ECLI:NL:GHARL:2024:1606

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
200.329.262/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake consumentenkoop van een tweedehands auto en non-conformiteit

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, waarin zijn vordering tot terugbetaling van het aankoopbedrag van een tweedehands auto werd afgewezen. De auto, een VW Golf uit 2008, werd op 16 juni 2022 gekocht van [geïntimeerde], die een onderneming in de handel en reparatie van auto’s exploiteert. [appellant] stelde dat de auto niet voldeed aan de verwachtingen en dat er sprake was van een gebrek aan de koppeling van de DSG-automaat. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van [appellant] onvoldoende onderbouwd was en wees deze af. In hoger beroep heeft [appellant] zijn vordering gewijzigd en onderbouwd dat hij recht heeft op herstel van de auto en schadevergoeding. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een consumentenkoop, omdat [geïntimeerde] de auto privé had verkocht. Hierdoor kon [appellant] zich niet beroepen op consumentenbescherming. Het hof concludeerde dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd dat de auto bij levering een gebrek had. De vordering van [appellant] werd in hoger beroep afgewezen en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter. [appellant] werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.329.262/01
zaaknummer rechtbank Overijssel 10114138
arrest van 5 maart 2024
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. S. Yadegari te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. B.J. Driessen te Nijmegen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellant] heeft op 28 juni 2023 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, (hierna: de kantonrechter) op 28 maart 2023 heeft gewezen. Vervolgens heeft het hof op 8 augustus 2023 een arrest gewezen op basis waarvan op 16 augustus 2023 een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft plaatsgevonden.
1.2
Hierna zijn aan processtukken ingediend:
  • de memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis, met producties;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] , met één productie;
  • een akte uitlating productie van [appellant] .
1.3
Tot slot hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

[appellant] heeft van [geïntimeerde] een auto gekocht. [appellant] meent dat die auto niet voldeed aan wat hij daarvan mocht verwachten en dat hij daarom recht heeft op terugbetaling van het aankoopbedrag en op een schadevergoeding. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Dat oordeel blijft in stand. Dat zal hierna worden uitgelegd, nadat eerst de feiten en de vorderingen zijn beschreven.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten:
3.1
[geïntimeerde] exploiteert sinds mei 2021 onder de naam “ [naam1] ” een onderneming in handel en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s. In het handelsregister is als bezoekadres van die onderneming vastgelegd [adres] in [woonplaats2] . [geïntimeerde] woont ook op dat adres. Naast de voordeur van dat adres is een bordje bevestigd met opschrift “RDW erkend”.
3.2
Op 16 juni 2022 heeft [appellant] nabij genoemd adres met [geïntimeerde] een overeenkomst gesloten waarbij hij van [geïntimeerde] een auto van het merk VW, type Golf, van het bouwjaar 2008 en met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) heeft gekocht tegen een koopprijs van € 5.000.
3.3
Kort nadien heeft [appellant] bij [geïntimeerde] gemeld dat de koppeling van de DSG-automaat van de auto een gebrek heeft. Vervolgens heeft de door [appellant] ingeschakelde advocaat met een brief van 4 augustus 2022 [geïntimeerde] in gebreke gesteld en hem gesommeerd het gebrek te herstellen, bij uitblijven waarvan de overeenkomst als ontbonden moet worden beschouwd.
3.4
[geïntimeerde] heeft daarna betwist tot een herstel gehouden te zijn en zich daartoe onder meer op het standpunt gesteld dat hij de auto privé aan [appellant] heeft verkocht en dat daarmee geen sprake is van een consumentenkoop.

