ECLI:NL:GHARL:2024:1680

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
21-006214-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overwegingen over de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep inzake poging tot doodslag met vuurwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag en had hoger beroep ingesteld. Het hof heeft overwogen dat de verdachte ontvankelijk is in zijn hoger beroep, ondanks dat hij niet altijd aanwezig was bij de zittingen. De verdachte had aangegeven dat hij zich wilde laten bijstaan door een advocaat, maar deze was niet altijd gemachtigd om hem te verdedigen. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van voorwaardelijk opzet bij de verdachte, die op 11 december 2015 met een vuurwapen op het slachtoffer heeft geschoten. De verdediging op basis van noodweer werd verworpen, omdat het hof oordeelde dat de reactie van de verdachte niet proportioneel was ten opzichte van de aanranding. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot € 10.000,- voor immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006214-17
Uitspraak d.d.: 6 maart 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 31 oktober 2017 met parketnummer 18-750097-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven op het adres: [woonplaats] 6.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 9 april 2021, 26 oktober 2023, 21 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Verdachte is ter zitting van het hof op 9 april 2021 en 26 oktober 2023 verschenen, maar niet ter zitting van 21 februari 2024. De raadsman van de verdachte, mr. L.J.B.G. van Kleef, is ter zitting van 21 februari 2024 verschenen, maar was niet gemachtigd namens de verdachte de verdediging te voeren.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot:
 primair: niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep wegens het ontbreken van opgave van bezwaren tegen het vonnis waarvan beroep;
 subsidiair:
 veroordeling ter zake het onder 1 primair (poging doodslag) en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en 6 maanden, met aftrek van het voorarrest;
 toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van
€ 10.000 (immateriële schade) met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaateregel;
 niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het meer gevorderde.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door mr. W.A. Bruinsma-Woudstra namens de benadeelde [benadeelde] naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Door de advocaat-generaal is primair de niet-ontvankelijk verklaring van de verdachte in het hoger beroep gevorderd, omdat verdachte geen bezwaren tegen het vonnis waarvan beroep heeft opgegeven.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Verdachte is op de zittingen van het hof van 9 april 2021 en 26 oktober 2023 verschenen. De verdachte heeft op 9 april 2021 aangegeven dat hij zich wil laten bijstaan door een advocaat en op zoek was naar een advocaat. Op 26 oktober 2023 heeft de verdachte verklaard dat hij mr. Van Kleef had benaderd om hem bij te staan als advocaat. Mr. Van Kleef had zich op dat moment nog niet gesteld als zijn advocaat en was niet ter zitting aanwezig, waardoor de inhoudelijke behandeling toen niet door kon gaan.
Op 21 februari 2024 is verdachte niet verschenen op de zitting van de inhoudelijke behandeling en was zijn raadsman wel aanwezig. Deze raadsman was echter niet door hem gemachtigd om de verdediging te voeren.
Uit het feit dat verdachte tot twee keer toe ter zitting van het hof is verschenen en bijstand wilde van een raadsman, waarna mr. Van Kleef zich voor verdachte heeft gesteld, begrijpt het hof dat verdachte bezwaren heeft tegen het vonnis van de rechtbank. Bovendien heeft de benadeelde partij in hoger beroep zijn vordering gehandhaafd en heeft hij ook belang bij behandeling van de zaak in hoger beroep.
Daarom verklaart het hof verdachte ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld ter zake het onder 1 primair tenlastegelegde (poging doodslag) en het onder 2 tenlastegelegde tot gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van het voorarrest. De vordering van de benadeelde partij is door de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 10.000,- met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In het meer gevorderde is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis is opgeheven door de rechtbank.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen omdat het hof tot een andere strafoplegging komt.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1. primair.
