ECLI:NL:GHARL:2024:1753

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
21-004619-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Overijssel inzake moord met terbeschikkingstelling en gevangenisstraf

In 2021 werd een man in een park om het leven gebracht door meerdere messteken. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in hoger beroep geoordeeld dat de dader niet alleen verantwoordelijk is voor de dood van het slachtoffer, maar dit ook met voorbedachten rade heeft gedaan. Gedragsdeskundigen hebben vastgesteld dat de dader lijdt aan een psychische stoornis, waardoor hij verminderd toerekeningsvatbaar is. Het hof heeft daarom een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging opgelegd, naast een gevangenisstraf van tien jaar. De dader is ook verplicht om schadevergoeding te betalen aan de ouders en een broer van het slachtoffer. Het hof bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar wijzigt de strafmaat en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. De rechtbank had de dader eerder veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf en terbeschikkingstelling, maar het hof komt tot een andere strafoplegging. De zaak is behandeld op de zittingen van 1 mei 2023, 31 januari en 13 maart 2024, waarbij het hof de verklaringen van getuigen en deskundigen heeft gewogen. De dader heeft de moord bekend, maar betwist dat hij met voorbedachten rade heeft gehandeld. Het hof oordeelt dat de omstandigheden en het aantal steken wijzen op voorbedachten rade, ondanks de argumenten van de verdediging. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn in hoger beroep opnieuw ingediend, waarbij het hof de schadevergoedingen toewijst aan de ouders en de broer van het slachtoffer, met uitzondering van bepaalde kosten die niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004619-22
Uitspraak d.d.: 13 maart 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo , van 14 oktober 2022 met parketnummer 08-257959-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
thans verblijvende in [PI] te [plaats PI] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 1 mei 2023, 31 januari en 13 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.A.W. Knoester, naar voren is gebracht.
Het hof heeft ook kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partijen naar voren is gebracht door hun advocaat mr. E.M. Keulen, advocaat te Enschede.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 14 oktober 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren en de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Verder heeft de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij / moeder] en [benadeelde partij / vader] geheel toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij [benadeelde partij / broer] niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaard bij het vonnis waarvan beroep.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze en goede gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen - met aanvulling van gronden zoals hieronder nader weergegeven - behalve voor zover het betreft de oplegging van de gevangenisstraf, de maatregel van terbeschikkingstelling en de schadevergoedingsmaatregel, en ook de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van deze onderdelen wordt het vonnis van de rechtbank vernietigd omdat het hof komt tot een andere strafoplegging en tot een andere beslissing op de vordering van een van de benadeelde partijen.
Naar aanleiding van het door en namens verdachte ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de primair tenlastegelegde moord zal het hof de gronden voor de bewezenverklaring van dit feit hieronder aanvullen.