4.De vordering in hoger beroep

4.1
[appellant] heeft in hoger beroep zijn vordering gewijzigd, die er nu op neerkomt dat:
primair:
[geïntimeerde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van € 5.000;
[geïntimeerde] wordt veroordeeld tot afgifte van een vrijwaringsbewijs, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500 per dag met een maximum van € 20.000;
subsidiair:
[appellant] gerechtigd is de auto te laten herstellen en de kosten daarvan op [geïntimeerde] te verhalen, met bepaling van een daarop door [geïntimeerde] te betalen voorschot van € 1.804,35;
voor de begroting van de schade de zaak voor het overige wordt verwezen naar een schadestaatprocedure;
primair en subsidiair:
[geïntimeerde] wordt veroordeeld tot vergoeding van aanvullende schadeposten van € 154,15 en € 756,25;
[geïntimeerde] wordt veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente over de aankoopsom en de schadeposten;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedures.
4.2
[appellant] heeft ten opzichte van zijn vordering, ingesteld bij de kantonrechter, zijn eis verminderd, behalve op het punt van de aanvullende schadeposten, waarop hij zijn vordering heeft vermeerderd. [geïntimeerde] heeft zich over de wijziging van eis als zodanig niet uitgelaten. Het hof ziet geen redenen om de wijziging van eis te weigeren. De eiswijziging is op het procesrechtelijk juiste tijdstip ingesteld, namelijk in de memorie van grieven, terwijl niet gebleken is van strijd met de eisen van een goede procesorde. Het hof zal daarom recht doen op de gewijzigde eis.

