ECLI:NL:GHARL:2024:157

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
200.312.626
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de kosten van meerwerk in aannemingsovereenkomst tussen opdrachtgever en installatiebedrijf

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [de opdrachtgever] B.V. en INSTALLATIEBEDRIJF VELO-VAN DER BIJ B.V. over de kosten van meerwerk in het kader van een aannemingsovereenkomst. [de opdrachtgever] heeft principaal hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin de vorderingen van Velo tot betaling van meerwerk zijn toegewezen, terwijl de vorderingen van [de opdrachtgever] zijn afgewezen. Velo heeft bij de rechtbank gevorderd dat [de opdrachtgever] wordt veroordeeld tot betaling van € 46.189,12 aan hoofdsom en € 6.928,37 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. In reconventie vordert [de opdrachtgever] gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst en vergoeding van schade. De rechtbank heeft de vorderingen van Velo toegewezen tot een bedrag van € 32.459,98, maar de vorderingen van [de opdrachtgever] zijn afgewezen.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof vastgesteld dat nadere informatie nodig is om te kunnen oordelen over de hoogte van het gevorderde meerwerk. Het hof heeft partijen gevraagd om aanvullende informatie te verstrekken over de begrote aantallen en de uitvoering van het meerwerk. Het hof heeft ook de mogelijkheid geschetst om gezamenlijk de werkelijke hoeveelheden te tellen, om zo een deskundige te vermijden. Het hof heeft de zaak aangehouden voor aktewisseling en verdere beslissingen.

De uitspraak van het hof is gedaan op 9 januari 2024, waarbij de zaak is verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van Velo over de onder 3.7 genoemde onderwerpen, en verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.312.626
zaaknummer rechtbank C/08/250090 HA ZA 20-257
arrest van 9 januari 2024
in de zaak van
[appellante] B.V.
die is gevestigd in Enschede,
die principaal hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie
hierna: [de opdrachtgever]
advocaat: mr. G.J. Hollema
tegen
INSTALLATIEBEDRIJF VELO-VAN DER BIJ B.V.,
die is gevestigd in Enschede,
die incidenteel hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie, verweerster in reconventie
hierna: Velo
advocaat: mr. V. Sol

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 21 maart 2023 heeft op 15 mei 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Velo wenst betaling van drie facturen - twee voor meerwerk en een voor de slottermijn van de aanneemsom – in verband met installatiewerkzaamheden die zij in een pand van [de opdrachtgever] heeft uitgevoerd. [de opdrachtgever] betwist (de hoogte van) het gevorderde meerwerk en stelt verder dat Velo een aantal van de aangenomen werkzaamheden nog niet of gebrekkig heeft verricht. Zij beroept zich daarom op gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst. [de opdrachtgever] wil dat niet Velo, maar een derde de resterende werkzaamheden op kosten van Velo afmaakt en dat Velo ook haar overige schade vergoedt.
2.2.
Velo heeft bij de rechtbank gevorderd dat [de opdrachtgever] wordt veroordeeld tot betaling van
€ 46.189,12 aan hoofdsom en € 6.928,37 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en de proceskosten, waaronder de nakosten.
De vordering van [de opdrachtgever] , in reconventie, is in de eerste plaats gericht op het vaststellen, dan wel het uitspreken, door de rechter van de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst. Daarnaast is het [de opdrachtgever] te doen om het verkrijgen van een machtiging om de door Velo niet (correct) uitgevoerde werkzaamheden door een ander te laten verrichten - op kosten van Velo (artikel 3:299 BW) - of om Velo te veroordelen de kosten van die herstelwerkzaamheden als schade aan [de opdrachtgever] te vergoeden (artikel 6:277 lid 1 BW). Verder vordert [de opdrachtgever] vergoeding van haar overige schade. De door haar gevorderde schadevergoeding dient volgens [de opdrachtgever] te worden vastgesteld in een afzonderlijke schadestaatprocedure (opgemaakt bij staat).
2.3.
De rechtbank heeft de vorderingen van Velo tot een hoofdsom van € 32.459,98 (met rente) en € 1.099,60 als vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. Verder zijn die vorderingen afgewezen. De eis van [de opdrachtgever] is volledig afgewezen.
De bedoeling van het (principaal) hoger beroep van [de opdrachtgever] is dat de toegewezen vorderingen van Velo alsnog worden afgewezen en dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen. Het (incidenteel) hoger beroep van Velo is voorwaardelijk ingesteld, voor het geval dat een of meer grieven van [de opdrachtgever] zouden slagen; het beoogt dat ook in dat geval, het slagen van een of meer grieven van [de opdrachtgever] , het vonnis van de rechtbank in stand blijft (wordt bekrachtigd).

