ECLI:NL:GHARL:2024:1880

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
200.335.998
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank Gelderland, die op 30 mei 2023 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] heeft verlengd tot 9 juni 2024. De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en [de minderjarige] terug te plaatsen bij de moeder.

De moeder, die ook betrokken is in deze procedure, heeft een advocaat en is bijgestaan door vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI). Tijdens de mondelinge behandeling op 15 februari 2024 waren ook de persoonlijk begeleiders van zowel de vader als de moeder aanwezig. De raad voor de kinderbescherming heeft ervoor gekozen niet te verschijnen.

Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de argumenten van beide partijen. Het hof concludeert dat de gronden voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog steeds aanwezig zijn, en bekrachtigt daarom de beslissing van de kinderrechter. Het hof benadrukt het belang van betrokkenheid van de vader bij de zorg voor zijn kinderen en de noodzaak van een perspectiefonderzoek om de toekomst van [de minderjarige] en de moeder te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.335.998
(zaaknummers rechtbank Gelderland 418905 en 419365)
beschikking van 14 maart 2024
inzake
[verzoeker],
verblijvende in [plaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. Özateş te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.J.P.C.G. Verheijen te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking in voormelde zaaknummers van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 30 mei 2023, op schrift gesteld op 12 juni 2023, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met productie, ingekomen op 30 augustus 2023, en
  • het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 februari 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Turkse taal;
  • twee vertegenwoordigers van de GI en
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
Aan de persoonlijk begeleider van de vader en de persoonlijk begeleider van de moeder is bijzondere toegang verleend om de mondelinge behandeling als toehoorder bij te wonen. De raad voor de kinderbescherming heeft het hof voorafgaand aan de mondelinge behandeling schriftelijk bericht niet te zullen verschijnen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben vier minderjarige kinderen. In deze procedure in hoger beroep gaat het uitsluitend om het jongste kind van de ouders: [de minderjarige] , geboren [in] 2022 te [woonplaats1] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 13 juli 2022 is de toen nog ongeboren [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 13 juli 2023.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 10 maart 2023 is een machtiging voor uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder van [de minderjarige] verleend tot 7 april 2023. Bij beschikking van 16 maart 2023 is een machtiging voor uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend tot 13 juli 2023.
3.4
[de minderjarige] verblijft in een gezinshuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank voor zover in dit hoger beroep van belang de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening (gezinshuis) verlengd tot 9 juni 2024.
4.2
De vader is het niet eens met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] en komt daartegen in hoger beroep. De vader verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking (naar het hof begrijpt uitsluitend op het punt waarvan hij in hoger beroep komt) te vernietigen en te bepalen dat [de minderjarige] wordt teruggeplaatst bij de moeder.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel om dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
Net als de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog steeds aanwezig zijn. Het hof zal de bestreden beschikking daarom ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bekrachtigen. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
5.3
De aanleiding voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige] was de onveiligheid in de thuissituatie. Na de opname van de moeder en [de minderjarige] in het moederkind-huis is gebleken dat de moeder de zorg voor [de minderjarige] niet aankan. Op dit moment vindt drie keer per week één uur begeleide omgang plaats tussen [de minderjarige] en de moeder. Hoewel deze omgang goed verloopt, is gebleken dat de moeder snel wordt overvraagd en sturing nodig heeft bij het aansluiten bij [de minderjarige] . De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten de hulp te accepteren die nodig is om [de minderjarige] thuis te kunnen opvoeden, maar zij kon niet zeggen weten welke hulp daarvoor nodig is. Het is echter van belang voor het welslagen van hulpverlening dat de moeder inziet op welke terreinen haar hulpvraag of vragen liggen.
5.4
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI laten weten een perspectiefonderzoek te willen in zetten. Het hof acht van belang dat in het kader van het perspectiefonderzoek (mede) wordt vastgesteld wat [de minderjarige] en de moeder nodig hebben om [de minderjarige] mogelijk thuis te kunnen laten opgroeien en dat er zicht komt op (de veiligheid rondom) de vader.
5.5
Ten slotte merkt het hof op dat de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft laten weten dat hij zich als vader niet serieus genomen voelt door de GI. Zo wordt hij door de GI niet op de hoogte gehouden over hoe het met zijn kinderen gaat. Het hof benadrukt dat het van belang is dat de vader wordt betrokken en geïnformeerd over het welzijn en de ontwikkeling de kinderen. De GI heeft in dat kader tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat er in de toekomst betere afstemming met de vader zal plaatsvinden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 30 mei 2023 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, J.B. de Groot en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door de griffier, en is op 14 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.