Aanvulling van gronden

Ter terechtzitting in hoger beroep is verdachte gebleven bij de (deels bekennende) verklaringen die hij eerder heeft afgelegd bij de politie en de rechtbank. Verdachte bekent dat hij het slachtoffer [slachtoffer] (roepnaam: [roepnaam] ) [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht door hem meermalen met een mes te steken. Door en namens verdachte wordt wel betwist dat hij met voorbedachten rade heeft gehandeld. De raadsman heeft in dit kader gesteld dat sprake is van contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachten rade. Allereerst heeft hij gewezen op de omstandigheid dat het slachtoffer 25 keer is gestoken en vier keer is gesneden, hetgeen zou wijzen op blinde woede en een hevige gemoedsopwelling. Ook was bij verdachte al twee dagen grote woede over verondersteld seksueel misbruik van hem door het slachtoffer, welke woede zich ontlaadde vlak voor het tenlastegelegde incident, hetgeen eveneens wijst op een hevige gemoedsopwelling. In dit kader heeft verdachte gesteld dat hij gedrogeerd zou zijn geweest door het slachtoffer tijdens de eerdere ontmoeting twee dagen voor het incident en heeft de rechtbank ten onrechte dit niet beoordeeld aan de hand van het het criterium van aannemelijk maken. Daarnaast levert de plek van het incident, een openbaar gedeelte van [park] te [pleegplaats] , waarin ten tijde van het fatale moment, een speurtocht vanuit de scouting plaatsvond, een contra-indicatie op voor voorbedachte rade. Het is immers niet logisch dat voor een vooropgezet plan om het slachtoffer om het leven te brengen, wordt gekozen voor deze plek. De raadsman heeft voorts nog aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte waarde heeft toegekend aan de voor het bewijs gebezigde verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , nu deze op verschillende momenten niet gelijkluidend verklaren en ten onrechte is voorbijgegaan aan de verklaring van [getuige 3] . Tenslotte wijst hij ook op de omstandigheid dat de eerder door verdachte gedane uitspraken over ‘doodsteken’ en ‘prikken’ gezien moeten worden als grootspraak. De raadsman concludeert dat vrijspraak dient te volgen van “voorbedachten raad” en dat moord daarom niet kan worden bewezen.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de primair tenlastegelegde moord wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze zijn opgenomen in het vonnis van de rechtbank met bijlage en hieronder worden aangevuld..
Getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat de door haar voor het bewijs gebezigde getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] betrouwbaar en geloofwaardig zijn.
Verklaring van [getuige 3]
Ook de verklaringen van getuige [getuige 3] maken dit niet anders. De ouders van [getuige 1] en [getuige 3] hebben immers aannemelijke verklaringen gegeven voor de omstandigheid dat [getuige 3] tijdens zijn eerste getuigenverhoor op 25 september 2021 en in zijn gesprek met verbalisant [verbalisant] op 1 oktober 2021 niets heeft gezegd over een gesprek met verdachte. De vader had van zijn zoons gehoord dat [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) tegen hen had gezegd:
“Ga snel weg hier naar huis”en
“niks zeggen.”Nadat de eerste getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] waren voorgelezen, vertelde hun vader dat de verklaring van [getuige 1] nagenoeg volledig was maar dat [getuige 3] niet alles had verteld:
“Dat is een soort eergevoel ding: [verdachte] had gezegd dat ze niks moesten zeggen”,aldus vader. [1] Volgens de moeder van [getuige 1] en [getuige 3] hadden beide jongens anders gereageerd op het feit dat verdachte tegen hen had gezegd dat zij niets mochten vertellen. [getuige 3] had volgens zijn moeder een belofte gedaan, waar hij toch wel mee zou hebben gezeten. [2]
Tijdens zijn getuigenverhoor bij de rechter-commissaris op 13 juli 2022 heeft [getuige 3] bevestigd dat verdachte aan hem en [getuige 1] vroeg om niets te zeggen. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 3] verder het volgende verklaard:
"Wij wisten een half uur of uur van tevoren al dat hij die man zou tegenkomen en misschien zou vermoorden”De rechter-commissaris vraagt daarna herhaaldelijk aan [getuige 3] hoe hij tot de conclusie komt dat verdachte
“die man misschien zou vermoorden”, waarop [getuige 3] uiteindelijk antwoordt:
“hij zei misschien meer dat hij die man zou bedreigen.” [3]
Naar het oordeel van het hof doet deze verklaring van [getuige 3] niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaringen die [getuige 1] en de getuige [getuige 2] over de uitlatingen van verdachte hebben afgelegd bij de politie.