hij op of omstreeks 11 december 2015 te [plaats 1] , (althans) in de [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, in de richting van het hoofd en/of in de richting van het (onder)lichaam van die [benadeelde] heeft geschoten, waarbij de lies en het scrotum van die [benadeelde] zijn geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair.
hij op of omstreeks 11 december 2015 te [plaats 1] , (althans) in de [gemeente] , opzettelijk en met voorbedachten rade aan [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, te weten een zodanige verwonding van het scrotum (waarbij een ontsteking is ontstaan) ten gevolge waarvan een teelbal moest worden verwijder, heeft toegebracht door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, op het (onder)lichaam van die [benadeelde] te schieten;
1. meer subsidiair.
hij op of omstreeks 11 december 2015 te [plaats 1] , (althans) in de [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade aan [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, in de richting van het hoofd en/of in de richting van het (onder)lichaam van die [benadeelde] heeft geschoten, waarbij de lies en het scrotum van die [benadeelde] zijn geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 11 december 2015, te [plaats 1] , een vuurwapen (een pistool geschikt voor het afvuren van munitie kaliber 7.65) van categorie III en/of 3 patronen (kaliber 7.65mm), althans munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in haar vonnis de volgende bewijsmiddelen opgenomen:
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastelegde:
1. De door verdachte op de terechtzitting van 10 oktober 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 11 december 2015 te [plaats 1] meermalen met een vuurwapen in de richting van [benadeelde] geschoten. Bij het tweede schot raakte ik hem. Op het moment dat ik schoot kwam [benadeelde] op mij afrennen. Ik had nog nooit eerder geschoten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 december 2015, opgenomen op pagina 373 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2015363162-PROKNE d.d. 28 april 2016, inhoudende als verklaring van [benadeelde] :
Op 11 december 2015 was ik in de kapperszaak op de [straatnaam 1] te [plaats 1] . Ik zag dat de mij bekende [verdachte] vanuit de richting van de [straatnaam 2] kwam aanlopen over de [straatnaam 1] . Ik zag dat [verdachte] een pistool trok toen hij voor de kapperszaak arriveerde. Ik hoorde dat [verdachte] zei: als je naar buiten komt, schiet ik. Door de gedeeltelijk geopende deur probeerde ik het pistool te pakken. Toen [verdachte] bij de deur arriveerde laadde hij het pistool door. [verdachte] rende weg en ik liep er achteraan. Ik zag dat [verdachte] zich omdraaide en in mijn richting schoot. Hij raakte mij niet. [verdachte] liep weer weg en ik ging er weer achteraan. [verdachte] draaide zich weer om en schoot op mij. Ik werd hierbij geraakt tussen mijn rechterlies en mijn ballen. Achteraf was dit een schampschot.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 21 december 2015, opgenomen op pagina 380 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [benadeelde] :
De afstand tussen mij en [verdachte] was tijdens het schieten enkele meters. Ik weet niet precies hoeveel. De tweede keer dat [verdachte] schoot was hij dichter bij mij dan de eerste keer.
4. Een letselrapportage van de GGD Fryslân, op 9 maart 2016 opgemaakt en ondertekend door [forensisch arts] , forensisch arts, opgenomen op pagina 387 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als zijn verklaring:
Letselonderzoek: 15 december 2015, betreft [benadeelde]
Beoordeling (interpretatie) van de letsels
Genitaliën:
Op de rechter zijde van het scrotum is een mogelijk wat ontstoken en langwerpig paars rood huidwondje van ongeveer 1 cm bij 3-4 mm, wat kan passen bij een oppervlakkig "schampschot" tussen rechter lies en rechter scrotum. Ook is het rechter scrotum wat paarsig en gezwollen, door een bloeduitstorting/kneuzing t.g.v. dit "schampschot". Op een CT-scan werd daarbij gezien dat er wat onderhuids lucht in de rechter lies aanwezig was en wat lucht in het rechter scrotum, wat hoogstwaarschijnlijk door de "schampende " kogel is veroorzaakt. Het langwerpig huidwondje op het scrotum stemt overeen in richting en raakt aan het langwerpig huidwondje in de liestreek van het rechter bovenbeen.
Rechter been:
