In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep van twee appellanten tegen Defam B.V. De appellanten, [de betrokkene] en [de echtgenoot], hebben hoger beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin hun vorderingen werden afgewezen. De kern van de zaak betreft de registratie van persoonsgegevens van de appellanten in het Extern Verwijzingsregister (EVR) door Defam, naar aanleiding van een kredietaanvraag die zij niet hebben gedaan. De appellanten stellen dat Defam onrechtmatig heeft gehandeld door hen op te nemen in het EVR, omdat er onvoldoende bewijs was dat zij betrokken waren bij de kredietaanvraag en de bijbehorende vervalste documenten. Het hof oordeelt dat Defam ten onrechte persoonsgegevens heeft geregistreerd en gehandhaafd, waardoor de privacyregels zijn geschonden. Het hof verklaart dat Defam aansprakelijk is voor de schade die hieruit voortvloeit, die nader moet worden opgemaakt bij staat. De registratie in het EVR was in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de appellanten gedeeltelijk toe, met veroordeling van Defam in de proceskosten.