ECLI:NL:GHARL:2024:1688

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
21-003761-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsfraude door verdachte en medeverdachte met terugvordering van onterecht ontvangen uitkering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren op 20 oktober 1974, en zijn echtgenote hebben in de periode van 1 mei 2014 tot 24 april 2019 opzettelijk nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken die nodig waren om te bepalen of hun bijstandsuitkering terecht was. De rechtbank had hen eerder veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar komt tot een vergelijkbare straf. De verdachte is schuldig bevonden aan het opzettelijk niet melden van inkomsten uit werkzaamheden, wat heeft geleid tot een onterecht ontvangen uitkering van € 95.452,40. Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van het verkregen voordeel niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gemeente het teveel ontvangen bedrag al terugvordert. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003761-22
Uitspraak d.d.: 14 februari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 30 augustus 2022 met parketnummer 08-216026-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op 20 oktober 1974,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.G. Bischop, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 30 augustus 2022 ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en mei 24 april 2019 te [plaats] , althans in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Wet werk en bijstand en/of artikel 17 Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn, verdachtes bijstandsuitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door (telkens) niet (volledig) te melden aan de [gemeente] , zakelijk weergegeven,
- dat verdachte en/of diens medeverdachte en/of echtgenote/partner over vermogen heeft/hebben beschikt en/of heeft/hebben kunnen beschikken hetwelk het (zogenaamde) bescheiden vermogen (ver) te boven ging en/of
- dat verdachte werkzaamheden heeft verricht en/of inkomsten (uit arbeid en/of als zelfstandige en/of uit onbekende bron(nen)) heeft genoten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 24 april 2019 te [plaats] , in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Wet werk en bijstand en/of artikel 17 Participatiewet, heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers
- heeft/hebben verdachte en/of diens medeverdachte en/of echtgenote/partner over vermogen beschikt en/of kunnen beschikken hetwelk het (zogenaamde) bescheiden vermogen te boven ging en/of
- heeft verdachte werkzaamheden verricht en/of inkomsten (uit arbeid en/of als zelfstandige en/of uit onbekende bron(nen)) genoten;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan bijstandsfraude. De verdediging betwist dat verdachte werkzaamheden heeft verricht op de bouw. Verdachte zou lichamelijk niet in staat zijn geweest om werkzaamheden te verrichten. Verdachte zou enkel in het kader van dagbesteding door familieleden zijn meegenomen naar de bouw. Verdachte heeft de inlichtingenplicht dan ook niet geschonden.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de door verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof sluit zich grotendeels aan bij hetgeen de rechtbank heeft overwogen over de aan verdachte tenlastegelegde feiten. Het hof neemt die overwegingen hieronder (cursief weergegeven) op en sluit zich daarbij aan. Daar waar in het cursieve deel staat “de rechtbank”, moet gelezen worden: “het hof”.
Inleiding
Tot 1 januari 2015 werden bijstandsuitkeringen verstrekt krachtens de Wet Werk en Bijstand (WWB) en met ingang van 1 januari 2015 krachtens de Participatiewet (Pw).
Een (bijstands)uitkering is, kort gezegd, een voorziening in de algemeen noodzakelijke
kosten van het bestaan voor diegene die in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te
geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in die noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend
waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Er bestaat
recht op bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen beneden de bijstandsnorm is en er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Op grond van artikel 17, eerste lid, Pw (oud: artikel 17, eerste lid, WWB) was verdachte
verplicht op verzoek of direct uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en
omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat deze van invloed
konden zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand; kort gezegd: de
inlichtingenplicht.
Vaststelling feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt, op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is
gebracht, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte en [medeverdachte] , echtgenote van verdachte (hierna: medeverdachte), hebben op het
door hen op 22 juni 2011 ingevulde en ondertekende aanvraagformulier voor
bijstandsuitkering geen melding gemaakt van op geld waardeerbare activiteiten, inkomsten
of vermogen. Ook in de ten laste gelegde periode hebben verdachte en medeverdachte
hiervan geen melding gemaakt.