Het langwerpig en wat ontstoken paars rode huidwondje, met wat wit gelig etterende pus, aan de binnenzijde van het rechter bovenbeen in de rechter lies en welke in richting overeenstemt en raakt aan het huidwondje op het rechter scrotum, kan passen bij een oppervlakkig "schampschot" tussen rechter lies en scrotum.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 16 december 2015, opgenomen op pagina 431 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Ik kwam op 11 december 2015 met mijn auto op de [straatnaam 1] . Opeens zag ik een jongeman uit [kapperszaak] rennen. Ik zag dat hij een stuk hout in één hand had. Ik zag dat er een andere groep jongens op straat stond. Het was duidelijk dat die man die zaak uitrende en op dat groepje mannen af liep. Ik zag de mannen weglopen. Ik zag toen dat één jongen uit dit groepje zich omdraaide. Ik zag toen een wapen. Hij draaide zich om, hij had meteen dit wapen in zijn handen. Hij schoot gelijk, bam bam. Ik kon in de loop van dat pistool zien en zag de vonken uit dat pistool komen. De man die schoot liep in eerste instantie van de man met het stuk hout vandaan, samen met de andere drie personen. Op een gegeven moment draaide één man zich om en begon het wapen af te vuren. Hij hield het wapen op borsthoogte. Hij vuurde heel snel. Het was omdraaien en schieten. Hij nam niet echt de tijd om te richten.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 maart 2016, opgenomen op pagina 234 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Op 11 december 2015 ben ik naar de [straatnaam 1] gereden. Ik ben naar de kapperszaak gehold omdat ik zag dat het niet goed ging. Toen ik bij de kapperszaak kwam zag ik dat [persoon 1] voor de kapperszaak stond. Ik zag toen [persoon 2] naar buiten komen lopen. Kort daarop kwam [persoon 3] ook naar buiten rennen. Daarna hebben wij getracht de deur dicht te houden om te voorkomen dat [benadeelde] naar buiten kwam. Na een tijdje heb ik mijn wapen gepakt. Ik liet dit zien en riep dat [benadeelde] op moest houden en ons weg moest laten gaan. Terwijl de deur werd tegengehouden en ik zag dat [benadeelde] niet ophield heb ik het vuurwapen doorgeladen. Ik deed dit terwijl ik oogcontact had met [benadeelde] en hij kon zien dat ik het vuurwapen doorlaadde.
Ten aanzien van het onder 2. tenlastegelegde:
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2. bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 oktober 2017;
2. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2016.02.01.181, d.d. 24 februari 2016 opgemaakt door ing. [naam ingenieur] , op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 315 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met 2015363162-PROKNE d.d. 28 april 2016."
Het hof sluit zich aan bij deze door de rechtbank gehanteerde bewijsmiddelen en komt op grond van dit bewijs tot de bewezenverklaring.
Overwegingen over het onder 1 primair tenlastegelegde
Voorbedachte raad
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er geen bewijs voorhanden is voor de tenlastegelegde voorbedachte raad. Het hof acht het plegen van een poging tot moord dan ook niet bewezen.
Opzet
In eerste aanleg is vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde bepleit omdat verdachte geen opzet op de dood van de aangever zou hebben gehad.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier op de dood van de aangever – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Of sprake is van bewuste aanvaarding van zo’n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt:
Verdachte heeft meerdere keren met een vuurwapen in de richting van de aangever geschoten. Verdachte was naar eigen zeggen een ongeoefende schutter. Op het moment dat verdachte op de aangever schoot was de afstand tussen hen beiden slechts enkele meters en was in ieder geval de aangever in beweging. Verdachte, die van de aangever wegrende, heeft zich omgedraaid en met het wapen op borsthoogte, gehaast in de richting van de aangever geschoten. De aangever is geraakt ter hoogte van zijn lies.
Het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden (als ongeoefende schutter op korte afstand met een vuurwapen meerdere keren schieten op een in beweging zijnd persoon) van oordeel dat de kans aanmerkelijk was dat de aangever dodelijk zou worden getroffen.
De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is het hof niet gebleken.
Het hof acht daarom bewezen dat verdachte opzet (in voorwaardelijke zin) op de dood van de aangever heeft gehad.