Voorbedachten rade
Uit het dossier leidt het hof af dat bij verdachte sprake was van grote woede jegens het slachtoffer over verondersteld seksueel misbruik, die al twee dagen aanwezig was. Deze woede was zo allesoverheersend dat hieruit kan worden verklaard dat verdachte bij het steken van het slachtoffer zich niet heeft beperkt tot enkele dodelijke steken, maar veelvuldig op hem is blijven insteken en weerlegt ook het door de raadsman in hoger beroep gestelde vermoeden dat sprake was van een plotse impulsdoorbraak. De voortdurende boosheid van verdachte op het slachtoffer is voorts naar het oordeel van het hof een aannemelijke verklaring voor de omstandigheid dat de aanwezigheid van andere mensen in het park verdachte er niet van heeft weerhouden om zijn plan uit te voeren op een toegankelijke en openbare plek. Het grote aantal steken en de plaats waar verdachte heeft afgesproken met het slachtoffer beschouwt het hof dan ook niet als een contra-indicatie voor het aanwezig zijn van voorbedachten rade.
Zo de raadsman heeft willen stellen dat het aannemelijk was dat verdachte tijdens de ontmoeting twee dagen voor het incident door het slachtoffer was gedrogeerd en dit een contra-indicatie oplevert voor het aannemen van voorbedachten rade, merkt het hof op dat uit het dossier niet blijkt dat hier sprake van was.

Het verzoek om nieuw gedragskundig onderzoek te laten verrichten

De raadsman heeft de verzoeken van de verdediging om in hoger beroep nieuw gedragskundig onderzoek te laten verrichten, die hij ter zitting van 1 mei 2023 uitvoerig heeft gemotiveerd, ter zitting van 31 januari 2024 herhaald en nader toegelicht. Het al verrichte onderzoek is niet alleen zeer gedateerd, maar ook gemankeerd en onvolledig geweest. Het milieuonderzoek kende beperkingen omdat verdachte geen toestemming gaf contact te leggen met zijn netwerk. Het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) schrijft dat het ook niet mogelijk was informatie te verkrijgen van de huisarts, GGZ-instelling [ggz instelling] , GGZ [naam ggz] , FPA [FPA] en [verslavingszorginstelling] . Verdachte is nu wel bereid bij een nieuw onderzoek toestemming te geven om contact te leggen met zijn netwerk en alle genoemde en overige instanties. De raadsman heeft primair verzocht nader gedragskundig onderzoek te laten verrichten door een andere psycholoog en psychiater dan die eerder onderzoek hebben verricht. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een deskundige aan te wijzen die het recht heeft de eerder opgemaakte rapportages te onderzoeken. De raadsman heeft meer subsidiair bepleit de duur van de op te leggen gevangenisstraf aanzienlijk te matigen ten opzichte van de eis van het openbaar ministerie gelet op de geadviseerde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Het openbaar ministerie heeft zich verzet tegen toewijzing van dit verzoek en gesteld dat de noodzaak voor nader onderzoek onvoldoende is gebleken.
Het oordeel van het hof
Het onderzoek van het Pieter Baan Centrum (PBC)
Naar het oordeel van het hof is het PBC-onderzoek niet gemankeerd of onvolledig geweest.
Verdachte is tijdens zijn observatieopname in het PBC van 17 januari 2022 tot en met 1 maart 2022 onderzocht door een multidisciplinair team dat onder andere bestond uit forensisch milieuonderzoeker [milieuonderzoeker] , psycholoog P.G. Smits en psychiater T. den Boer. De onderzoekers hebben kennisgenomen van de beschikbare stukken die zijn vermeld in paragraaf 1.5 van het PBC-rapport, waaronder het strafdossier van zowel deze zaak als twee oudere zaken tegen verdachte, politiemutaties over de periode van maart 2017 tot en met 11 november 2021 en rapportages over verdachte die zijn uitgebracht in de periode van 23 juli 2012 tot en met 30 november 2020.