Tijdens observaties in de periodes van 8 november 2018 tot en met 15 november 2018 en 8
januari 2019 tot en met 13 januari 2019 werd geconstateerd dat verdachte het merendeel van de week, samen met zijn zoon, ’s ochtends vroeg de deur uit ging in werkkleding en dat hij later op de dag terugkwam. Ook bij observaties in de maanden februari, maart en april 2019 werd op tien van de twaalf dagen geconstateerd dat verdachte samen met zijn zoon ’s
ochtends vanaf de woning van verdachte en medeverdachte vertrok.
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte en medeverdachte op 24 april 2019
werd de iPhone 6s met een simkaart met het telefoonnummer [nummer] van verdachte in
beslag genomen, die tot enkele dagen daarvoor nog in gebruik was bij verdachte. In de iPhone 6s werden zeer veel foto’s van verdachte aangetroffen in de periode van 2014
tot en met 2019, waarop verdachte in (vuile) werkkleding is te zien en waarbij hij op zijn
knieën op de grond zit of waarop hij is afgebeeld met gereedschap of machines in zijn
handen.
Daarnaast hebben getuigen bevestigd dat verdachte in de periode van 2014 tot en met 2019
actief was als cementvloerenlegger. Verdachte werd door enkele getuigen gezien als de
feitelijke eigenaar van het bedrijf ' [bedrijfsnaam] ’. Aan de hand van getoonde foto’s werd verdachte herkend als degene die de prijsafspraken maakte en werkopdrachten aannam, waarna hij, vergezeld door zijn neef en/of zoon, de werkzaamheden kwam uitvoeren.
Verder kwam in de WhatsAppgesprekken op de iPhone 6s naar voren dat verdachte vanaf
2014 tot en met 2019 door zowel particulieren als aannemers en bouwbedrijven werd
benaderd voor het aannemen van klussen. Daarnaast bleek uit gesprekken dat verdachte zijn neef en zoon aanstuurde bij het maken van facturen en hen vertelde waar en wanneer zij
moesten verschijnen voor welke werkzaamheden.
Op 31 maart 2022 heeft de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank uitspraak gedaan in de zaak tussen verdachte en medeverdachte en het college van burgemeester en wethouders van de [gemeente] (hierna: het college). De rechtbank heeft in die zaak geoordeeld dat het college met de onderzoeksbevindingen voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verdachte in de periode van 1 mei 2014 tot 1 april 2019 op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht. Uit de bevindingen van het onderzoek, zoals onder meer hiervoor uiteengezet, volgen volgens de rechtbank voldoende aanwijzingen dat verdachte over deze hele periode werkzaamheden heeft verricht als cementdekvloerenlegger. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat verdachte en medeverdachte de inlichtingenplicht hebben geschonden, omdat verdachte en medeverdachte de op geld waardeerbare activiteiten van verdachte niet bij het college hebben gemeld.
Het hof overweegt daarbij tevens dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat het klopt dat hij meerdere keren ’s ochtends met een aanhangwagen is weggereden. Verdachte zou hebben gereden, omdat hij binnen het bedrijf de enige met een BE-rijbewijs was. Daarnaast heeft hij verklaard dat het klopt dat hij mensen te woord heeft gestaan en de telefoon opnam.
4.3.3 Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat het dossier, zoals hiervoor uiteengezet, uitwijst dat verdachte meer dan alleen kleine klusjes in het bedrijf heeft verricht. De rol van verdachte was zelfs zo groot dat hij de opdrachten van klanten aannam, met hen prijsafspraken maakte, zijn zoon en neef aanstuurde, de werkzaamheden uitvoerde en uiteindelijk de afrekening met de klanten verzorgde. De rechtbank is daarom van oordeel dat hier sprake is van op geld waardeerbare activiteiten. Verdachte had (de inkomsten uit) die activiteiten moeten opgeven bij de [gemeente]
De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten aan de
[gemeente] opgave te doen van de (inkomsten uit de) werkzaamheden die hij
verrichtte. Uit het door verdachte en medeverdachte ondertekende formulier ‘aanvraag bijstandsuitkering WWB’ en de daarop volgende beschikking volgt dat verdachte en medeverdachte wisten dat zij omstandigheden, zoals (een wijziging van) zijn op geld waardeerbare activiteiten, die van invloed zijn op de uitkering direct aan de [gemeente] moesten melden.
