de man met ingang van 21 mei 2022 een bedrag van € 301,- per maand aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (kinderalimentatie) van [de minderjarige1] en met ingang van 1 januari 2023 een bedrag van € 311,- per maand. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft de uitvoerbaar bij voorraad verklaring niet gemotiveerd.
4.2
Aan de orde is het verzoek van de man om schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover deze de beslissing over de kinderalimentatie betreft. De vrouw voert hiertegen gemotiveerd verweer.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Hoger beroep schorst de werking van de beschikking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
5.2
In een geval als dit, waarbij de uitvoerbaarheid bij voorraad niet is gemotiveerd, geldt het volgende beoordelingskader. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen, als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
5.3
Het hof overweegt als volgt. [de minderjarige1] woont bij de moeder. Uit de bestreden beschikking blijkt dat [de minderjarige1] voorlopig gedurende drie uren per week omgang met de man heeft. Als hoofdverzorger van [de minderjarige1] betaalt de vrouw het grootste deel van de kosten van [de minderjarige1] . Uit de stukken die de vrouw aan het hof heeft overgelegd, blijkt dat de vrouw een WIA-uitkering heeft van € 1.209,74 netto per maand. Het belang van de vrouw dat de man de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie betaalt, is daarmee gegeven.
Het belang van de vrouw moet worden afgewogen tegen het belang van de man om de kinderalimentatie niet (volledig) te betalen.
Het hof is van oordeel dat de man – in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw – onvoldoende heeft onderbouwd dat hij een groter belang heeft bij schorsing van de werking van de bestreden beschikking dan de vrouw bij de uitvoering daarvan. Zo heeft de man zijn stelling dat zijn energieleverancier hem in januari 2024 heeft bericht dat hij te weinig heeft betaald en hij daarom € 450,- per maand moet betalen, niet onderbouwd. Ook de hoogte en de noodzaak van de andere kosten, waaronder de boodschappen, het tabak, de benzine en de kosten van [de minderjarige1] , zijn – gezien de betwisting door de vrouw – onvoldoende aannemelijk geworden. Dat de man geen recht heeft op huur- en zorgtoeslag is, zoals hij op de mondelinge behandeling aan het hof heeft verteld, heeft hij niet onderbouwd. Ook is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de man schulden heeft. Uit de stukken die de man heeft overgelegd, blijkt niet dat de man de bedragen die in de overeenkomsten staan daadwerkelijk heeft ontvangen. Het hof is daarom van oordeel dat het belang van de vrouw zwaarder weegt dan het belang van de man.
In zijn beroepschrift heeft de man ook gesteld dat de beslissing van de rechtbank berust op een kennelijke misslag. Op de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man deze stelling toegelicht, namelijk dat de rechtbank de draagkracht onjuist heeft berekend omdat hierin geen rekening is gehouden met de – zo begrijpt het hof – verblijfskosten van [de minderjarige3] die de man heeft als [de minderjarige3] bij hem verblijft. Het hof volgt de man niet in zijn betoog. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de draagkracht van de man berekend. Dat de man het niet eens is met de manier waarop de rechtbank dat heeft gedaan, maakt niet dat er sprake is van een kennelijke misslag. De stellingen van de man over (onder meer) de berekening van de draagkracht zullen in de hoofdprocedure bij het hof aan de orde komen. Op de uitkomst daarvan kan in dit kader niet vooruit worden gelopen. Het hof zal het verzoek van de man tot schorsing daarom afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, H. Phaff en S. Kuijpers, bijgestaan door de griffier, en is op 19 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.