Uit het verslag van het milieuonderzoek volgt dat verdachte geen bezwaar heeft gemaakt tegen het benaderen van referenten uit zijn netwerk, met uitzondering van zijn toenmalige vriendin en ex-partners. De rapporteur heeft geen contact opgenomen met de toenmalige vriendin van verdachte, omdat hun relatie na de tenlastegelegde feiten was ontstaan. Uit de samenvatting van de geraadpleegde stukken in het verslag volgt dat de relaties van verdachte met drie ex-vriendinnen al geruime tijd voor het tenlastegelegde waren beëindigd. Uit het verslag blijkt verder dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde ook al lange tijd geen contact meer heeft gehad met GGZ [ggz instelling] , GGZ [naam ggz] en FPA [FPA] . Verdachte heeft, kort voor het tenlastegelegde, op 23 september 2021, nog wel contact gehad met zijn toezichthouder van [verslavingszorginstelling] , zoals blijkt uit het reclasseringsadvies van 27 september 2021. Op basis van de geraadpleegde stukken, meerdere gesprekken met verdachte en diverse gesprekken met leden van zijn netwerk heeft milieuonderzoeker [milieuonderzoeker] de levensloop van verdachte tot en met zijn opname in het PBC uitvoerig beschreven in het verslag van het forensisch milieuonderzoek.
De rapporterende psycholoog Smits en psychiater Den Boer verkregen informatie over verdachte uit de beschikbare stukken, het forensisch milieuonderzoek, de observaties van de groepsleiding, en hun gesprekken met verdachte. Voorafgaand aan de beantwoording van de vraagstelling schrijven zij het volgende:
“Betrokkene werkt mee aan het onderzoek en verleent toestemming aan derden om informatie over hem te verstrekken. Hij neemt actief deel aan de activiteiten op de afdeling, aan de gesprekken met het onderzoekend team en aan het psychologisch testonderzoek. Ook laat hij zich lichamelijk onderzoeken. Dit alles heeft geleid tot voldoende basis om de vragen te beantwoorden.”
Het hof constateert dat psychiater en de psycholoog beschikten over voldoende informatie om alle onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. Ter terechtzitting in eerste aanleg hebben deze gedragsdeskundigen hun conclusies en adviezen nader toegelicht, waarbij zij ook vragen van de verdediging hebben beantwoord. Het hof acht zich op basis van de PBC-rapportage met de mondelinge toelichting van psycholoog Smits en psychiater Den Boer, in combinatie met overige informatie over de persoon van verdachte in het dossier, voldoende voorgelicht. Het hof acht het niet noodzakelijk opnieuw onderzoek naar de persoon van verdachte te laten verrichten door een andere psycholoog en psychater, dan wel de in eerste aanleg over hem uitgebrachte rapportage(s) te laten onderzoeken door een andere gedragskundige. Daarom zal het hof zowel het primaire verzoek als het subsidiaire verzoek afwijzen.

Oplegging van straf en maatregel

De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaren en de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging meent dat de maatregel van terbeschikkingstelling niet dient te worden opgelegd op basis van rapportages die bijna twee jaar oud zijn. Voorts heeft de raadsman betoogd dat mocht het hof besluiten tot een terbeschikkingstelling met dwangverpleging het in het belang van verdachte en samenleving is dat deze zo spoedig mogelijk plaatsvindt. Een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals gevorderd is daarbij niet passend.
Het oordeel van het hof
De diagnostische conclusie en adviezen van de gedragskundigen
Psycholoog Smits en psychiater De Boer komen in het PBC-rapportage tot de diagnostische conclusie dat verdachte kampt met ernstige persoonlijkheidsproblematiek, verslavingsproblematiek en een met zowel de persoonlijkheidsproblematiek als de verslavingsproblematiek samenhangende kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van psychotische symptomen.
De persoonlijkheidsproblematiek komt in gedragsmatige zin tot uiting in een ernstig verstoorde emotie- en agressieregulatie. Onder invloed van middelen worden de reeds zwakke emotie- en agressieregulatie-mechanismen verder ondermijnd. Daarnaast komt de al wankele realiteitstoetsing onder invloed van met name cocaïne en amfetamine verder onder druk te staan. In combinatie met slaapdeprivatie heeft dit in het verleden geleid tot ontwikkeling van psychotische symptomen, waaronder waanvorming en hallucinaties.
