ECLI:NL:GHARL:2024:1750

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
200.331.706
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige geboren uit IVF en omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een minderjarige, geboren uit een IVF-traject. De man, die de biologische vader is van de minderjarige, verzocht om vervangende toestemming voor erkenning, terwijl de vrouw, de moeder, zich hiertegen verzette. Het hof oordeelde dat de man in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarige staat en dat zijn belang bij erkenning zwaarder weegt dan de belangen van de vrouw bij niet-erkenning. De vrouw had aangevoerd dat erkenning haar in een psychisch onevenwicht zou brengen, maar het hof achtte haar in staat om met de situatie om te gaan. Het hof verleende de man vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige en stelde een omgangsregeling vast, waarbij de man en de minderjarige elkaar regelmatig zouden zien. Daarnaast werd een informatieregeling vastgesteld, zodat de vrouw de man op de hoogte moet houden van belangrijke zaken met betrekking tot de minderjarige. Het verzoek van de man om gezamenlijk gezag werd afgewezen, omdat het hof oordeelde dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders. De uitspraak is een belangrijke stap in het erkennen van de rechten van de biologische vader en het waarborgen van de belangen van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.331.706/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 406329)
beschikking van 12 maart 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I.E. Smit-Kleinmoedig te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal en incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Amsterdam,
en
[de bijzondere curator],
kantoorhoudend te [plaats1] ,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator van de minderjarige,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, (verder te noemen: de rechtbank) van 9 juni 2023, uitgesproken onder zaaknummer 406329 (verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ het beroepschrift tevens houdende een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, met producties, ingekomen op 30 augustus 2023;
­ het verweerschrift met producties van de vrouw;
­ het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties van de bijzondere curator
­ een journaalbericht van mr. Schoenmakers van 8 januari 2024 met producties;
­ een journaalbericht van mr. Schoenmakers van 9 januari 2024 met een productie;
­ een journaalbericht van mr. Smit-Kleinmoedig van 9 januari 2024 met een productie;
­ een journaalbericht van mr. Smit-Kleinmoedig van 10 januari 2024 met een productie;
­ een journaalbericht van mr. Smit-Kleinmoedig van 16 januari 2024 met een productie;
­ een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep van mr. Schoenmakers van 18 januari 2023 met producties.
2.2
Het hof heeft op het verzoek van de man tot het treffen van een voorlopige voorziening op 23 november 2023, hersteld bij beschikking van 21 december 2023, een beschikking gegeven. In deze beschikking is het volgende beslist:
“bepaalt dat voor de duur van het geding in hoger beroep als contactregeling tussen de man
en [de minderjarige] geldt dat zij gedurende één zaterdagochtend in de twee weken van 10.00 uur tot 12.00 uur contact hebben met elkaar, in de (buurt van de) woonplaats van [de minderjarige] , voor het eerst binnen twee weken na deze beschikking, de eerste vier keer in aanwezigheid van een
voor [de minderjarige] vertrouwde derde en daarna zonder begeleiding van een derde, waarbij de exacte locatie van de omgang steeds in overleg en tijdig tussen partijen wordt vastgelegd;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders verzochte af.”
2.3
Het hof heeft op 28 november 2023 een tussenbeschikking gegeven. Hierin heeft het hof [de bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator als bedoeld in artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over de minderjarige [de minderjarige] .
2.4
De mondelinge behandeling van de hoofdzaak heeft op 19 januari 2024 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door mr. Smit-Kleinmoedig;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Schoenmakers;
- de bijzondere curator en
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad).

3.De feiten

3.1
De vrouw is [in] 2022 in [woonplaats1] bevallen van [de minderjarige] . De vrouw heeft alleen het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de vrouw.
3.2
[de minderjarige] is verwekt door kunstmatige bevruchting (IVF). De man is de biologische vader van [de minderjarige] .
