Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking betreffende kinderalimentatie. De man, verzoeker, heeft verzocht om schorsing van de beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin was bepaald dat hij met ingang van 21 mei 2022 een bedrag van € 301,- per maand aan de vrouw, verweerster, moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun gezamenlijke kind, [de minderjarige1]. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen dit verzoek.
Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat zijn belang bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij de uitvoering van de beschikking. De vrouw, als hoofdverzorger van [de minderjarige1], heeft een WIA-uitkering en is afhankelijk van de alimentatie. De man heeft zijn financiële situatie niet overtuigend aangetoond, en zijn stellingen over hogere kosten en schulden zijn niet onderbouwd. Het hof heeft geoordeeld dat de man niet kan aantonen dat de rechtbank een kennelijke misslag heeft gemaakt in de berekening van zijn draagkracht.
Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de man tot schorsing van de beschikking afgewezen, waarmee de verplichting tot betaling van de kinderalimentatie blijft bestaan. Deze beslissing is genomen in het belang van de minderjarige en de vrouw, die afhankelijk is van de alimentatie voor de verzorging van hun kind.