De onderzoekers missen zicht op de daadwerkelijke psychische conditie van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Zo is niet duidelijk geworden of verdachte al dan niet kampte met toegenomen achterdocht. De mate van het middelengebruik door verdachte en de invloed daarvan op zijn functioneren ten tijde van het tenlastegelegde zijn evenmin duidelijk geworden. Daarnaast missen de onderzoekers in belangrijke mate zicht op gebeurtenissen die voorafgingen aan het tenlastegelegde en daarmee ook op het motief en het delictscenario.
Ondanks het beperkte zicht op het delictsscenario wordt in het tenlastegelegde een belangrijke verwevenheid gezien met de beperkingen van verdachte ten gevolge van zijn persoonlijkheidsproblematiek. Dit brengt de psycholoog en de psychiater tot het advies om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Zij merken daarbij op dat er mogelijk sprake was van verdergaande psychische ontregeling, vanwege de invloed van het middelengebruik of mogelijk vanwege psychotische symptomen. Zij kunnen dat echter niet onderbouwen op basis van de beschikbare informatie. Zij kunnen de door verdachte aangevoerde reden voor zijn handelen ook niet verifiëren. Juist gezien de kwetsbaarheden in de persoonlijkheid van verdachte zou deze reden bijgedragen kunnen hebben aan een verdere afname van de agressieregulatie. Dit alles leidt ertoe dat een verdergaande vermindering van de toerekeningsvatbaarheid mogelijk is, maar niet op gedragsmatige grond onderbouwd kan worden. Tot slot ligt het, op basis van dit onderzoek en ongeacht het scenario, niet in de rede te adviseren om verdachte het tenlastegelegde niet toe te rekenen.
De psychische problematiek van verdachte is sterk verweven met het risico van gewelddadig gedrag. Het risico van gewelddadig gedrag wordt versterkt door het middelengebruik. Echter, ook zonder middelengebruik is er sprake van risico op gebruik van geweld. De snel opkomende krenking bij verdachte in combinatie met het gebrek aan remming maken dat ook agressieve feiten zoals het tenlastegelegde zich opnieuw kunnen voordoen. Er zijn nauwelijks beschermende factoren aan te wijzen die bijdragen aan het temperen van dit risico. Verdachte mist een feitelijk steunend netwerk. Hij heeft geen sociaal-maatschappelijke inbedding. Hij staat niet open voor daadwerkelijke hulpverlening. De onderzoekers achten het risico van ernstig gewelddadig gedrag hoog.
Gezien het aan de psychische problematiek verbonden risico, wordt behandeling noodzakelijk geacht. De aard van deze problematiek veronderstelt een behandeling van lange duur. De aard van het geconstateerde risico maakt dat een dergelijke behandeling binnen een beveiligde omgeving plaats dient te vinden. De psycholoog en de psychiater adviseren aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen.
Oplegging van straf
De hierna te melden oplegging van straf is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord, het zwaarste commune delict dat het Wetboek van Strafrecht kent. Hij heeft het slachtoffer doodgestoken in een park, waar op dat moment meerdere bezoekers, waaronder kinderen, aanwezig waren. Daarmee heeft verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht dat een mens bezit, het leven, ontnomen, en zijn nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan. Dergelijke feiten leiden ook tot onrust en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij, zeker wanneer zij - zoals in dit geval – worden begaan op een voor het publiek toegankelijke en openbare plek.
Volgens verdachte werd zijn vermoeden dat het slachtoffer hem ruim anderhalve dag eerder seksueel had misbruikt bevestigd door het slachtoffer, voordat hij hem om het leven bracht. Hoewel na de aanhouding van verdachte onderzoek is gedaan naar het vermeende misbruik , is hiervoor geen bewijs gevonden. Verdachte heeft zich in ieder geval schuldig gemaakt aan een volstrekt ontoelaatbare vorm van eigenrichting. Het motief van verdachte doet niets af aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Gelet op de aard en de bijzondere ernst van het bewezenverklaarde is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van een lange duur met zich brengt.
