Uitspraak
[verzoeker],
1.Het verloop van de procedure
2.De beoordeling van het verzoekDe ontvankelijkheid van het verzoek
De gronden van het wrakingsverzoek
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 maart 2024 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door [verzoeker] tegen mr. M.C. van Linde, raadsheer in een aanhangige strafzaak. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid van de raadsheer, naar aanleiding van een verhoor van een getuige op 15 januari 2024. Tijdens dit verhoor heeft mr. Van Straalen, de advocaat van [verzoeker], mr. Van Linde gewraakt, omdat hij meende dat de raadsheer de verdediging hinderde en de betrouwbaarheid van de getuige in twijfel trok. Mr. Van Linde heeft het wrakingsverzoek betwist en aangegeven dat zijn beslissingen procedureel van aard waren en niet voortkwamen uit vooringenomenheid.
De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek tijdig was ingediend. De gronden van het verzoek werden besproken, waarbij mr. Van Straalen aanvoerde dat de raadsheer-commissaris de verdediging belemmerde in het stellen van vragen aan de getuige, wat de vrees voor een eerlijk proces zou schaden. De raadsheer-commissaris heeft echter gemotiveerd waarom bepaalde vragen niet gesteld mochten worden, en de wrakingskamer oordeelde dat deze procedurele beslissingen niet duiden op partijdigheid.
De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van mr. Van Linde. De enkele verspreking van de raadsheer, waarbij hij de getuige als 'cliënte' aanduidde, werd niet als voldoende bewijs voor partijdigheid beschouwd. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, met de overweging dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was.