ECLI:NL:GHARL:2024:1596

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
21-003986-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor diefstal en verduistering in dienstbetrekking met toepassing van adolescentenstrafrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 2002, werd beschuldigd van diefstal en verduistering in dienstbetrekking als pakketbezorger. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 oktober 2022 in totaal 17 postpakketten en een handscanner heeft weggenomen die toebehoorden aan PostNL en een ander bedrijf. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een werkstraf en een leerstraf. Tijdens de zitting op 14 februari 2024 heeft het hof de zaak behandeld, waarbij de advocaat-generaal de bevestiging van het vonnis heeft gevorderd. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet het oogmerk had om de goederen wederrechtelijk toe te eigenen, maar het hof heeft deze stelling verworpen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft de eerder opgelegde straf aangepast. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie, en een leerstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd ter hoogte van € 296,10 aan de benadeelde partij, die niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003986-23
Uitspraak d.d.: 28 februari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen , van 28 augustus 2023 met het parketnummer 18-069909-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. R.F. Klunder, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte, met toepassing van het adolescentenstrafrecht, bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep gericht is, ter zake van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen jeugddetentie en een leerstraf, bestaande uit Tools4U Regulier, van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie. Verder heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen, deze vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om redenen van doelmatigheid vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 oktober 2022 te [pleegplaats 1] 17 postpakketten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan PostNL, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 25 oktober 2022 te [pleegplaats 2] , gemeente [gemeente] , in ieder geval in Nederland opzettelijk een handscanner, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als pakketbezorger, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij op of omstreeks 25 oktober 2022 te [pleegplaats 1] opzettelijk 200 postpakketten, in ieder geval een grote hoeveelheid postpakketten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan PostNL, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als pakketbezorger, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden. Daartoe heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat op basis van het dossier niet blijkt dat bij verdachte sprake is geweest van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening op het moment van de wegneming. Verdachte was in de veronderstelling dat de betreffende 17 pakketten bij zijn route hoorden. Dat hij op een later moment besloot zich de 17 pakketten toe te eigenen levert verduistering op maar dat is niet ten laste gelegd.
Het oordeel van het hof
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Uit het onderzoek dat aangever [aangever] namens PostNL heeft verricht is gebleken dat verdachte op 25 oktober 2022 zendingen die horen bij een andere route, te weten route [routenummer/plaats 1] , tot zich nam, deze zonder te scannen in zijn bestelbus legde en had hij derhalve niet werk-gerelateerd onder zich. Om de toedracht van de diefstal te achterhalen werden de opgenomen videobeelden van 25 oktober 2022 op de locatie depot [pleegplaats 1] onderzocht. Hieruit bleek dat::
  • verdachte alle zendingen van zijn route [routenummer/plaats 2] een sorteerscan gaf en deze in zijn voertuig laadde;
  • verdachte op deze dag tussen 10:26 uur en 10:28 uur zendingen uit de rolcontainer haalde die bestemd waren voor route [routenummer/plaats 1] en deze zonder sorteerscan in zijn bus laadde;
  • de zending met de barcode 3SBLCR535128363 de scan ‘ingenomen aan de sorteergoot’ (J31) gaf en dat verdachte deze zending vervolgens toch in zijn voertuig plaatste, terwijl de werkinstructie van PostNL aangeeft dat een zending die deze scan krijgt ingeleverd moet worden bij de Planbalie.
Tijdens het onderzoek door aangever [aangever] zijn de administratieve systemen van PostNL en de daarin opgeslagen informatie geraadpleegd. Hieruit bleek dat:
  • verdachte op 25 oktober 2022 de route [routenummer/plaats 2] reed;
  • 200 vermissingen kunnen worden gekoppeld aan verdachte op 25 oktober 2022, handmatig gesorteerd op route [routenummer/plaats 2] ;
  • 16 vermissingen uit route [routenummer/plaats 1] kunnen worden gekoppeld aan verdachte op dinsdag 25 oktober 2022;
  • verdachte één zending voorzien van de barcode 3SBLCR535128363 om 10:28:14 uur handmatig een scan heeft gegeven.
Uit het verslag van beeldonderzoek dat is uitgevoerd door aangever [aangever] volgt dat verdachte, gedurende het laden van de zendingen die hoorden bij zijn route [routenummer/plaats 2] , een rolcontainer gevuld met zendingen voor de route [routenummer/plaats 1] naar zich toe haalde en dat hij enkele zendingen uit deze rolcontainer nam en deze zonder te scannen in zijn voertuig plaatste. Vervolgens duwde hij deze rolcontainer, waar nog enkele zendingen in achtergebleven waren, terug naar de plek waar deze stond gestald.
Aangever [aangever] neemt op de camerabeelden van 25 oktober 2022 van PostNL het volgende waar:

09:46:13 Bestelbus komt aangereden en parkeert in depot [pleegplaats 1] .
09:46:39 De later duidelijk geworden betrokkene [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte
) uitgestapt en bij achterzijde voertuig.
09:52:22 Het scannen en inladen van de zendingen uit de eerste rolcontainer.
