ECLI:NL:GHARL:2024:1720

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
200.336.737
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheer in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 maart 2024 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door [verzoeker] tegen mr. M.C. van Linde, raadsheer in een aanhangige strafzaak. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid van de raadsheer, naar aanleiding van een verhoor van een getuige op 15 januari 2024. Tijdens dit verhoor heeft mr. Van Straalen, de advocaat van [verzoeker], mr. Van Linde gewraakt, omdat hij meende dat de raadsheer de verdediging hinderde en de betrouwbaarheid van de getuige in twijfel trok. Mr. Van Linde heeft het wrakingsverzoek betwist en aangegeven dat zijn beslissingen procedureel van aard waren en niet voortkwamen uit vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek tijdig was ingediend. De gronden van het verzoek werden besproken, waarbij mr. Van Straalen aanvoerde dat de raadsheer-commissaris de verdediging belemmerde in het stellen van vragen aan de getuige, wat de vrees voor een eerlijk proces zou schaden. De raadsheer-commissaris heeft echter gemotiveerd waarom bepaalde vragen niet gesteld mochten worden, en de wrakingskamer oordeelde dat deze procedurele beslissingen niet duiden op partijdigheid.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van mr. Van Linde. De enkele verspreking van de raadsheer, waarbij hij de getuige als 'cliënte' aanduidde, werd niet als voldoende bewijs voor partijdigheid beschouwd. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, met de overweging dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer 200.336.737/01
beslissing van 6 maart 2024
op het verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het wrakingsincident,
hierna:
[verzoeker],
advocaat: mr. I.A. van Straalen, kantoorhoudend te Den Haag,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
mr. M.C. van Linde,
raadsheer in dit hof, locatie Leeuwarden.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling strafrecht van het hof is onder parketnummer 21-004807-20 een strafzaak aanhangig tegen [verzoeker] .
1.2
Op 15 januari 2024 heeft in die zaak een verhoor van een getuige plaatsgevonden in het kabinet van de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van dit hof. Aanwezig waren onder meer mr. M.C. van Linde, raadsheer-commissaris, S.A. van der Zwaag, griffier, mr. I.A. van Straalen, raadsman van de verdachte en [naam1] , getuige. Mr. Van Straalen heeft, namens [verzoeker] , tijdens dit verhoor mr. Van Linde gewraakt. De raadsheer-commissaris heeft hierop het verhoor van de getuige onderbroken. Het van dit verhoor opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige bevindt zich bij de stukken.
1.3
Mr. Van Linde heeft niet in de wraking berust en bij verweerschrift van 25 januari 2024 op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.4
In het dossier bevinden zich verder een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 januari 2024 door mr. Van Linde, en een e-mail van 19 januari 2024 van de advocaat-generaal, die mededeelt dat het openbaar ministerie het wrakingsverzoek niet steunt. Verder is op de griffie op 1 februari 2024 nog een brief van mr. Van Straalen binnengekomen waarin hij reageert op het proces-verbaal van verhoor.
1.5
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 21 februari 2024 behandeld door de wrakingskamer. [verzoeker] is bij deze behandeling verschenen, bijgestaan door mr. Van Straalen. Mr. Van Linde is bij deze behandeling niet verschenen. [verzoeker] en mr. Van Straalen hebben het verzoek mondeling toegelicht. De pleitnota van mr. Van Straalen maakt deel uit van de stukken.