3.3
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 1 september 2022 heeft de rechtbank bepaald voor de duur van het geding dat als omgangsregeling geldt dat de man [de minderjarige] een uur per twee weken, bij voorkeur in de weekenden, in (de omgeving van) de woonplaats van de vrouw ziet in aanwezigheid van de vrouw of een bekend persoon voor [de minderjarige] , voor het eerst binnen twee weken na 29 augustus 2022, waarbij tijdstip en exacte locatie van de omgang steeds in overleg en tijdig tussen partijen wordt vastgelegd, onder de voorwaarde dat de man uiterlijk een week vóór de eerste omgangsafspraak een aanvraag voor mediation indient bij het mediationbureau van de rechtbank.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] en alle overige verzoeken (waaronder het verzoek van de man om hem vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] te erkennen, het voorwaardelijke verzoek van de man om hem samen met de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en het voorwaardelijke verzoek om een informatie- en consultatieplicht aan de vrouw op te leggen) afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De man is met 26 grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en (in de hoofdzaak), opnieuw beschikkende:
- de man vervangende toestemming te verlenen voor erkenning van [de minderjarige] ;
- de man samen met de vrouw te belasten met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [de minderjarige] ;
- een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (of omgangsregeling) vast te stellen; en
- de vrouw een informatie- en/of consultatieplicht op te leggen die inhoudt dat zij tenminste éénmaal per maand per email de man op de hoogte dient te stellen van de gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [de minderjarige] , alsmede met de man dient te overleggen over daaromtrent te nemen beslissingen.
4.2
De vrouw voert verweer en zij vraagt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans zijn verzoeken af te wijzen, en de man te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
4.3
De bijzondere curator refereert zich aan het oordeel van het hof ten aanzien van de door de man ingestelde grieven. De bijzondere curator stelt op haar beurt incidenteel hoger beroep in en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin het verzoek van de man om hem toestemming te verlenen om [de minderjarige] te mogen erkennen is afgewezen en dit verzoek van de man alsnog toe te wijzen.
4.4
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Erkenning
Wat staat er in de wet?
5.1
Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is; of
b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
Wat vindt de man?
5.2
De man stelt dat hij en de vrouw elkaar in 2008 op hun werk hebben leren kennen. Zij zijn toen bevriend geraakt en gebleven. In 2019 heeft de vrouw, die alleenstaand was, de man gevraagd of hij haar via IVF zou willen helpen om haar kinderwens te realiseren. De man stond positief tegenover haar verzoek, omdat hij ook een kinderwens had. Zowel de man als de vrouw vonden het belangrijk dat de man, als betrokken en liefdevolle vader, een rol van betekenis zou spelen in het leven van het kind, dat het kind de man zou leren kennen en een goede band met hem zou opbouwen. In de periode voorafgaand aan de zwangerschap hebben de man en de vrouw vervolgens welbewust en uitvoerig overleg met elkaar gehad over de voorwaarden waaronder zij samen een kind zouden willen krijgen. De man heeft pas meegewerkt aan het IVF-traject nadat de vrouw expliciet en herhaaldelijk aan hem had bevestigd dat hij als een betrokken en liefhebbende vader een rol van betekenis zou kunnen spelen in het leven van hun kind. Dit blijkt onder andere uit een e-mail van de vrouw van 12 juli 2019, waarin de vrouw aan de man schrijft dat zij denkt aan een soort co-ouderschap en dat partijen samen moeten afspreken hoe ze het gaan verdelen.
De man wilde alles vooraf goed vastleggen, de vrouw wilde dat niet. Toen de vrouw zwanger bleek te zijn, heeft de man een concept ouderschapsplan aan vrouw voorgelegd om afspraken vast te leggen. Op dat moment zijn er tussen de man en de vrouw discussies ontstaan. De vrouw is kennelijk na de bevruchting van gedachten veranderd, aldus de man. Maar het is vooraf nooit de bedoeling van partijen geweest om de man uitsluitend als zaaddonor te laten fungeren. Het was ook de intentie van de vrouw dat de man een rol van betekenis zou spelen. Daarom is er sprake van intended family life. Inmiddels zijn er ook zo veel omgangsmomenten tussen de man en [de minderjarige] geweest dat er nu ook sprake is van family life.