5.Het oordeel van het hof

Inleiding
5.1
Het hof zal oordelen dat geen sprake is geweest van een consumentenkoop, waardoor er geen reden is om [appellant] meer bescherming toe te kennen dan gebruikelijk is bij een koopovereenkomst. Daarnaast is onvoldoende gebleken dat de auto ten tijde van de koop te kampen had met een gebrek. Dat wordt hierna uitgelegd. De bezwaren (grieven) zullen daarbij thematisch worden behandeld.
Geweigerde stukken
5.2
Het bezwaar van [appellant] dat de kantonrechter de ná de mondelinge behandeling, waarbij [appellant] noch zijn advocaat waren verschenen, toegezonden stukken heeft geweigerd, hoeft niet besproken te worden. Het hoger beroep heeft onder meer een herstelfunctie en biedt [appellant] de mogelijkheid om (opnieuw) zijn vordering te onderbouwen door de bij de kantonrechter geweigerde stukken. Zo beschouwd heeft [appellant] geen belang bij de behandeling van dit bezwaar. Het belang van de goede rechtspleging eist in dit geval ook niet een bespreking van dit bezwaar.
Consumentenkoop
5.3
Tussen partijen is in geschil of het in deze zaak gaat om een consumentenkoop en dat spitst zich toe op de vraag of [geïntimeerde] een verkoper is die met [appellant] handelde in de uitoefening van zijn beroep/bedrijf als handelaar (artikel 7:5 BW). [appellant] heeft dit gesteld en [geïntimeerde] heeft dit betwist. Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv rust dan ook op [appellant] de stelplicht – en zo nodig de bewijslast – van die stelling.
5.4
Ondanks het feit dat [geïntimeerde] al voorafgaand aan de procedure bij de kantonrechter heeft betwist dat sprake is geweest van een consumentenkoop en heeft gesteld dat hij de auto privé heeft verkocht, heeft [appellant] in dit verband niet meer gesteld dan dat [geïntimeerde] een autohandelaar is, dat op en naast de voordeur van zijn woning bordjes zijn geplaatst waaruit blijkt dat hij autohandelaar is en dat hij de auto nabij het adres van [geïntimeerde] en diens onderneming heeft gekocht. Op het daartoe herhaalde verweer van [geïntimeerde] heeft [appellant] daar in zijn laatste processtuk nog aan toegevoegd:
“Uit alles bleek dat Verkoper een autohandelaar is. De wijze waarop de auto geadverteerd was. De wijze waarop het verkooppraatje gevoerd werd. Alles wees erop dat Verkoper een autohandelaar is die aan het handelen was.”
5.5
Daarmee heeft [appellant] niets concreets gesteld over wat vóór en tijdens de totstandkoming van de koopovereenkomst tussen partijen is besproken over de hoedanigheid van [geïntimeerde] dan wel wat [appellant] daarvan op grond van concrete feiten of omstandigheden was gebleken, en over wat is gezegd en toegelicht over de door [geïntimeerde] aangeboden auto. Zo heeft [appellant] niet uitgelegd wat er dan in de advertentie was vermeld waarop hij zijn stelling baseert dat hij met een autohandelaar te maken had. Dit komt belang toe omdat [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij de auto privé had aangeboden via social media platform Facebook. Van belang is verder dat [geïntimeerde] heeft gesteld dat hij [appellant] niet bij zijn woning heeft ontmoet maar op een nabijgelegen parkeerplaats waar de auto geparkeerd stond en dat zij daar vervolgens met elkaar hebben gesproken.
5.6
Verder is gesteld noch gebleken dat de overeenkomst tussen partijen schriftelijk is vastgelegd, zodat het hof aanneemt dat dat niet is gebeurd. [appellant] heeft niet uitgelegd waarom de koopovereenkomst niet schriftelijk is vastgelegd als [geïntimeerde] zakelijk handelde. [appellant] heeft ook niet toegelicht hoe hij de koopsom heeft betaald en welke gegevens daarvoor zijn gebruikt of aan hem zijn verstrekt, zodanig dat die ondersteuning zouden kunnen bieden voor zijn stelling dat sprake was van een consumentenkoop.
5.7
Onder deze omstandigheden is onvoldoende onderbouwd dat bij deze koopovereenkomst sprake is geweest van een consumentenkoop waarbij [geïntimeerde] handelde in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf. Daaraan doet niet af dat [geïntimeerde] , zo blijkt uit zijn inschrijving in het handelsregister, een handelaar is in een personenauto’s en lichte bedrijfswagens.
5.8
Het voorgaande betekent dat [appellant] zich niet kan beroepen op regelingen van consumentenbescherming, zoals, in geval van een gebrek, het bewijsvermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW.
Stelplicht en bewijslast non-conformiteit
5.9
Tussen partijen is verder in geschil of de auto ten tijde van de koopoverkomst en de overdracht daarvan aan [appellant] al dan niet een gebrek had en daarmee al dan niet aan de overeenkomst beantwoordde als bedoeld in artikel 7:17 BW. Ook hier geldt dat het aan [appellant] is om voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen – en zo nodig te bewijzen – waaruit kan volgen dat de auto op het tijdstip van levering aan hem op
16 juni 2022 niet geschikt was voor het beoogde doel, te weten voor dagelijks vervoer.
Non-conformiteit
5.1
