ECLI:NL:GHARL:2024:1919

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
21-004461-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling na geslaagd beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1978 en woonachtig in [woonplaats], was eerder veroordeeld voor mishandeling van [aangever] op 27 augustus 2022. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 800,00 en had een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 259,45. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gepleit voor vernietiging van het vonnis en vrijspraak van de verdachte, stellende dat de lezing van de verdachte niet uit te sluiten valt en dat hij mogelijk een geslaagd beroep op noodweer toekomt. De verdachte heeft verklaard dat hij zich heeft verdedigd tegen een slaande beweging van [aangever]. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen in overweging genomen en vastgesteld dat de verklaring van [aangever] onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.

Het hof oordeelt dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij werd geconfronteerd met een onmiddellijk dreigend gevaar. De vrijspraak van de verdachte is dan ook gerechtvaardigd, en het hof vernietigt het eerdere vonnis. De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte is vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De kosten worden door beide partijen gedragen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004461-23
Uitspraak d.d.: 28 februari 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, van 21 september 2023 met het parketnummer 16-216269-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de politierechter en vrijspraak van verdachte van het tenlastegelegde. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep gericht is:
  • de eerder aan verdachte opgelegde strafbeschikking vernietigd;
  • verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van
  • de vordering van de benadeelde partij [aangever] toegewezen tot een bedrag van € 259,45 (bestaande uit € 9,45 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade), deze vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 augustus 2022 te [pleegplaats] [aangever] heeft mishandeld door hem in het gezicht te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot vrijspraak van verdachte van het tenlastegelegde feit. Hiertoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat de lezing van verdachte niet uit te sluiten valt en hem daarom mogelijk een geslaagd beroep toekomt op noodweer.
Het standpunt van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat aangever [aangever] een slaande beweging maakte en dat hij zich hiertegen heeft afgeweerd door een zwaaibeweging te maken met een platte hand waarmee hij zodoende tegen het gezicht van [aangever] heeft geslagen.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft onmiddellijk na het sluiten van het onderzoek ter terechtzitting uitspraak gedaan in aanwezigheid van verdachte.
Het hof overweegt het volgende:
Het hof stelt allereerst vast dat niet ter discussie staat dat verdachte aangever [aangever] in zijn gezicht heeft geslagen. De vraag die voorligt is of verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat daardoor geen sprake is van wederrechtelijkheid van zijn handelen.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van aangever [aangever] in onvoldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier, te weten de verklaring van verdachte zelf en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Aangever heeft namelijk verklaard dat toen hij uit de auto stapte hij uit het niets een vuistslag op zijn gezicht kreeg, terwijl verdachte en voornoemde getuigen dit weerspreken en uit hun verklaringen naar voren komt dat er meer ruimte zat tussen het moment dat aangever uit de auto stapte en het moment van de klap op aangever zijn gezicht.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat hetgeen verdachte heeft verklaard over het incident, te weten dat hij zich afweerde nadat aangever op hem afkwam en een slaande beweging maakte, aannemelijk is en dat verdachte hierdoor handelde uit noodweer. Verdachte werd geconfronteerd met een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lichaam, waardoor verdachte niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan. Het handelen van verdachte acht het hof proportioneel in verhouding tot het hiervoor genoemde onmiddellijk dreigende gevaar voor aanranding. Verdachte had zich hieraan niet kunnen onttrekken, waardoor ook aan de eisen van subsidiariteit is voldaan.
Nu verdachte een beroep op noodweer toekomt en de wederrechtelijkheid van zijn handelen daarmee niet is komen vast te staan, zal hij worden vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de schade ten bedrage van € 868.79 (bestaande uit € 368,79 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen, tot een bedrag van € 259,45 (bestaande uit € 9,45 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade), deze is vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het hem tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in zijn vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 8 februari 2023 onder CJIB nummer 1132 5420 0498 8041.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

Verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. E.W. van Weringh, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 28 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.