De rechtbank is daarom, op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde.
Het hof zal verdachte, anders dan de rechtbank, vrijspreken ten aanzien van het niet melden van het vermogen, omdat op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden geconcludeerd dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat hij de in de tenlastelegging genoemde auto’s als vermogen aan de gemeente had moeten melden en dat dat van invloed had kunnen zijn op de hoogte van zijn bijstandsuitkering.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij in
of omstreeksde periode van 1 mei 2014 tot en mei 24 april 2019 te [plaats] ,
althans in Nederland,in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Wet werk en bijstand en
/ofartikel 17 Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf
of een ander, terwijl hij, verdachte, wist,
althans redelijkerwijze moest vermoedendat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes
of eens andersrecht op een verstrekking
of tegemoetkoming, te weten zijn, verdachtes bijstandsuitkering
, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door
(telkens
)niet (volledig) te melden aan de [gemeente] , zakelijk weergegeven,
- dat verdachte en/of diens medeverdachte en/of echtgenote/partner over vermogen heeft/hebben beschikt en/of heeft/hebben kunnen beschikken hetwelk het (zogenaamde) bescheiden vermogen (ver) te boven ging en/of
- dat verdachte werkzaamheden heeft verricht en
/ofinkomsten
(uit arbeid
en/of als zelfstandige en/of uit onbekende bron(nen))heeft genoten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw heeft verzocht om, in het geval het hof tot een bewezenverklaring komt, aan verdachte een taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte en zijn echtgenote hebben zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan bijstandsfraude voor een bedrag van in totaal 99.452,40 euro. Verdachte heeft de inlichtingenplicht geschonden door opzettelijk niet te melden dat hij werkzaamheden verrichtte. De uitkerende instantie is daardoor niet in staat geweest op juist wijze te bepalen of en, zo ja, in hoeverre de verdachte recht had op een uitkering. Sociale voorzieningen zijn uitsluitend bestemd voor degenen die er recht op hebben en werkelijk daarvan afhankelijk zijn. In het verlengde daarvan moeten uitkeringsinstanties er op kunnen vertrouwen dat hun de juiste gegevens worden aangeleverd. Door geen opgave te doen van zijn werkzaamheden heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel en is de samenleving financieel benadeeld. Het hof rekent dit verdachte aan.
Het hof heeft acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 januari 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is, onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Bij de strafvervolging van de verdachte is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat der Nederlanden jegens de verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het voornemen had tegen hem of haar strafvervolging in te stellen. In dit geval wordt die termijn gerekend vanaf 24 april 2019, de datum van de doorzoeking in de woning.
De behandeling in eerste aanleg is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn. Het vonnis is namelijk gewezen 30 augustus 2022, zodat sprake is van een overschrijding van vier maanden in de fase van eerste aanleg. Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die deze overschrijding rechtvaardigen. Het hoger beroep wordt wel afgedaan met een eindarrest binnen twee jaar na de datum van instellen van het hoger beroep .
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op zijn plaats is. Nu de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg is overschreden, zal het hof -net als de rechtbank- deze overschrijding verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de modaliteit van een onvoorwaardelijke taakstraf wordt gekozen.
Het hof acht alles afwegende de oplegging van een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, zoals ook in eerste aanleg is opgelegd en in hoger beroep door de advocaat-generaal is gevorderd, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. S. Taalman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Ruiter, griffier,
en op 14 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 14 februari 2024.
Tegenwoordig:
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. C.C.M. Poland, advocaat-generaal,
mr. N.E. Renders, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.