Omdat de man de biologische vader is en hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot [de minderjarige] kan de toestemming van de vrouw om [de minderjarige] te erkennen worden vervangen door de toestemming van de rechter. De erkenning is voor de man belangrijk, omdat dat hem rechten en plichten geeft ten aanzien van [de minderjarige] . Hij vreest dat hij anders door de vrouw op afstand zal worden geplaatst. Ook wil hij graag verantwoordelijkheid voor [de minderjarige] dragen en [de minderjarige] als zijn wettelijk erfgenaam hebben.
Dat de belangen van de vrouw en/of de ontwikkeling van [de minderjarige] bij erkenning worden geschaad, is niet aangetoond, aldus de man.
Wat vindt de vrouw?
5.3
De vrouw voert aan dat zij en de man in het verleden collega’s zijn geweest en elkaar in 2017 wat beter leerden kennen. Anders dan de man stelt, bestaat er dus geen vriendschap vanaf 2008. Bovendien is er in ieder geval geen vriendschap meer sinds september 2021, omdat de verhoudingen tussen partijen sindsdien slecht zijn.
De vrouw betwist dat de man een onvervulde kinderwens had. De vrouw had daarentegen wel een kinderwens. Toen dit in 2019 tussen partijen ter sprake kwam, stelde de man voor om de vrouw hierbij te helpen. De gedachte was dat de bevruchting door middel van IVF tot stand zou komen met de man als donor. Toen en daarna was het voor zowel de man als de vrouw duidelijk dat de man op afstand zou blijven en feitelijk als anonieme donor zou optreden, aldus de vrouw.
De vrouw betwist dat zij en de man uitvoerig hebben gesproken over intenties en uitgangspunten. Er is niet overeengekomen of afgesproken dat de man met het kind een goede band zou kunnen opbouwen. Partijen hebben alleen vriendelijk en vrijblijvend met elkaar gesproken, ruim vóór de IVF-bevruchting. De man kan daaraan geen rechten ontlenen. Ook uit de e-mails tussen partijen volgt niet dat zij bindende afspraken met elkaar hebben gemaakt. Op geen enkele manier is komen vast te staan dat het voor de vrouw duidelijk moet zijn geweest dat de man verantwoordelijkheid en zorg zou willen dragen voor [de minderjarige] en rechten of verplichtingen wilde hebben.
De man heeft pas na de twintigwekenecho een lijst met 50 wensen aan de vrouw gestuurd. De man heeft deze wensen nooit voorafgaand aan de donatie en IVF-trajecten aan de vrouw kenbaar gemaakt. De vrouw was ook heel verbaasd toen zij die ontving. Het is dus niet de vrouw die tijdens de zwangerschap van mening is veranderd, maar juist de man.
De vrouw voert verder aan dat de man ten onrechte geen onderscheid maakt tussen het IVF-traject in [plaats2] en in [plaats3] . De vrouw heeft eerst een IVF-traject doorlopen in [plaats2] , zonder succes, en daarna in [plaats3] , met succes. De e-mailcorrespondentie tussen de man en de vrouw dateert uit 2019 en heeft betrekking op het traject in [plaats2] . In beide trajecten zijn geen bindende afspraken gemaakt en vastgelegd. In het ziekenhuis van [plaats3] heeft de man een overeenkomst getekend waarin hij afstand heeft gedaan van zijn afstammingsrechten. Er is om deze redenen geen sprake van (intended) family life. De man staat dus niet in een nauwe persoonlijke familierechtelijke betrekking tot [de minderjarige] .
