ECLI:NL:GHARL:2024:1682

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
200.326.464
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en fiscale verplichtingen

In deze zaak betreft het een hoger beroep over de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen de man en de vrouw. De beschikking van de rechtbank Gelderland van 30 januari 2023 wordt gedeeltelijk vernietigd. De man, die zonder bekende woon- of verblijfplaats is, heeft in hoger beroep verzocht om een herziening van de fiscale verplichtingen die voortvloeien uit de verkoop van een camping in Zweden. De vrouw, die in het principaal hoger beroep verweer voert, heeft een advocaat ingeschakeld om haar belangen te behartigen. Het hof heeft in een eerdere tussenbeschikking de man de gelegenheid gegeven om bewijsstukken over te leggen met betrekking tot de belastingverplichtingen en de zakelijke rekening. De man heeft echter niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen hoeveel belasting er verschuldigd is over de verkoop van de camping en wat er met het saldo op de zakelijke rekening en de BTW-vordering is gebeurd. Het hof heeft daarom bepaald dat de vrouw de helft van de door de man betaalde inkomstenbelasting over het jaar 2019 en een deel van 2020 aan hem moet vergoeden. Daarnaast moet de man de helft van het saldo op de zakelijke rekening en de BTW-vordering aan de vrouw voldoen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, aangezien het gaat om een vermogensrechtelijke afwikkeling van hun ontbonden huwelijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.326.464
(zaaknummer rechtbank Gelderland 387584)
beschikking van 7 maart 2024
inzake
[verzoeker],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Hofman te Barneveld.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 12 december 2023 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
In die tussenbeschikking is de man in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 3 weken na de datum van deze beschikking bij de griffie van het hof en aan de (advocaat van de) vrouw stukken over te leggen waaruit duidelijk blijkt hoeveel belasting er is verschuldigd ten aanzien van de verkoop van de camping in Zweden, alsmede stukken betreffende een zakelijke rekening en een btw-vordering. Op verzoek van mr. Loonstein is de termijn om voormelde stukken over te leggen met een week verlengd.
1.3
Op 21 december 2023 is bij het hof ingekomen een brief van mr. Loonstein met daarbij een in het Engels gestelde korte verklaring van [naam1] , authorized accounting consultant (hierna gemakshalve de accountant genoemd).
1.4
Op 11 januari 2024 is bij het hof wederom een brief van mr. Loonstein ingekomen. In die brief wordt gesteld dat uit de eerder overgelegde brief van de accountant van de man duidelijk blijkt dat de schulden zakelijk zijn en dat dus geen onderscheid kan worden gemaakt van persoonlijke schulden, omdat het een eenmanszaak is. De man is daarmee dus van mening dat dit deels voor rekening van de vrouw komt. Met betrekking tot de zakelijke rekening en de BTW-vordering wijst de man eveneens op de brief van de accountant. Deze gelden zijn volgens de man gebruikt om een deel van de schulden af te betalen. Dit is volgens de man dus ook ten goede gekomen van de vrouw.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 12 december 2023, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
Naar het oordeel van het hof heeft de man met de overgelegde stukken niet aangetoond hoeveel belasting er specifiek is verschuldigd over de verkoop van de camping. Evenmin heeft de man daarmee aangetoond wat er met het saldo op de bedrijfsrekening en met de BTW-vordering is gebeurd. In de verklaring van de accountant staat enkel dat de man een onderneming runde in Zweden en dat hij dientengevolge geregistreerd is voor de Zweedse BTW en Zweedse ondernemingsbelastingen en dat de man in privé wordt belast over het behaalde resultaat.
2.3
Het hof zal daarom bepalen, zoals in de tussenbeschikking van 12 december 2023 al is overwogen, dat de vrouw de helft van de door de man betaalde inkomstenbelasting over het jaar 2019 aan hem dient te vergoeden alsmede de helft van 10/12e deel van de door hem betaalde inkomstenbelasting over 2020. Het overige deel van de inkomstenbelasting over 2020 is voor rekening van de man. De verschuldigde inkomstenbelasting over de jaren 2021 en 2022 zijn, nu deze betrekking hebben op de periode na de peildatum en de man niet heeft aangetoond of, en zo ja, welk deel hiervan betrekking heeft op de verkoop van de camping, geheel voor rekening van de man.
2.4
Verder zal het hof bepalen dat, voor zover het saldo op de bedrijfsrekening/zakelijke rekening en de vordering BTW nog niet in de verdeling zijn betrokken, deze alsnog moeten worden verdeeld. De man dient daartoe de helft van het saldo op die rekening op de peildatum aan de vrouw te voldoen, evenals de helft van de BTW-vordering op de peildatum.

3.De slotsom

3.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slaagt de grief van de man gedeeltelijk en slagen de grieven van de vrouw voor zover die zien op de verdeling van het saldo op de zakelijke bankrekening en de BTW-vordering. Voor het overige falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, gedeeltelijk vernietigen en beslissen als hierna vermeld.
3.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun ontbonden huwelijk betreft.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
4.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 januari 2023, voor zover daarin is bepaald dat de vrouw aan de man de helft van de verschuldigde inkomstenbelasting over 2021 en 2022 dient te vergoeden en dat een eventuele teruggaaf over die jaren bij helfte dient te worden gedeeld, en in zoverre opnieuw beschikkende:
4.2
bepaalt dat de vrouw de helft van de door de man betaalde inkomstenbelasting over het jaar 2019 aan hem dient te vergoeden alsmede de helft van 10/12e deel van de door man betaalde inkomstenbelasting over 2020;
4.3
bepaalt dat voor zover het saldo op de bedrijfsrekening/zakelijke rekening en de vordering BTW niet in de verdeling zijn betrokken, deze alsnog moeten worden verdeeld, zodat de man de helft van het saldo op die rekening op de peildatum aan de vrouw zal moeten voldoen, evenals de helft van de BTW-vordering op de peildatum;
4.4.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 januari 2023 voor het overige;
4.5
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
4.6
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.7
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. Hamer, R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.L. van der Bel, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 7 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.