ECLI:NL:GHARL:2024:1739

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
21-003191-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in schietincident met vuurwapen

Op 7 maart 2024 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot moord/doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 27 augustus 2022 in [plaats], waarbij de verdachte zou hebben geschoten op een auto met daarin twee personen. De rechtbank Noord-Nederland had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd.

Tijdens de zitting op 5 maart 2024 heeft het hof de verklaringen van de aangever en getuigen gehoord. De aangever identificeerde de verdachte als de schutter, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze identificatie te ondersteunen. De omstandigheden van het schietincident, zoals de duisternis en de hectische situatie, maakten het moeilijk om de herkenning van de verdachte als dader te bevestigen. Het hof concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de dader was.

Daarom sprak het hof de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. Het hof heeft ook het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003191-23
Uitspraak d.d.: 7 maart 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 22 juni 2023 met parketnummer 18-227028-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende te [woonplaats] ,
op dit moment verblijvende in P.I. [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. B. Hartman, naar voren is gebracht.
Het hof heeft ook kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partijen door mr. B. Koster naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte bij voornoemd vonnis veroordeeld wegens poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij op 27 augustus 2022 te [plaats] met een vuurwapen heeft geschoten op een auto met daarin twee personen (poging moord/doodslag) en verboden vuurwapenbezit op dezelfde datum.
De volledige tenlastelegging luidt als volgt:
1.
hij op of omstreeks 27 augustus 2022 te [plaats] , [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, hebbende verdachte, met dat opzet,
- met een vuurwapen een of meer kogels gericht afgevuurd op de personenauto waarin die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] zich bevond(en) en/of
- waarbij verdachte op die auto is ingerend en/of een of meer kogels die auto hebben geraakt en/of ondermeer de achterruit van die auto is vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 27 augustus 2022 te [plaats] , [gemeente] een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een (semi) automatisch pistool kaliber 9 mm. zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren of een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool kaliber 9 mm. zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

Overweging over het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen. De advocaat-generaal heeft dat als volgt gemotiveerd.
De aangever heeft verklaard dat de verdachte de schutter was. Volgens de advocaat-generaal kan de verklaring van aangever als betrouwbaar worden aangemerkt om de volgende redenen. De aangever is bij de raadsheer-commissaris van het hof gehoord en heeft toen in grote lijnen een vergelijkbare verklaring afgelegd als bij de politie. Verder wordt de verklaring van de aangever ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 1] . Die getuige heeft onder meer verklaard dat de schutter na het schieten een fiets opraapte en wegfietste. Dit past bij de verklaring van de aangever dat de schutter eerst op een fiets reed en vervolgens zijn fiets op de grond gooide en begon te schieten. Verder heeft de aangever de verdachte direct herkend aan zijn gezicht en zijn manier van fietsen. De aangever kent de verdachte goed, ze waren ooit bevriend. Bij herkenningen moet volgens de advocaat-generaal onderscheid worden gemaakt tussen herkenningen van bekenden en mensen die elkaar voor het eerst zien. Bij een herkenning van een bekende gaat het om een instant herkenning, zonder dat je achteraf een beschrijving kan geven van bepaalde kenmerken, zoals de haardracht of baardgroei ten tijde van de herkenning. Daarvan is ook hier sprake. Er bestaat, aldus de advocaat-generaal, geen twijfel over de juistheid van de herkenning.
Verder is voor de verklaring van de verdachte weinig bevestiging te vinden. De verdachte is vaag over waar hij was op het moment van het schietincident en de periode daarna. Ook zijn herhaalde stelling dat het al sinds 2017 bestaande conflict tussen hem en de aangever allang voorbij is, vindt geen steun in het dossier. Zo heeft de getuige [getuige 2] bij de raadsheer-commissaris van dit hof verklaard dat de verdachte hem op de dag van het schietincident heeft verteld over problemen met de aangever.
De advocaat-generaal is aldus van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en het verboden vuurwapenbezit.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is door de raadsman van de verdachte – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
De aangever is de enige die de verdachte aanwijst als de schutter. De verklaringen van de aangever moeten met enige terughoudendheid worden bezien omdat hij een en ander niet heeft waargenomen als objectieve buitenstaander, maar als direct betrokkene. Door de emoties kan sprake zijn van vertekende en foutieve waarnemingen. Het dossier bevat verder geen enkel concreet bewijsmiddel dat in de richting van de verdachte wijst. Enige ondersteuning voor de verklaringen van de aangever is in het vonnis van de rechtbank gezocht in een mogelijk motief aan de zijde van de verdachte. In het dossier ontbreekt objectief bewijsmateriaal voor de betrokkenheid van de verdachte.
Oordeel van het hof
Het hof komt tot een vrijspraak van de ten laste gelegde feiten en overweegt daartoe het volgende.
Het staat niet ter discussie dat op 27 augustus 2022 omstreeks 22:30 uur in [plaats] op [straatnaam] door een persoon met een vuurwapen is geschoten op een rijdende auto met daarin de aangever en zijn elfjarige zoon. Het staat ook buiten kijf dat het gaat om een zeer ernstig en schokkend feit, waarbij zeer wel mogelijk één of meerdere dodelijke slachtoffers hadden kunnen vallen. De vraag waar het in deze zaak om draait is of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de dader is.
De herkenning door de aangever van de verdachte als dader is in deze zaak cruciaal. In zaken waarbij de betrokkenheid van de verdachte bij het strafbare feit in feite enkel berust op de herkenning door één getuige, is van belang dat over die herkenning geen tot weinig twijfel bestaat. Gelet op de omstandigheden ten tijde van de herkenning in deze zaak, is door het hof echter in onvoldoende mate de juistheid van de herkenning door de aangever vast te stellen. Het was immers op het moment van het schietincident buiten donker, de schutter droeg een hoody, de schutter fietste achter de auto van de aangever toen aangever hem zag en er was sprake van een hectische situatie. In een dergelijk geval dient op het punt van het daderschap van de verdachte sprake te zijn van ondersteuning door andere (objectieve) bewijsmiddelen. Naar het oordeel van het hof is daarvan in dit dossier in onvoldoende mate sprake omdat de andere bewijsmiddelen in het dossier allemaal zien op het mogelijke motief van de verdachte of op zijn gedragingen voor of na het tijdstip van het schietincident. In deze andere bewijsmiddelen zijn weliswaar aanwijzingen te vinden dat de verdachte de schutter zou kunnen zijn geweest, maar daarmee is nog geen sprake van wettig en overtuigend bewijs. Naar het oordeel van het hof is niet buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat de verdachte daadwerkelijk de dader is, hetgeen voor een strafrechtelijke veroordeling wel noodzakelijk is. Het hof spreekt de verdachte daarom vrij.

Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.729,36, bestaande uit € 1.229,36 materiële schade en € 7.500 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van immateriële schade. Deze bedraagt € 7.500, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partijen kunnen daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partijen, als de in het ongelijk gestelde partijen, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
De voorlopige hechtenis
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis
met ingang van heden.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 7 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.K. Elzinga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.