In het nadeel van verdachte weegt mee dat hij volgens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 januari 2024 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsmisdrijven.
Het hof zal verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate toerekenen, zoals is geadviseerd door psycholoog Smits en psychiater Den Boer. Het hof begrijpt opmerkingen van de gedragskundigen over mogelijkheid van een verdergaande vermindering van de toerekeningsvatbaarheid aldus dat zij op basis van de beschikbare informatie niet op gedragskundige gronden kunnen vaststellen of de stoornissen van verdachte sterker hebben doorgewerkt in zijn handelen ten tijde van het bewezenverklaarde, maar dat er geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
Het hof weegt in strafmatigende zin verder mee dat verdachte niet alleen wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf maar dat aan hem daarnaast de niet gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege zal worden opgelegd. Naar het oordeel van het hof dient de duur van de gevangenisstraf, ook in combinatie met de maatregel, echter voldoende recht te doen aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Dit alles afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien jaren passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Oplegging van maatregel
Op grond van de diagnostische conclusie van de gedragskundigen stelt het hof vast dat bij verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde meerdere ziekelijke stoornissen van de geestvermogens bestonden. Naast de antisociale persoonlijkheidsstoornis van verdachte met borderline en narcistische kenmerken, die in ieder geval heeft doorgewerkt in het bewezenverklaarde, is bij hem sprake van stoornissen in het gebruik van alcohol en verschillende middelen, zoals amfetamine en cocaïne, en een met zowel de persoonlijkheidsproblematiek als de verslavingsproblematiek samenhangende kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van psychotische symptomen. Gelet op de stoornissen van verdachte en het daaruit voortvloeiende hoge recidiverisico is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist, dat hij ter beschikking wordt gesteld.
[verslavingszorginstelling] sluit zich in het reclasseringsadvies van 22 juli 2022 aan bij het advies van gedragskundigen om verdachte van overheidswege te verplegen. De reclassering verwacht dat verdachte zich onvoldoende zal conformeren aan voorwaarden. De ernst van de psychopathologie maakt dat stappen richting een herhaling van het indexdelict onvoldoende ondervangen kunnen worden in een voorwaardelijk kader. Gelet op het hoge recidiverisico in combinatie met hoge risico dat verdachte zich aan voorwaarden zal onttrekken, is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene de algemene veiligheid van personen of goederen, eist dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Het hof zal de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging opleggen ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaren te boven gaan.

Vorderingen van de benadeelde partijen

De volgende nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] (roepnaam: [roepnaam] ) [slachtoffer] hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding:
  • de heer [benadeelde partij / vader] (vader)
  • mevrouw [benadeelde partij / moeder] (moeder)
  • de heer [benadeelde partij / broer] (broer).
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn ingediend en onderbouwd door hun advocaat mr. E.M. Keulen.
De ouders van het slachtoffer vorderen ieder een schadevergoeding van € 20.000 te vermeerderen met wettelijke rente, bestaande uit immateriële schade in de vorm van affectieschade. Na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg is de vader van het slachtoffer overleden. Daarom heeft de advocaat subsidiair een tweede vordering tot vergoeding van de door de vader geleden affectieschade ingediend ten behoeve van zijn erfgename en echtgenote [benadeelde partij / moeder] .