10:26:04 Het pakken van een rolcontainer van de route [routenummer/plaats 1] (Na het scannen en inladen van de 5e rolcontainer)
10:26:20 Het nemen van zendingen uit de route [routenummer/plaats 1] rolcontainer en deze zonder te scannen in zijn bestelbus plaatsen.
10:27:36 Het terugzetten van de betreffende rolcontainer waarvan een groot aantal zendingen eruit zijn gehaald bij route [routenummer/plaats 1] .
10:28:14 De scan van zending met barcode 3SBLCR535128363, welke later blijkt een
verkeerde scan te hebben gekregen en eigenlijk afgegeven had moeten worden bij de planbalie maar niet was gebeurt. Tevens inladen van laatste rolcontainer.
10:46:41 Betrokkene ingestapt en rijdt weg in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken] .
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van hetgeen door aangever [aangever] namens PostNL is verklaard. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verklaring wordt ondersteund door verschillende andere bewijsmiddelen.
Op grond van de vorenstaande bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat uit de feitelijke handelingen van verdachte, zoals deze naar voren komen uit genoemde bewijsmiddelen, blijkt dat verdachte de door hem weggenomen 16 pakketten, behorende bij de route [routenummer/plaats 1] , en het pakket met barcode 3SBLCR535128363 niet rechtmatig onder zich had. Het hof heeft daarbij acht geslagen op het feit dat verdachte de rolcontainer, behorende bij route [routenummer/plaats 1] , terugzette, terwijl daar niet alle pakketten eruit zijn gehaald. Het hof acht dit in tegenspraak met de verklaring van verdachte dat hij in de veronderstelling was dat de rolcontainer ook bij zijn route hoorde. In dat geval had het in de rede gelegen dat verdachte alle pakketten in de rolcontainer, behorende bij route [routenummer/plaats 1] , in zijn voertuig had geladen.
Het hof overweegt daarbij dat hetgeen verbalisant in zijn proces-verbaal van bevindingen omtrent de camerabeelden van PostNL relateert, te weten dat verdachte alle karren heeft gescand, het voorgaande niet uitsluit. Door verbalisant worden de camerabeelden tussen 10:10:47 uur en 10:46:26 uur niet beschreven, terwijl door aangever [aangever] in zijn omschrijving gedetailleerd de handelingen van verdachte worden beschreven. Dit ziet het hof als aanvullend op het eerder genoemde proces-verbaal bevindingen.
De verklaring van verdachte is naar het oordeel van het hof dan ook niet aannemelijk geworden.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde diefstal van de 17 pakketten.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 25 oktober 2022 te [pleegplaats 1] 17 postpakketten die geheel of ten dele aan PostNL, in elk geval aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 25 oktober 2022 te [pleegplaats 2] , gemeente [gemeente] , opzettelijk een handscanner, toebehoorde aan [bedrijf] , welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als pakketbezorger, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij op 25 oktober 2022 te [pleegplaats 1] opzettelijk 200 postpakketten, geheel of ten dele toebehoorde aan PostNL, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als pakketbezorger, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 2 en 3 bewezenverklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om een taakstraf van 60 uren waarvan 30 uren voorwaardelijk en daarnaast een leerstraf van Tools4U van 20 uren aan verdachte op te leggen. Daartoe heeft zij – kort samengevat – gewezen op de LOVS-richtlijnen jeugd en, voor zover het kan worden vastgesteld, het schadebedrag van de pakketten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte wil graag zijn verantwoordelijkheid nemen middels het uitvoeren van de leerstraf. Een voorwaardelijke taakstraf zou een goede stok achter de deur zijn voor verdachte om de positieve lijn vast houden. De raadsvrouw heeft voorts verzocht het adolescentenstrafrecht (hierna: ASR) toe te passen.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Adolescentenstrafrecht
Het hof dient eerst de vraag te beantwoorden of in het kader van het zogenoemde ASR de toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten was verdachte 20 jaar oud, zodat in beginsel het volwassenenstrafrecht dient te worden toegepast. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan de rechter adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten volgens het jeugdstrafrecht, als hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
In het rapport van de reclassering van 4 augustus 2023 staat onder meer opgenomen dat verdachte impulsief kan handelen als hij boos is. Daarnaast is hij op sociaal vlak niet altijd vaardig genoeg – vermoedelijk door zijn autisme – en is hij gemakkelijk te beïnvloeden door anderen. Verdachte heeft daarom mogelijk baat bij interactie met leeftijdsgenoten en het oefenen van vaardigheden in de sociale interactie. Hoewel verdachte niet meer bij zijn ouders woont, en daarom officieel geen deel meer uitmaakt van een gezin, ziet de reclassering dat hij ontvankelijk is voor beïnvloeding en ondersteuning door volwassenen. Behalve dat positieve beïnvloedingsmogelijkheden via ouders momenteel ontbreken, ziet de reclassering geen contra-indicaties voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. Zij adviseren daarom om het jeugdstrafrecht toe te passen. Omdat er geen lopend begeleidingstraject van verdachte is bij de jeugdreclassering, gezinsgerichte hulpverlening niet noodzakelijk is en er geen sprake is van een licht verstandelijke beperking, adviseren zij de volwassenenreclassering opdracht te geven om toezicht op hem te houden, mocht er een toezicht worden opgelegd. Voorts adviseert de reclassering de leerstraf Tools4U op te leggen.