Bewezenverklaring

Door bovengenoemde wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair.
hij op 11 december 2015, te [plaats 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen met een vuurwapen in de richting van het lichaam van die [benadeelde] heeft geschoten, waarbij de lies en het scrotum van die [benadeelde] zijn geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 11 december 2015, te [plaats 1] , een vuurwapen, een pistool geschikt voor het afvuren van munitie kaliber 7.65, van categorie III en 3 patronen (kaliber 7.65mm), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
(m.b.t. het vuurwapen)

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

(m.b.t. de munitie).

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

In eerste aanleg is door de verdachte een beroep op noodweer gedaan als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Hij heeft gesteld dat de aangever in de aanval met een houten stok in de hand achter hem aanrende en zich niet liet stoppen. Verdachte was genoodzaakt zich te verdedigen tegen deze ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval, aldus de verdediging in eerste aanleg.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Er was sprake van een langer durend conflict tussen de familie [familienaam] en aangever. Op 11 december 2015 is aangever in de kapperszaak [kapperszaak] voor een knipbeurt. [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] gaan die kapperszaak binnen en gaan vrijwel direct over tot het gelijktijdig uitoefenen van grof geweld tegen aangever, waarbij aangever onder meer met harde voorwerpen - stokken en/of bezems en een tondeuse - en met vuisten tegen zijn hoofd is geslagen en tweemaal met een mes is gestoken. Aangever verweert zich en er vindt een worsteling tussen aangever en de drie mannen plaats tot aan de voordeur van de kapperszaak.
Verdachte wordt gebeld met de telefoon van [persoon 1] . Hem wordt dan verteld dat aangever weer bezig is met dreigementen, dat aangever dreigend is naar [persoon 3] en hem wordt gevraagd naar de kapperszaak te komen. Het telefonisch contact tussen verdachte en de telefoon van [persoon 1] vindt plaats vóórafgaand aan het geweld in de kapperszaak.
Verdachte rijdt na het telefoontje naar de kapperszaak toe en neemt een vuurwapen met munitie mee. Hij stapt daar uit de auto en rent naar de kapperszaak toe. Hij ziet daar [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] de kapperszaak uitkomen. Verdachte die buiten staat, probeert de deur van de kapperszaak dicht te houden, om te voorkomen dat aangever naar buiten komt. Verdachte pakt zijn vuurwapen en laat dit wapen bij de deur van de kapperszaak aan aangever zien. Verdachte laadt het vuurwapen zichtbaar voor aangever door. [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] rennen weg. Nadat de deur wordt losgelaten probeert aangever het vuurwapen van de verdachte af te pakken. Dit lukt niet, maar aangever komt wel naar buiten met een houten stok in zijn hand. Verdachte rent dan weg en aangever rent achter hem en de overige drie mannen aan, met de houten stok in de hand. Verdachte stopt op een gegeven moment, draait zich om en schiet met het wapen op borsthoogte, meerdere malen gericht op de in zijn richting rennende aangever.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden dat er gelet op de gedragingen van de aangever sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte en dus van een noodweersituatie. Immers, aangever rende met een houten stok in de hand achter hem en zijn vrienden aan en stopte niet.
Het hof is echter van oordeel dat de gekozen gedragingen van de verdachte – als verdedigingsmiddel – in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. Immers, verdachte heeft met een vuurwapen geschoten op iemand die buiten op straat met een houten stok in de hand achter hem en zijn vrienden aanrent. Verdachte heeft daarmee niet proportioneel gehandeld.
Bovendien is het hof van oordeel dat de verdediging tegen de aanranding niet noodzakelijk was, omdat de verdachte zich aan de aanranding had kunnen en moeten onttrekken door (bijvoorbeeld) te vluchten. Onder de gegeven omstandigheden bestond daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid, terwijl ook van de verdachte kon worden gevergd dat hij zou vluchten. Dat die reële en redelijke mogelijkheid bestond blijkt onder meer uit het feit dat [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] van die mogelijkheid tot vluchten gebruik hebben gemaakt.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het handelen van verdachte niet was geboden door de noodzakelijke verdediging.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door op de openbare weg meermalen op aangever te schieten. Hij heeft daarbij aangever in zijn lies geraakt. Als gevolg van de verwondingen is bij aangever een teelbal verwijderd. Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever en heeft hem veel pijn en letsel toegebracht bij zijn poging hem het leven te ontnemen. Het op de openbare weg op iemand schieten op een moment dat er veel mensen op straat aanwezig zijn, leidt in het algemeen en in het bijzonder bij de omstanders tot veel onrust en gevoelens van onveiligheid en vormt daarmee ook een aantasting van de openbare orde.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een verboden vuurwapen met bijbehorende munitie.
Ten nadele van de verdachte blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 januari 2024 dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
De reclassering heeft over de persoon van de verdachte gerapporteerd. Het laatste rapport in deze strafzaak dateert van 4 oktober 2023. In de rapporten van de reclassering staat beschreven dat verdachte een ernstig verslaafde man is, die verkeert in een sociale kring van gelijkgestemden en die mogelijk extra inkomen genereert door middel van criminele activiteiten. De woning van de verdachte is voor de duur van 6 maanden gesloten door de burgemeester en de woningbouwvereniging is voornemens hem de huur op te zeggen wegens overlast. Verdachte lijkt op het moment van het rapport van 4 oktober 2023 gemotiveerd om aan zijn problemen te werken. De reclassering heeft hem daarom in het kader van een andere strafzaak aangemeld bij DIZ voor een klinische behandeling gericht op zijn verslaving. De reclassering adviseerde toen de oplegging van een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
Uit een bericht van de toezichthouder van de reclassering van 8 februari 2024 blijkt dat verdachte vanaf 24 november 2023 tot 22 december 2023 heeft verbleven binnen de FPA te [plaats 2] . Op 22 december 2023 is verdachte tijdens een begeleid verlof gevlucht. Tot op heden is verdachte nog niet weer aangehouden. Door deze gewijzigde situatie laat de reclassering haar eerder uitgebrachte advies vervallen.
De door de verdachte gepleegde feiten rechtvaardigen een gevangenisstraf van lange duur.
Het hof komt, alles afwegende, tot de conclusie dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden is. Het hof heeft echter vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM met ruim 4 jaren is overschreden, waarbij deze overschrijding maar voor een relatief klein deel aan verdachte te wijten is. Daarom zal het hof de duur van de op te leggen gevangenisstraf matigen tot 4 jaren en 6 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 40.000,- bestaande uit € 20.000,- materiële schade en € 20.000,- immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.000,- (immateriële schade). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor een bedrag van € 32.000,- bestaande uit
€ 20.000,- materiële schade en € 12.000,- immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De gevorderde materiële schade van € 20.000,- is niet onderbouwd en kan daarom niet worden vastgesteld.
De immateriële schade als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte, wordt door het hof vastgesteld op € 10.000,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de aangever, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van de aangever niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 11 december 2015.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. M.C. van Linde en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 6 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.