Erkenning door de man zal een zodanig effect op de vrouw hebben dat haar relatie met [de minderjarige] in het nauw komt. De kans is groot dat de vrouw daardoor in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is [de minderjarige] een rustige en stabiele opvoedingsomgeving te geven. Het gaat niet goed op haar werk, ze is (deels) ziekgemeld en in verband met langdurige stressklachten wordt zij begeleid door een praktijkondersteuner ggz en een psychosomatische fysiotherapeut. Erkenning heeft geen positieve invloed op de identiteitsontwikkeling en het zelfvertrouwen van [de minderjarige] . De problematische verhouding tussen de man en de vrouw zou een zeer negatieve invloed kunnen hebben op de ontwikkeling van [de minderjarige] . Daarom moet het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning worden afgewezen, aldus de vrouw.
Wat vindt de bijzondere curator?
5.4
De bijzondere curator heeft aangevoerd dat uit de e-mailcorrespondentie uit 2019 en 2021 blijkt dat het – voor de geboorte van [de minderjarige] – de bedoeling van partijen was dat de man een rol in het leven van het toekomstige kind zou hebben. In ieder geval was het de bedoeling dat er contact zou zijn tussen de man en het kind en dat er een band tussen hen zou bestaan. Dat de vrouw de rol van de man in het leven van [de minderjarige] niet juridisch wilde vastleggen, doet daaraan niet af. De bijzondere curator volgt de man dan ook in zijn stelling dat hij op basis van deze e-mailcorrespondentie erop vertrouwde (en mocht vertrouwen) dat hij een wezenlijke rol in het leven van het kind zou gaan hebben. Daarom is sprake van intended family life.
Inmiddels hebben er meer dan achttien contactmomenten tussen de man en [de minderjarige] plaatsgevonden. Daaruit volgt dat er ook sprake is van family life. Hiermee is voldaan aan de wettelijke criteria van artikel 1:204 lid 3 onder b BW en is de man ontvankelijk in zijn verzoek, aldus de bijzondere curator.
De bijzondere curator komt vervolgens toe aan de afweging van de belangen van de man, de vrouw en [de minderjarige] . Zowel [de minderjarige] als de man hebben er aanspraak op dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Hiermee wordt aansluiting gezocht bij de biologische werkelijkheid. Daar komt bij dat de man helder aangeeft dat hij er als vader voor [de minderjarige] wil zijn en zijn verantwoordelijkheid als vader wil dragen.
Erkenning is voorts belangrijk voor [de minderjarige] omdat hij dan – indien nodig – zelf kan achterhalen wie zijn vader is en daaraan rechten kan ontlenen. Erkenning is verder in het belang van [de minderjarige] zodat hij erfgenaam wordt van de man.
Het belang van de vrouw bij geen erkenning is daarin gelegen dat zij ervaart dat de man dreigend is naar haar en dat hij probeert om macht over haar uit te oefenen via [de minderjarige] . Het is de bijzondere curator duidelijk dat de vrouw momenteel enorm veel stress en spanning ervaart. De bijzondere curator is echter van mening dat dit niet in de weg staat aan erkenning.
Haar verwachting is dat erkenning van [de minderjarige] door de man op zich niet maakt dat daardoor de vrouw in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat. Voor zover erkenning wel van invloed zou zijn op de verhouding tussen de vrouw en [de minderjarige] , en daarmee mogelijk een negatief belang met zich mee zou brengen voor [de minderjarige] bij erkenning, weegt dit eventuele risico niet zwaarder dan het belang van [de minderjarige] bij erkenning van de familierechtelijke betrekking met de man. Daarbij neemt de bijzondere curator in haar overweging mee dat zij de vrouw in staat acht om (via de door haar ingezette hulpverlening) haar weerstand en negatieve gevoelens ten opzichte van de man (en daarmee gepaarde spanning) zodanig te (leren) beheersen dat [de minderjarige] daar geen nadelige gevolgen van ondervindt.
Wat adviseert de raad?