[appellant] heeft aangevoerd dat kort na levering van de auto bleek dat de koppeling van de DSG automaat stuk was, als gevolg waarvan de auto, rijdend op de snelweg, in noodloop ging, wat levensgevaarlijk is. [geïntimeerde] heeft betwist dat de auto ten tijde van de levering aan [appellant] een gebrek had aan de koppeling, in welk verband hij heeft aangevoerd dat de koppeling in februari 2022 door de vorige eigenaar is vervangen en in april 2022, bij de revisie van de versnellingsbak, nog is gecontroleerd en deugdelijk is bevonden.
5.11
De kantonrechter heeft vervolgens over het gestelde gebrek overwogen dat [appellant] niets heeft ingebracht ter onderbouwing van zijn stelling dat de DSG automaat (bij aflevering) niet (naar behoren) werkt(e) en daarbij betrokken dat [appellant] bijvoorbeeld geen bericht van een ter zake deskundige overgelegd.
5.12
[appellant] heeft in hoger beroep wat betreft het door hem gestelde gebrek bestreden dat in februari 2022 en april 2022 herstel- en revisiewerkzaamheden aan de koppeling en de versnellingsbak zijn verricht. Hij heeft zich daartoe beroepen op een uitgevoerde diagnose door een volgens hem gerenommeerd autobedrijf en servicepunt voor auto’s van onder meer het merk VW. Hij heeft aangevoerd dat dat bedrijf heeft vastgesteld dat de versnellingsbak tijdens het rijden uit de versnelling valt en in ‘neutraal’ schiet, dat de versnellingsbak daarbij heet wordt en gaat stinken en dat een en ander ruikt naar een ‘verbrande koppeling’. [appellant] heeft tot slot daarover aangevoerd dat uit het uitgelezen storingsgeheugen van de auto blijkt dat ‘28.000 km eerder al een melding is geweest dat beide koppelingen hun maximale tolerantie hadden bereikt en dus al stuk waren.’
5.13
Anders dan [appellant] meent, heeft hij met de door hem in hoger beroep gegeven uiteenzetting ook niet voldoende onderbouwd dat de auto op het moment van verkoop en levering op 16 juni 2022 al een defect had in de koppeling dan wel versnellingsbak. Uit de door hem overgelegde (gedeeltes van) printscreens moet worden afgeleid dat de bedoelde diagnose op 29 september 2023 – en daarmee 15 maanden later – is uitgevoerd. Uit de slechts 3 van kennelijk 65 pagina’s tellende vastlegging in ‘mycarcheck.pro’ van die diagnose is vervolgens geen verband te vinden met of inzicht te krijgen in wanneer de auto welke kilometerstand had bereikt. In die zin heeft de (kennelijk op 29 september 2023 geconstateerde) vermelding in het storingsgeheugen dat zo’n 28.000 km eerder al een melding is vastgelegd over de koppelingen, zonder verdere feitelijke context geen betekenis. Anders gezegd, daarmee kan niet worden vastgesteld dat die melding al vóór 16 juni 2022 in het storingsgeheugen voorkwam. Voor zover [appellant] betoogt dat het moment van ‘28.000 km eerder’ ligt vóór de koop en levering van de auto op 16 juni 2022 heeft hij dat niet onderbouwd. Maar ook als daarvan wel wordt uitgegaan, is onvoldoende uitgewerkt, tegen de achtergrond van de door [geïntimeerde] gestelde en met stukken onderbouwde vervanging en revisie, dat die melding in het storingsgeheugen betekent dat de auto op 16 juni 2022 een gebrekkige koppeling/versnellingsbak had. In dit verband is niet zonder belang dat [appellant] niet bestreden heeft dat hij op 16 juni 2022 met de auto een proefrit heeft gemaakt en dat toen kennelijk de koppeling naar behoren werkte.
Slotsom
5.14
De slotsom is dat [appellant] ook onvoldoende heeft onderbouwd dat de auto op het moment van levering – dan 14 jaren oud met een kilometerstand van minimaal 250.000, zoals [geïntimeerde] onbestreden heeft aangevoerd – een gebrekkige koppeling had. Er is daardoor onvoldoende grond voor de conclusie dat de auto ten tijde van de levering aan [appellant] niet beantwoordde aan wat hij daarvan mocht verwachten. De daarop steunende vorderingen van [appellant] zijn daarmee ook in hoger beroep niet toewijsbaar.
Bewijsaanbod
5.15
[appellant] heeft bewijs aangeboden van meerdere ingenomen stellingen en zich in dat verband erover beklaagd dat de kantonrechter hem ten onrechte niet tot bewijslevering heeft toegelaten. Hij ziet er daarmee aan voorbij dat aan bewijslevering pas wordt toegekomen als aan de stelplicht is voldaan, dat wil zeggen als hij zijn stellingen waarop dat bewijsaanbod ziet voldoende heeft onderbouwd. Uit het voorgaande volgt dat dat niet is gebeurd. Aan het bewijsaanbod gaat het hof dan ook voorbij.
De conclusie
5.16
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [1]
5.17
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

6.De beslissing

Het hof:
6.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 28 maart 2023;
6.2
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
  • € 343,- aan griffierecht
  • € 1.716,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten × appeltarief I à € 858,-);
6.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, M.E.L. Fikkers en I. Tubben, en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.