2.De beoordeling van het verzoekDe ontvankelijkheid van het verzoek

2.1
Het verzoek is tijdig ingediend en ook overigens ontvankelijk.
De gronden van het wrakingsverzoek
2.2
Mr. Van Straalen heeft aangevoerd dat aan het wrakingsverzoek de aangekondigde, en na debat gehandhaafde beslissing om de beantwoording van een deel van de toegezonden vragen te zullen beletten, ten grondslag ligt. Op verzoek van de verdediging is in deze zaak een onderzoekshandeling toegestaan, namelijk het verhoor van aangeefster, daarmee de centraal staande getuige á charge. Dit is de enige getuige die gehoord mag worden. De verdediging heeft aangegeven dat het dossier eenzijdig is opgebouwd, dat sprake is van inkleuring van de feiten en dat de betrouwbaarheid van de aangifte te wensen over laat. Het verhoor dient om dat te onderzoeken. De vragen raken diverse facetten van de drie centrale punten. Door het beletten van vragen ligt het gevaar op de loer dat een rechter de verdediging hindert en aldus vooruitloopt op een later te nemen beslissing. Ter verduidelijking en concretisering zijn bij de behandeling van het wrakingsverzoek op de zitting drie voorbeelden gegeven en toegelicht. De verdediging wordt op deze wijze zo zeer belet deugdelijk onderzoek te doen naar de betrouwbaarheid van aangeefster en de aangifte, dat [verzoeker] in zijn verdediging wordt geschaad. Verder heeft de raadsheer-commissaris tot tweemaal toe de getuige aangeduid als cliënte, en daarna opgemerkt dat dit een verspreking betrof. Dit is natuurlijk een verspreking, maar wel een kennelijk Freudiaanse verspreking die invulling geeft aan hoe mr. Van Linde op dat moment naar de getuige keek. Hieruit volgt dat moet worden vastgesteld dat sprake was van vooringenomenheid van mr. Van Linde ten aanzien van [verzoeker] . In elk geval is de door dit samenstel van omstandigheden opgewekte vrees van [verzoeker] voor zodanige vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd. [verzoeker] heeft op de zitting nog aangevuld dat hij de waarheidsvinding mist. Hij vraagt zich af of hij een eerlijk proces krijgt bij mr. Van Linde.
Het standpunt van verweerder
2.3
Mr. Van Linde heeft niet berust in de wraking en afgezien van de mogelijkheid om door de wrakingskamer te worden gehoord. In zijn schriftelijke reactie heeft hij laten weten dat vragen die niet van belang zijn voor de beantwoording van door de rechter te beantwoorden vragen uit de artikelen 348 en 350 Sv, kunnen worden belet. Dat is een ordebeslissing. Daarbij wordt opgemerkt dat ten tijde van het wrakingsverzoek het feitelijk stellen van de vragen nog niet was belet. Slechts het voornemen daartoe was geuit en mr. Van Straalen was in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Ordebeslissingen hebben een procedureel karakter waaruit geen partijdigheid of vooringenomenheid valt af te leiden. Als de verdediging het niet eens is met dergelijke beslissingen staat daar later in het proces de mogelijkheid voor open zich te beklagen bij de zittingsrechter. Met betrekking tot de verspreking merkt mr. Van Linde op dat de getuige per abuis is aangeduid als “mijn cliënt”. Dat was ongelukkig en vloeide waarschijnlijk voort uit zijn vorige werkkring als advocaat. Hij heeft de verspreking zelf bemerkt en direct rechtgezet. Mr. Van Linde meent dat daaruit geen partijdigheid of vooringenomenheid valt af te leiden.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
2.4
Op grond van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.5
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat dit het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.6
De wrakingskamer stelt voorop dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen de verzoeker onwelgevallige (processuele) beslissingen. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Slechts indien de door de raadsheer-commissaris genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven, bestaat aanleiding om op inhoudelijke gronden vooringenomenheid te vermoeden.
2.7
In dit geval heeft mr. Van Linde aangekondigd dat mogelijk het stellen van een aantal vragen aan de getuige niet zal worden toegestaan. Dat is een procedurele beslissing die de raadsheer-commissaris mag nemen. Hij heeft gemotiveerd waarom hij voornemens was het stellen van verschillende vragen van de op voorhand toegestuurde vragenlijst te beletten. De gegeven motivering, zoals kenbaar uit het proces-verbaal van bevindingen, is toegesneden op de individuele vragen (of de groep waartoe deze behoren) en zakelijk geformuleerd. Uit die (wijze) van beantwoording kan niet worden afgeleid dat aan de (voorgenomen) beslissing om een deel van de vragen te beletten geen ander motief ten grondslag kan liggen dan vooringenomenheid, althans dat die schijn redelijkerwijs is gewekt.
2.8
Dat mr. Van Linde zich bij het verhoren van de getuige heeft versproken en de getuige zijn cliënt heeft genoemd is ongelukkig te noemen. Dit betreft echter een vergissing waarvan niet gezegd kan worden dat daaruit partijdigheid blijkt en leidt dan ook niet tot het oordeel dat sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid.
2.9
Nu ook overigens niet van feiten of omstandigheden is gebleken die blijk geven van enige vooringenomenheid en evenmin van feiten en omstandigheden die objectief gezien die schijn wekken, dient het verzoek tot wraking te worden afgewezen.
De beslissing
Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking van mr. M.C. van Linde af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J. Hielkema, M.A.F. Veenstra en W.P.M. ter Berg, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.