5.5
De raad vindt dat aan de man vervangende toestemming moet worden verleend om [de minderjarige] te erkennen. Ieder kind – op welke manier hij ook ter wereld is gekomen – heeft er behoefte aan om te weten wie zijn ouders zijn en wil het liefst een band kunnen opbouwen met zijn ouders. Een kind heeft het nodig om zichzelf te herkennen in beide ouders, om te leren van beide ouders, om zich af te zetten tegen beide ouders en om zijn eigen identiteit te ontwikkelen. Op zo’n manier wordt het kind uiteindelijk een evenwichtige, zelfstandige volwassene. Een kind dat geen contact heeft met één van zijn ouders ervaart een gemis. Vanuit dat oogpunt adviseert de raad om de man een rol van betekenis in leven van [de minderjarige] te gunnen. Daarbij acht de raad het van belang dat de vrouw welbewust heeft gekozen voor een bekende donor.
Het oordeel van het hof
5.6
Het hof moet allereerst beoordelen of de man ontvankelijk is in zijn verzoek. Hiervoor moet worden voldaan aan twee vereisten:
- de man is de biologische vader van het kind niet zijnde de verwekker; en
- de man staat in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind.
Aan het eerste vereiste is voldaan. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil. Wel in geschil is de vraag of de man in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot [de minderjarige] . Er is een nauwe persoonlijke betrekking als er sprake is van (
intended)
family life. Om (
intended)
family lifeaan te nemen zijn, is het biologische vaderschap onvoldoende. Voor het vaststellen van (
intended)
family lifezijn dus feiten en omstandigheden nodig waaruit kan blijken van een nauwe persoonlijke betrekking. Die omstandigheden kunnen zijn gelegen in de aard van de relatie van de man en de vrouw voor de geboorte, de interesse voor en betrokkenheid bij het kind voor en na de geboorte, de omstandigheden na de geboorte (zoals contacten met het kind), dan wel een combinatie van omstandigheden voor en na de geboorte.
5.7
Het hof is van oordeel dat voor de geboorte van [de minderjarige] een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en het kind is ontstaan op grond van
intended family life.
Het hof acht daarbij de volgende omstandigheden van belang. De man heeft de vrouw in de e-mail van 10 juli 2019 allerlei vragen gesteld waarop de vrouw op 12 juli 2019 reageert.
- Op de vraag van de man: “
Hoe wil je de zorgtaken verdelen?” antwoordt de vrouw: “
Dat moeten we zeker nog samen afstemmen. Het liefst wil ik het kind tuurlijk zoveel mogelijk, maar het kan zijn dat je ook zorgzaken wil hebben. Dus ik vind het prima om zelf alle zorgtaken te nemen, maar als jij het ook wil dan kunnen we het zeker verdelen.”
- Op de vraag van de man: “
Welke omgangsregeling zou je willen?” antwoordt de vrouw: “
Dat is afhankelijk hoe wij de zorgtaken gaan afstemmen. Maar er gaat zeker geen omgangsregeling komen dat het kind de vader niet gaat zien.
- Op de vraag van de man: “
Waar gaat ons kindje wonen?antwoordt de vrouw:
“Dat is afhankelijk hoe wij de zorgtaken gaan verdelen.
- Op de vraag van de man: “
Hoe zie je de opvoeding voor je? (Wie bepaald wat en wat in geval van verschil?)“ antwoordt de vrouw: “
Dat moeten we toch samen kunnen afstemmen. Ik denk niet dat wij het samen niet uit zullen komen.
- Op de vraag van de man: “
Why me?” antwoordt de vrouw: “
Omdat jij een geweldig mens bent en een goede vader. Ik denk dat wij samen wel uitkomen hoe we het gaan uitpakken en allebei het belang en het geluk van het kind voorop stellen en alles doen om ervoor te zorgen dat het kind gelukkig wordt.
- In de e-mail schrijft de vrouw aan de man: “(…)
Zoals jij het waarschijnlijk uit mijn antwoorden zou kunnen halen, wil ik een soort co-ouderschap en moeten we samen afspreken hoe we het gaan verdelen. Ik heb niet zoiets van zo moet het en het kan niet anders dan dat. De reden waarom ik niet voor ‘anoniem donor’ kies, is dat ik het belangrijk vind dat het kind een goede band heeft met zijn/haar vader gaat hebben.(….)”