Gelet op voormeld advies, het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsvrouw, en al hetgeen overigens uit het dossier en ter zitting is gebleken over de persoon van verdachte zal het hof het jeugdstrafrecht toepassen.
Straftoemeting
Verdachte heeft zich in de periode van 25 oktober 2022 schuldig gemaakt aan diefstal en verduistering in dienstbetrekking als pakketbezorger. Hij heeft 200 pakketten en een handscanner verduisterd en 17 pakketten gestolen. Door het plegen van deze strafbare feiten heeft verdachte de aangevers financieel benadeeld. Daarnaast heeft verdachte overlast en ergernis veroorzaakt voor de aangevers en de beoogde ontvangers van de pakketten. Verdachte heeft er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van anderen.
Het hof heeft acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie van 15 januari 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, maar niet voor soortgelijke feiten. Verder heeft het hof geconstateerd dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Het hof heeft voorts acht geslagen op voornoemd rapport van de reclassering. Hieruit volgt dat verdachte een enigszins kwetsbare jongeman is met een belaste voorgeschiedenis. Verdachte is in het verleden gediagnosticeerd met autisme en heeft langere tijd onder begeleiding gestaan bij Lentis die geestelijke gezondheidszorg aanbieden.
Het hof heeft voorts gelet op hetgeen met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte ter terechtzitting is aangevoerd door verdachte en zijn raadsvrouw. Verdachte werd ten tijde van het plegen van de feiten onder druk gezet en bedreigd en dat speelt ook thans nog. Daarnaast is verdachte momenteel zzp’er en verricht hij allerlei klusjes. Hier kan hij van rondkomen en besteedt hij het grootste deel van zijn tijd aan. Verdachte gebruikt geen alcohol of drugs meer.
Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en ernst van de feiten niet kan worden volstaan met de door de raadsvrouw bepleite straf. Wel ziet het hof in de persoonlijke omstandigheden van verdachte reden om af te wijken van de straf die door de politierechter is opgelegd en is gevorderd door de advocaat-generaal.
Het hof acht, alles afwegende, passend en geboden de oplegging van een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen jeugddetentie waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een leerstraf van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie, bestaande uit Tools4U Regulier. Hiermee wil het hof enerzijds de ernst van de verweten feiten benadrukken en anderzijds verdachte de mogelijkheid bieden de door hem geschetste positieve lijn in zijn leven voort te zetten en daarnaast hem ervan te weerhouden om opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de schade ten bedrage van € 296,10 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen, deze is vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat [aangever bedrijf] de vordering heeft ingediend namens [bedrijf] en dat hij dit bedrijf mocht vertegenwoordigen, ondanks het feit dat daarvoor de vereiste volmacht ontbreekt. Uit het dossier volgt immers in voldoende mate dat hij mocht optreden namens [bedrijf]
Als het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering, omdat hij niet als vertegenwoordiger van de rechtspersoon aangemerkt kan worden, heeft zij gevorderd aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr op te leggen ter hoogte van € 296,10.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Bij de vordering zijn namelijk geen stukken gevoegd waaruit is gebleken dat de heer [aangever bedrijf] gemachtigd is tot het indienden van de vordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering tot schadevergoeding af te wijzen, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Het oordeel van het hof
Namens de benadeelde partij [bedrijf] is vergoeding van geleden schade gevorderd ten bedrage van € 296,19. Deze vordering is ingediend door [aangever bedrijf] . Echter, niet is gebleken dat [aangever bedrijf] bevoegd is of gemachtigd is door een daartoe bevoegd persoon om deze vordering in te dienen namens [bedrijf] Een uittreksel uit de Kamer van Koophandel waaruit blijkt wie bevoegd is ontbreekt. De benadeelde partij kan daarom niet in haar vordering worden ontvangen.
Het voorgaande laat onverlet dat het hof ambtshalve op de voet van artikel 36f Sr aan de verdachte een verplichting tot betaling van een schadevergoeding kan opleggen ten behoeve van een slachtoffer. De schadevergoedingsmaatregel is immers een strafrechtelijke sanctie die los van de beslissing in de voegingsprocedure kan worden opgelegd, indien en voor zover de verdachte jegens een slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Nu dat hier het geval is, zal een schadevergoeding worden toegewezen in de vorm van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof acht het gevorderde bedrag van € 296,10 redelijk en zal aan verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2022.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 77c, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 310 en 322 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
60 (zestig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een leerstraf, zijnde het volgen van een leerproject
,te weten
Tools4U Regulier,voor de duur van
20 (twintig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien)dagen jeugddetentie.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]

Verklaart de benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf] , ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 296,10 (tweehonderdzesennegentig euro en tien cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 oktober 2022.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. E.C.M. Wolfert en mr. C. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 28 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.