ECLI:NL:GHARL:2024:1767

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
200.336.647/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsingskader voor proceskostenveroordeling in familierechtelijke geschillen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een proceskostenveroordeling in een familierechtelijke kwestie. De vrouw, appellante, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die haar had veroordeeld in de kosten van de procedure. De man, geïntimeerde, had geen conclusie van antwoord ingediend en was verstek verleend. De vrouw was in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens was met de kostenveroordeling die haar was opgelegd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen hebben een affectieve relatie gehad en zijn de ouders van een minderjarige. De vrouw heeft ook een andere minderjarige. De rechtbank had eerder een beschikking gegeven waarin de vrouw toestemming om te verhuizen naar een andere plaats was geweigerd en een zorgregeling was vastgesteld. De vrouw heeft in kort geding de man gedagvaard om nakoming van de co-ouderschapsregeling te vorderen, wat leidde tot de kostenveroordeling waartegen zij in hoger beroep ging.

Het hof heeft de proceskostenveroordeling vernietigd en bepaald dat de kosten tussen partijen worden gecompenseerd. Het hof overwoog dat in zaken tussen ex-partners doorgaans tot compensatie van proceskosten wordt besloten, gezien de persoonlijke en emotionele moeilijkheden die bij scheidingen komen kijken. Het hof benadrukte dat een kostenveroordeling de relatie tussen partijen verder kan belasten, wat niet in het belang van de kinderen is. Het hof concludeerde dat er geen aanleiding was om te oordelen dat de vrouw misbruik van procesrecht had gemaakt, en dat de gebruikelijke terughoudendheid in familierechtelijke zaken van toepassing was. Het hof heeft de kosten van de procedure, zowel in hoger beroep als bij de rechtbank, gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.336.647/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 228546
arrest van 12 maart 2024
in de zaak van
[appellante](de vrouw)
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
advocaat: mr. A. Stoel in Dronten,
tegen
[geïntimeerde](de man),
die woont in [woonplaats1] ,
die bij de rechtbank optrad als eiser.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 30 november 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de dagvaarding in hoger beroep.
De man heeft in hoger beroep geen conclusie van antwoord ingediend. Tegen hem is verstek verleend.

2.De kern van de zaak

De vrouw is in hoger beroep gekomen, omdat zij het er niet mee eens is dat de rechtbank haar heeft veroordeeld in de kosten van de procedure.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, die in 2020 is verbroken. Partijen zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2017. De man heeft [de minderjarige1] erkend en partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige1] . [de minderjarige1] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.2.
De vrouw is ook de moeder van [de minderjarige2] , geboren [in] 2015.
3.3.
Bij beschikking van 23 november 2022 heeft de rechtbank in een eindbeschikking, in meerdere gevoegde zaken, voor zover hier van belang:
- de door de vrouw verzochte toestemming om met [de minderjarige1] te verhuizen naar [plaats1] afgewezen;
- de volgende zorgregeling vastgesteld:
totdat de vrouw in (de omgeving van) [woonplaats1] woont, zal [de minderjarige1] elk weekend bij de man verblijven van zaterdag 11.00 uur tot zondag 17.00 uur;
wanneer de vrouw in (de omgeving van) [woonplaats1] woont zal [de minderjarige1] de ene week bij de vrouw en de andere week bij de man verblijven;
de vakanties en feestdagen worden verdeeld bij helfte;
- de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Op het moment van de beschikking verbleef de vrouw met de kinderen in een opvanglocatie in [plaats2] . In de overwegingen van de beschikking was opgenomen dat van de vrouw gevergd mag worden dat zij zich richt op het vinden van woonruimte in de stad [woonplaats1] of omgeving binnen een termijn van maximaal zes maanden.
3.4.
Zowel de vrouw als de man zijn tegen de beschikking van 23 november 2022 in hoger beroep gekomen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 25 april 2023 een beschikking gegeven. Voor zover hier van belang heeft het hof de afwijzing van het verzoek tot toestemming om te verhuizen bekrachtigd. Het hof heeft de beslissingen over de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] aangehouden; het hof wil eerst afwachten en geïnformeerd worden over de vraag of de vrouw concreet en voortvarend stappen gaat zetten om terug te verhuizen naar een woning in [woonplaats1] .
3.5.
Per 1 oktober 2023 woont de vrouw met de kinderen in een woning in [woonplaats1] .
3.6.
Op 17 november 2023 heeft de man de vrouw in kort geding gedagvaard en nakoming van de co-ouderschapsregeling gevorderd zoals die is bepaald in de beschikking van 23 november 2022.
3.7.
In het bestreden vonnis van 30 november 2023 heeft de rechtbank de vrouw veroordeeld tot nakoming van de beschikking van 23 november 2022 op straffe van verbeurte van een dwangsom en de vrouw veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van de man begroot op € 1.294,86.