Het hof leidt uit deze correspondentie af dat de vrouw in 2019 zelf aan de man heeft aangegeven dat hij een wezenlijke rol zou spelen in het leven van het kind. Naar het oordeel van het hof is hiermee voor de geboorte van [de minderjarige] tussen de man en het kind een nauwe persoonlijke betrekking ontstaan op basis van
intended family life.
5.8
Daarnaast is er inmiddels ook sprake van
family life. Uit de beschikking voorlopige voorzieningen van 1 september 2022 van de rechtbank blijkt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over een omgangsregeling. In dat kader heeft er omgang tussen de man en [de minderjarige] plaatsgevonden. Inmiddels is er op basis van de beschikking voorlopige voorzieningen van 23 november 2023 (hersteld bij beschikking van 21 december 2023) van dit hof ook een omgangsregeling waaraan uitvoering wordt gegeven. De man heeft dus veelvuldig contact gehad met [de minderjarige] . Op basis daarvan is het hof van oordeel dat er ook sprake is van
family life.
5.9
Dat de man een overeenkomst heeft met het ziekenhuis in [plaats3] doet aan het voorgaande niets af. Ten eerste, omdat het een overeenkomst is tussen de man en het ziekenhuis – en niet tussen de man en de vrouw – en de vrouw daaraan dus geen rechten kan ontlenen. Ten tweede, omdat de wet geen mogelijkheid biedt om afstand te doen van afstammingsrechten.
5.1
Het hof is van oordeel dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek.
5.11
Het hof komt vervolgens toe aan de afweging van de belangen van de man, de vrouw en [de minderjarige] . Het uitgangspunt is dat zowel het kind als de man er aanspraak op hebben dat hun relatie in rechte wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Hiervan kan worden afgeweken als de belangen van de vrouw en [de minderjarige] bij niet-erkenning groter zijn dan het belang van de man om wel te erkennen.
Het belang van de man, naast zijn belang om zijn biologische vaderschap juridisch te bevestigen, is dat hij daarmee op basis van de wet rechten en plichten heeft ten opzichte van [de minderjarige] . De man heeft ook uitgesproken dat hij er als vader voor [de minderjarige] wil zijn en zijn verantwoordelijkheid als vader wil dragen.
Het belang van [de minderjarige] bij erkenning is dat hij daaraan rechten kan ontlenen, waaronder het recht op omgang, het recht op levensonderhoud en het wettelijk erfgenaamschap.
Het belang van de vrouw om de man [de minderjarige] niet te laten erkennen is daarin gelegen dat de vrouw door de procedures en (de houding van) de man veel stress en spanning ervaart, waardoor zij op dit moment niet kan werken.
Het hof is van oordeel dat het belang van de man zwaarder weegt dan dat van de vrouw. Met de bijzondere curator is het hof van oordeel dat van de afwijzingsgronden niet is gebleken. Uit wat de vrouw in haar beroepschrift heeft geschreven en op de mondelinge behandeling aan het hof heeft verteld, is het hof gebleken dat het op dit moment niet goed gaat met de vrouw en zij veel stress heeft. Maar, net de bijzondere curator acht het hof de vrouw in staat om haar weerstand en negatieve gevoelens ten opzichte van de man (en daarmee gepaarde spanning) zodanig te (leren) beheersen dat [de minderjarige] daar geen nadelige gevolgen van ondervindt. Uit de recente stukken die de vrouw aan het hof heeft overgelegd, blijkt dat de vrouw hulpverlening heeft ingezet, die haar hierbij kan helpen. Het hof zal het verzoek van de man tot vervangende toestemming voor erkenning toewijzen.
Gezag
Wat staat er in de wet?
5.12
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Wat vindt de man?
