ECLI:NL:GHARL:2024:1721

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
200.336.921
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheer in strafzaak

Op 6 maart 2024 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van [verzoeker] tegen mr. W.M. van Schuijlenburg, raadsheer in een aanhangige strafzaak. Het wrakingsverzoek werd ingediend naar aanleiding van een mondelinge behandeling op 18 januari 2024, waarbij [verzoeker] zich overvallen voelde door de opmerkingen van de raadsheer over de tijdigheid van het hoger beroep. [verzoeker] stelde dat de raadsheer partijdig was en dat er sprake was van een schijn van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek tijdig en ontvankelijk was, maar dat de gronden voor wraking niet objectief gerechtvaardigd waren. De raadsheer had [verzoeker] de gelegenheid gegeven om aan te tonen dat het hoger beroep tijdig was ingesteld en had daarbij gewezen op de relevantie van de sluitingstijd van de griffie. De wrakingskamer concludeerde dat de door [verzoeker] ervaren partijdigheid niet kon worden onderbouwd met feitelijke gebeurtenissen die objectief gezien aanleiding gaven tot vrees voor vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij de beslissing op 6 maart 2024 openbaar is uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer 200.336.921/01
beslissing van 6 maart 2024
op het (schriftelijke) verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het wrakingsincident,
hierna:
[verzoeker],
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
mr. W.M. van Schuijlenburg,
raadsheer in dit hof, locatie Leeuwarden.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling strafrecht van het hof is onder parketnummer 21-001811-23 een strafzaak tegen [verzoeker] aanhangig. Op 18 januari 2024 heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden voor de strafrecht kamer van dit hof. De behandeling van de zaak is op de zitting aangehouden in het belang van de verdediging.
1.2
[verzoeker] heeft bij verzoekschrift van 19 januari 2024, ingekomen ter griffie van het hof op 22 januari 2024, een schriftelijk verzoek gedaan dat strekt tot wraking van bovengenoemde raadsheer.
1.3
Mr. Van Schuijlenburg heeft niet in de wraking berust en bij verweerschrift van
25 januari 2024 op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.4
Ter griffie is verder op 29 januari 2024 een advies binnengekomen van mr. V.G. Smink, de advocaat-generaal die aanwezig was bij de behandeling van de zaak op 18 januari 2024, strekkende tot afwijzing van het verzoek.
1.5
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 21 februari 2024 behandeld door de wrakingskamer. [verzoeker] is bij deze behandeling verschenen. Mr. Van Schuijlenburg is bij deze behandeling niet verschenen. [verzoeker] heeft het verzoek mondeling toegelicht.

2.De beoordeling van het verzoekDe ontvankelijkheid van het verzoek

2.1
Het verzoek is tijdig ingediend en ook overigens ontvankelijk.
De gronden van het wrakingsverzoek
2.2
[verzoeker] heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat hij, hoewel hij blij is dat de behandeling van de zaak is aangehouden, het gevoel heeft dat sprake is geweest van (de schijn van) partijdigheid dan wel vooringenomenheid bij de raadsheer. [verzoeker] werd op de zitting overvallen door het standpunt van de advocaat-generaal over de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, omdat het niet op tijd zou zijn ingediend. De raadsheer begon uit zichzelf met het opsommen van allerlei (hypothetische) argumenten die tot een niet-ontvankelijkheid zouden kunnen leiden, als het ware als aanvulling op de argumenten van de advocaat-generaal. Ook begon de raadsheer op voorhand allerlei eisen te stellen aan de ontvangstbevestiging. Hij maakte de opmerking dat niet alleen de datum van het document belangrijk was, maar ook of het voor de sluitingstijd van de griffie was afgegeven. Daar zat al een soort standpunt in en dat bracht een wending in de sfeer op de zitting. Daarnaast heeft de raadsheer ter zitting doen voorkomen dat er absoluut geen andere mogelijkheid zou zijn dan dat de zaak niet-ontvankelijk zou worden verklaard als [verzoeker] niet zou kunnen aantonen dat hij stukken tijdig heeft ingediend. Dit terwijl de raadsheer de bevoegdheid heeft om hiervan af te wijken als dit het geval zou zijn. Er was sprake van een eenzijdige benadering. Verder heeft [verzoeker] nog de interactie op de zitting en de non-verbale communicatie benoemd tussen de advocaat-generaal en de raadsheer, waarvan hem later bekend werd dat hij ook advocaat-generaal is geweest,. Het is daarbij ook merkwaardig dat de advocaat-generaal zich geroepen voelde om in de brief van 29 januari 2024 de raadsheer te verdedigen. [verzoeker] ziet zich genoodzaakt de raadsheer te wraken en te verzoeken om een andere raadsheer aan te wijzen voor de verdere behandeling van de zaak.
Het standpunt van verweerder
2.3
Mr. Van Schuijlenburg heeft niet berust in de wraking en afgezien van de mogelijkheid om door de wrakingskamer te worden gehoord. In zijn schriftelijke reactie heeft hij laten weten dat hij [verzoeker] met het oog op de vaststelling van de tijdigheid van het hoger beroep heeft gewezen op de relevantie van het sluitingstijdstip van de griffie, er daarbij vanuit gaande dat [verzoeker] niet over deze specifieke kennis beschikte. Over verschoonbaarheid van de mogelijke overschrijding heeft mr. Van Schuijlenburg zich niet uitgelaten, nu deze vraag pas aan de orde komt nadat vastgesteld is dat het hoger beroep niet tijdig is ingesteld.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
2.4
Op grond van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.5
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat dit het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.6
[verzoeker] verwijt mr. Van Schuijlenburg een partijdige houding tijdens de mondelinge behandeling van 18 januari 2024. De wrakingskamer overweegt dienaangaande als volgt.
2.7
De tijdigheid van een hoger beroep wordt door de raadsheer ambtshalve beoordeeld, voordat een zaak inhoudelijk wordt behandeld. Wanneer een advocaat-generaal zich op het standpunt stelt dat het hoger beroep niet op tijd is ingesteld, gebeurt het vaak dat hij of zij dit bij het voordragen van de zaak op de zitting kenbaar maakt en soms dus al voordat de raadsheer dit zelf aan de orde stelt. Dat is bij de behandeling van deze zaak ook gebeurd. De tijdigheid is vervolgens op de zitting besproken. [verzoeker] was op dit punt niet voorbereid, voelde zich overvallen en had niet de benodigde documenten bij zich. Mr. Van Schuijlenburg heeft vervolgens [verzoeker] in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat het hoger beroep op tijd was ingesteld. De raadsheer mocht daarbij wijzen op het belang van de sluitingstijd van de griffie. Dat is te beschouwen als een objectieve voorlichting. Een eventuele verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding was nog niet aan de orde. Uit het niet noemen van juridische gronden die tot verschoonbaarheid kunnen leiden blijkt dan ook geen partijdige houding. De door [verzoeker] benoemde dynamiek op de zitting, de sfeer en ervaren éénzijdige benadering betreffen de beleving van [verzoeker] , maar zijn niet terug te leiden tot feitelijke gebeurtenissen die objectief gezien aanleiding geven te vrezen dat er sprake is van vooringenomenheid van de raadsheer.
2.8
De conclusie uit het voorgaande is dat de aangevoerde feiten noch afzonderlijk, noch in onderling verband en samenhang bezien, grond vormen voor wraking, zodat de wrakingskamer het verzoek daartoe zal afwijzen.
De beslissing
Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking van mr. W.M. van Schuijlenburg af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J. Hielkema, M.A.F. Veenstra en W.P.M. ter Berg, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.