4.Het oordeel van het hof

4.1.
Het hof zal de proceskostenveroordeling vernietigen en de kosten tussen partijen compenseren. Het hof zal dit hierna toelichten.
4.2.
In zaken tussen ex-partners wordt in het algemeen besloten tot compensatie van proceskosten. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen. De gedachte daarachter is dat de afwikkeling van een scheiding tussen de partners dikwijls met vele persoonlijke en interrelationele moeilijkheden gepaard gaat. De redelijkheid en billijkheid brengen mee dat niet te snel tot een kostenveroordeling ten laste van een der partijen wordt overgegaan. Een zakelijk 'gelijk' van de één op een of meer onderdelen van de rechtsstrijd tussen partijen betekent immers niet zonder meer dat de ander, de aard van de geschilpunten in aanmerking genomen, de zaak zonder behoorlijke gronden aanhangig heeft gemaakt of verweer heeft gevoerd tegen de verzoeken van de ander. Die gronden kunnen deels gelegen zijn in de emotionele geladenheid van de problematiek. De rechter in familierechtelijke aangelegenheden zou zijn taak miskennen, indien hij uitsluitend toegankelijk zou zijn voor een zakelijke en juridische argumentatie. Om die reden behoren geen te hoge drempels te worden opgeworpen voor de toegang tot de rechter. Dit brengt onder meer mee dat bij de beslissing omtrent de kosten in het algemeen niet kan worden volstaan met de vaststelling dat het zakelijke gelijk geheel of in overwegende mate bij een van de partijen ligt. De noodzakelijke terughoudendheid van de rechter wordt ook ingegeven door de overweging dat partijen in vele gevallen nog met elkaar verder moeten, al was het maar omdat zij gezamenlijke kinderen hebben. Een kostenveroordeling ten laste van de één ten gunste van de ander kan de verdere relatie belasten, omdat deze veroordeling als prestigewinst kan worden opgevat. Ook in familierechtelijke zaken kunnen zich echter gevallen voordoen waarbij het juist in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn de kosten te compenseren. (Zie gerechtshof Arnhem 19 november 2008, ECLI:NL:GHARN:2008:BG4803 en gerechtshof ’s-Hertogenbosch 6 maart 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BV8184.)
4.3.
Het hof ziet ook in deze zaak dat de verstandhouding en de communicatie tussen partijen ernstig is verstoord. Partijen hebben meerdere procedures gevoerd en voeren deze nog steeds over diverse aspecten van gezag en omgang. In de procedures komen diverse zorgen naar boven over de kinderen. Er is zelfs enige tijd sprake geweest van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen. Het is van groot belang dat de vrouw en de man als ouders op de een of andere manier gaan werken aan verbetering van hun onderlinge verhoudingen om er zo op de best mogelijke manier voor [de minderjarige1] (en [de minderjarige2] ) te kunnen zijn.
Hoewel het instellen van hoger beroep tegen de beschikking van 23 november 2022 de co-ouderschapsregeling niet heeft opgeschort en hoewel de vrouw in kort geding is veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling zoals vastgelegd in die beschikking van 23 november 2022 op straffe van verbeurte van een dwangsom, ziet het hof hierin onvoldoende aanleiding om over te gaan tot veroordeling van de vrouw in de proceskosten. Een proceskostenveroordeling zal de verhoudingen tussen de vrouw en de man nog verder op scherp stellen en dat acht het hof niet in het belang van [de minderjarige1] (en [de minderjarige2] ). In de door beide partijen aangevoegde argumenten ziet het hof verder onvoldoende aanleiding om te oordelen dat er sprake is van misbruik van procesrecht of nodeloos procederen door de vrouw. Het hof zal dan ook niet afwijken van het uitgangspunt in familiezaken van compensatie van proceskosten.
4.4.
Het hof zal het bestreden vonnis op het punt van de proceskostenveroordeling dan ook vernietigen en bepalen dat partijen ieder de eigen kosten moeten dragen (compensatie van proceskosten). Dit geldt zowel voor de kosten gemaakt bij de rechtbank als voor de kosten gemaakt in hoger beroep.

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 30 november 2023 voor zover de vrouw daarin is veroordeeld in de kosten van het geding;
5.2.
compenseert de kosten van de procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel van het hoger beroep als van de procedure bij de rechtbank;
5.3.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. de Jong-de Goede, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en J.G. Knot, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024.