5.13
De man stelt dat – als aan hem vervangende toestemming voor erkenning wordt verleend – hij als juridisch vader samen met de vrouw het gezag wil uitoefenen over [de minderjarige] . Het is in het belang van [de minderjarige] dat de man samen met de vrouw kan beslissen over belangrijke zaken in het leven van [de minderjarige] . Als de man niet samen met de vrouw met het gezag wordt belast, dan vreest de man dat hij door de vrouw op afstand wordt geplaatst. Er zijn geen aanwijzingen dat [de minderjarige] bij gezamenlijk gezag klem of verloren zou raken. De man staat open voor ouderschapsbemiddeling om de relatie met de vrouw te verbeteren. Overigens verwacht de man dat de verstandhouding tussen partijen zal verbeteren als de procedure bij het hof achter de rug is.
Wat vindt de vrouw?
5.14
De vrouw voert aan dat niet te verwachten is dat de verstandhouding tussen de man en de vrouw zal verbeteren na het hoger beroep. De verhouding tussen partijen is, nadat de man plotseling aanspraak maakte op afspraken die nooit gemaakt zijn, zeer slecht. Er is geen verbetering te verwachten. Een goede verstandhouding is onmogelijk en van een vriendschap is al geruime tijd geen sprake meer, aldus de vrouw. Er bestaan dus concrete aanwijzingen dat bij gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico ontstaat dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen partijen. Gezamenlijk gezag is ook niet in het belang van [de minderjarige] . De vrouw had en heeft de uitdrukkelijke wens als alleenstaande moeder met [de minderjarige] een gezin te vormen, en daarin is geen plaats voor (gezamenlijk gezag met) de man. Ouderschapsbemiddeling is geen optie, omdat er geen enkel vertrouwen is tussen partijen. Het verzoek van de man moet worden afgewezen, aldus de vrouw.
Het oordeel van het hof
5.15
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Het hof heeft geconstateerd dat partijen het over niets eens zijn. Zij twisten onder meer over wanneer zij bevriend zijn geraakt, wie de ander heeft benaderd voor het aangaan van een IVF-traject en – in deze procedure het meest springende punt – welke afspraken er wel of niet zijn gemaakt over de rol van de man in het leven van [de minderjarige] . De verhouding tussen partijen is hierdoor verhard. Er is op dit moment niet of nauwelijks communicatie tussen de man en de vrouw, het volgen van een (ouderschaps)bemiddelingstraject is gelet op de verschillende visies daarover niet haalbaar. Het hof heeft op de mondelinge behandeling gezien dat het de vrouw moeite kost om alleen al te praten over een eventuele rol van de man als mede-gezagdragende ouder. Het hof acht de vrouw op dit moment niet in staat om samen met de man beslissingen in het belang van [de minderjarige] te nemen. Het hof is van oordeel dat hierin (op korte termijn) geen verbetering te verwachten is. Het hof acht het daarom in het belang van [de minderjarige] om het verzoek van de man af te wijzen. Het hof zal het verzoek van de man daarom afwijzen.
Omgangsregeling
Wat staat er in de wet?
5.16
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Wat vindt de man?
5.17
De man stelt dat hij zich sinds de geboorte van [de minderjarige] ingespannen heeft om omgang met [de minderjarige] te bewerkstelligen. Zijn wens om [de minderjarige] te leren kennen is serieus, diep en bestendig. Het hebben van omgang is voor de man dan ook een wezenlijk onderdeel van zijn identiteit en privé leven. Omgang is ook in het belang van [de minderjarige] . Voor zijn identiteitsontwikkeling en zelfbeeld is het belangrijk zijn vader te leren kennen, ook omdat de ouders een andere culturele achtergrond hebben, aldus de man.
Wat vindt de vrouw?
5.18
De vrouw voert aan dat er geen nauwe persoonlijke betrekking is, dus dat de man geen recht op omgang heeft. De vrouw betwist dat het hebben van omgang met [de minderjarige] voor de man een wezenlijk onderdeel is van zijn identiteit.
Wat vindt de raad?
