Op 6 maart 2024 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van [verzoeker] tegen mr. W.M. van Schuijlenburg, raadsheer in een aanhangige strafzaak. Het wrakingsverzoek werd ingediend naar aanleiding van een mondelinge behandeling op 18 januari 2024, waarbij [verzoeker] zich overvallen voelde door de opmerkingen van de raadsheer over de tijdigheid van het hoger beroep. [verzoeker] stelde dat de raadsheer partijdig was en dat er sprake was van een schijn van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek tijdig en ontvankelijk was, maar dat de gronden voor wraking niet objectief gerechtvaardigd waren. De raadsheer had [verzoeker] de gelegenheid gegeven om aan te tonen dat het hoger beroep tijdig was ingesteld en had daarbij gewezen op de relevantie van de sluitingstijd van de griffie. De wrakingskamer concludeerde dat de door [verzoeker] ervaren partijdigheid niet kon worden onderbouwd met feitelijke gebeurtenissen die objectief gezien aanleiding gaven tot vrees voor vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij de beslissing op 6 maart 2024 openbaar is uitgesproken.