De broer van het slachtoffer vordert een schadevergoeding van € 12.700 aan materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente, bestaande uit de volgende door hem betaalde kosten die zijn verrekend met een uitkering van de levensverzekeringen van het slachtoffer:
Kosten voor de uitvaart en de afwikkeling van de nalatenschap: € 12.545
Kosten voor de asverstrooiing: € 155
Deze benadeelde partij vordert daarnaast een procesvergoeding van € 573,70 bestaande uit een bedrag van € 560,00 ter vergoeding van verlofuren die door hem zijn opgenomen voor het bijwonen van zittingen van de rechtbank en gesprekken met de advocaat, de officier van justitie en slachtofferhulp, en een bedrag van € 13,70 voor reiskosten.
De rechtbank heeft de oorspronkelijke vorderingen van beide ouders van het slachtoffer geheel toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de subsidiaire tweede vordering van de moeder afgewezen.
De broer van het slachtoffer is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding door de rechtbank die zijn vordering tot vergoeding van de proceskosten heeft afgewezen.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van hun oorspronkelijke vorderingen. Advocaat mr. E.M. Keulen heeft de vordering van de benadeelde [benadeelde partij / broer] nader onderbouwd in haar brief van 17 april 2023, met bijlagen, en deze vordering ook mondeling toegelicht ter terechtzitting van 31 januari 2024.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn de oorspronkelijke vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij / vader] en [benadeelde partij / moeder] niet betwist door de verdediging. De raadsman van verdachte heeft primair bepleit de benadeelde partij [benadeelde partij / broer] geheel niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering tot vergoeding van de materiële schade . Subsidiair heeft de raadsman bepleit deze vordering voor een derde deel toe te wijzen tot een bedrag van € 4.181. Door de raadsman is primair bepleit de vordering tot vergoeding van de proceskosten af te wijzen en subsidiair de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit deel van zijn vordering te verklaren.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partijen [benadeelde partij / vader] en [benadeelde partij / moeder] als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade, in de vorm van affectieschade, hebben geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat beide vorderingen geheel zullen worden toegewezen.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat, mede gelet op de nadere onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij / broer] , uit het onderzoek ter terechtzitting ook voldoende is gebleken dat hij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 12.700. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat deze vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof is voorts van oordeel dat de reiskosten op de voet van artikel 238 leden 1 een 2, bezien in samenhang met artikel 239 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet worden aangemerkt als proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien de benadeelde partij niet in persoon heeft geprocedeerd maar is bijgestaan en/of vertegenwoordigd door een (gemachtigde) advocaat. De vordering zal in zoverre worden afgewezen. Tenslotte is het hof van oordeel dat de beoordeling van de vordering in verband met opgenomen verlofuren een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarom zal deze benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot vergoeding van deze kosten worden verklaard.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de oplegging van de straf en maatregel, de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en doet in zoverre opnieuw recht.
Wijst af het verzoek om opnieuw onderzoek naar de persoon van verdachte te laten verrichten door een andere gedragsdeskundigen.
Wijst af het verzoek de eerder over verdachte uitgebrachte PBC-rapportage te laten onderzoeken door een andere gedragsdeskundige.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij / vader]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij / vader] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij / vader] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.000,00 (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 135 (honderdvijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 24 september 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij / moeder]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij / moeder] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij / moeder] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.000,00 (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 135 (honderdvijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 24 september 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij / broer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij / broer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 12.700,00 (twaalfduizend zevenhonderd euro) ter zake van materiële schade.
Wijst af de vordering tot schadevergoeding in verband met reiskosten tot een bedrag van € 13,70 (dertien euro zeventig) en verklaart niet ontvankelijk de vordering tot schadevergoeding in verband met verlofuren tot een bedrag van € 560,00 (vijfhonderdzestig euro).
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij / broer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 12.700,00 (twaalfduizend zevenhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 90 (negentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade met betrekking tot de kosten van de uitvaart op 25 november 2021 en met betrekking tot de kosten van de as verstrooiing op 2 maart 2022.

Bevestiging

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. A.H. Garos en mr. O.O. van der Lee, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hermans, griffier,
en op 13 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen, p. 184-185.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 186-187
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris op 13 juli 2022,