5.19
De raad adviseert het hof om een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] vast te leggen. Als [de minderjarige] zijn vader kent, is er geen reden om de omgang begeleid te laten plaatsvinden. De raad hoopt dat met de uitspraak van het hof een einde komt aan de juridische procedures tussen partijen en de ouders daardoor rust en ruimte gaan ervaren om met elkaar alsnog het ouderschap te definiëren, al dan niet met een derde partij er bij.
Het oordeel van het hof
5.2
Het hof zal een omgangsregeling vaststellen. Van één van de afwijzingsgronden uit artikel 1:377a lid 3 BW is het hof niet gebleken. Het hof vindt het wel in het belang van [de minderjarige] dat de man en de vrouw – zoals de raad ook heeft geadviseerd – hulpverlening via bijvoorbeeld het wijkteam inzetten om de spanning rondom de omgang te verminderen. Het hof zal de volgende regeling vaststellen:
- de eerste twee keren: [de minderjarige] verblijft één zaterdag per veertien dagen vanaf 10.00 uur gedurende twee uren, exclusief reistijd, bij de man. De omgang vindt plaats in de woonomgeving van [de minderjarige] . De man kiest de locatie en hij haalt [de minderjarige] bij de vrouw op en brengt hem ook bij haar terug.
- na die twee keren: [de minderjarige] verblijft één zaterdag per veertien dagen gedurende vier uren, exclusief reistijd, bij de man. De man haalt [de minderjarige] op bij de vrouw, de vrouw haalt [de minderjarige] op bij de man.
Informatieregeling
Wat staat er in de wet?
5.21
Op grond van artikel 1:377b BW lid 1 is de ouder die met het gezag is belast gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. De rechter kan op verzoek van een ouder een regeling vaststellen. Op grond van lid 2 van dit artikel kan de rechter indien het belang van het kind dat vereist de rechter zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.
Wat vindt de man?
5.22
De man verzoekt een informatieregeling vast te stellen, omdat hij betrokken wil worden bij alle belangrijke beslissingen over [de minderjarige] .
Wat vindt de vrouw?
5.23
De vrouw voert aan dat de rechtbank het verzoek van de man op goede gronden heeft afgewezen, omdat er geen (intended) family life is.
Het oordeel van het hof
5.24
Omdat de man geen gezag zal hebben over [de minderjarige] is de vrouw gehouden om de man informatie te verstrekken over [de minderjarige] en hem te raadplegen. Het hof zal daarom een informatieregeling vastleggen overeenkomstig het verzoek van de man.

6.De slotsom

in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
6.1
Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover deze de beslissingen over de erkenning, de omgangsregeling en de informatieregeling betreft, vernietigen en beslissen als volgt. De bestreden beschikking, voor zover daarbij het verzoek van de man om hem samen met de vrouw met het gezag over [de minderjarige] te belasten is afgewezen, wordt bekrachtigd.
6.2
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 9 juni 2023, voor zover de beslissingen zien op de erkenning, omgangsregeling en informatieregeling, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verleent de man vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] , geboren [in] 2022 in [woonplaats1] ;
stelt de volgende omgangsregeling vast:
  • de eerste twee keren: [de minderjarige] verblijft één zaterdag per veertien dagen vanaf 10.00 uur gedurende twee uren, exclusief reistijd, bij de man. De omgang vindt plaats in de woonomgeving van [de minderjarige] . De man kiest de locatie en hij haalt [de minderjarige] bij de vrouw op en brengt hem ook bij haar terug.
  • na die twee keren: [de minderjarige] verblijft één zaterdag per veertien dagen gedurende vier uren, exclusief reistijd, bij de man. De man haalt [de minderjarige] op bij de vrouw, de vrouw haalt [de minderjarige] op bij de man.
stelt een informatie- en consultatieregeling vast die inhoudt dat de vrouw de man éénmaal per maand per e-mail op de hoogte stelt van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [de minderjarige] en de vrouw met de man moet overleggen over daaromtrent te nemen beslissingen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 9 juni 2023 voor zover daarbij het verzoek van de man om hem samen met de vrouw met het gezag te belasten is afgewezen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, S. Kuijpers en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door de griffier, en is op 12 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.