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal oordelen dat nadere informatie nodig is om te kunnen beslissen en zal partijen de gelegenheid geven deze informatie bij akte te verschaffen. Die beslissing wordt nu gemotiveerd.
3.2.
De rechtbank heeft in haar eindvonnis een aantal feiten vastgesteld waarvan in deze zaak kan worden uitgegaan. Die feiten zijn ook in hoger beroep niet omstreden. Het hof verwijst naar deze vaststelling. De relevante feiten komen hieronder zo nodig nog aan de orde.
Het geschil over het meerwerk elektra (grief I)
3.3.
Centraal in deze procedure staat het meerwerk elektra dat Velo bij [de opdrachtgever] in rekening heeft gebracht voor een bedrag van € 39.369,08 (in een factuur met nummer 20191089 van
7 mei 2019). Dit bedrag is gespecificeerd in een Excel bestand van 15 mei 2019 waarin per ruimte van het pand (een partycentrum) is vermeld hoeveel verlichting, wandcontactdozen, schakelaars en loze buizen waren begroot en hoeveel er extra zijn geïnstalleerd. Dit steeds met vermelding van de prijzen waartegen het meerwerk wordt afgerekend. Ten aanzien van die afrekening heeft de rechtbank geoordeeld dat Velo gelet op artikel 7:752 BW en artikel 13.4 van de Algemene Voorwaarden (hierna: AV) van Velo recht heeft op een redelijke prijs voor geleverd meerwerk, ook al heeft Velo voor dit meerwerk niet eerst een prijsopgave aan [de opdrachtgever] ter goedkeuring voorgelegd. Dit oordeel wordt in hoger beroep niet bestreden.
3.4.
Het gefactureerde meerwerk, zo stelt Velo, berust op een aantal tekeningen van de bouwbegeleider van [de opdrachtgever] , [de adviseur] (hierna: [de adviseur] ), en op door [de opdrachtgever] gegeven opdrachten. Dit heeft [de opdrachtgever] niet weersproken en zij voert ook niet aan dat Velo extra werkzaamheden heeft uitgevoerd waarvoor geen opdracht of toestemming was gegeven. [de opdrachtgever] betwist wel dat Velo de als meerwerk gevorderde werkzaamheden alle heeft uitgevoerd en ook, zo begrijpt het hof, dat zij het oorspronkelijk overeengekomen werk volledig heeft gedaan. Daarnaast bestrijdt [de opdrachtgever] dat Velo de voedingen voor de stopcontacten afzonderlijk in rekening mocht brengen.
Welk (meer)werk heeft Velo daadwerkelijk uitgevoerd?
3.5.
Volgens Velo is het meerwerk dat zij op 7 mei 2019 heeft gefactureerd ook steeds in het werk aangebracht. Het meerwerk en de daarvoor gerekende bedragen zijn bijgehouden in overzichten die aan [de adviseur] zijn toegestuurd. Vragen van [de adviseur] zijn steeds schriftelijk beantwoord: van de herhaalde uitnodiging om zich het meerwerk elektra op kantoor toe te laten lichten heeft [de adviseur] geen gebruik gemaakt, aldus Velo.
3.6.
[de opdrachtgever] heeft het meerwerk bestreden door te verwijzen naar de conclusies van [de adviseur] die op een (veel) lager bedrag aan meerwerk uitkomt. De verwijzingen hebben betrekking op de e-mailcorrespondentie tussen [de adviseur] en de calculator/ werkvoorbereider van Velo, [de calculator] (hierna: [de calculator] ), de door [de adviseur] op 19 september 2019 opgestelde eenzijdige oplevering, diens overzicht van 15 januari 2021 en de toelichting op dat overzicht die [de adviseur] per e-mail aan mr. Hollema heeft gegeven. Op basis van de eenzijdige oplevering stelde [de opdrachtgever] aanvankelijk dat het meerwerk (hooguit) € 27.830,- exclusief btw zou kunnen zijn. Dat standpunt heeft zij na de mondelinge behandeling in eerste aanleg bij repliek gewijzigd met een beroep op het overzicht van 15 januari 2021. Dat overzicht heeft [de adviseur] (eenzijdig) opgesteld door ter plaatse te kijken welke elektra voorzieningen waren aangebracht en deze te vergelijken met de werktekeningen en de offerte. De bevindingen zijn in een aantal kolommen weergegeven, waarin de werkelijke hoeveelheden naast de begrote hoeveelheden staan en waarbij aan de hand van de eenheidsprijzen ook steeds de begrote en de werkelijk te rekenen bedragen naast elkaar zijn gezet. Op basis daarvan komt [de adviseur] tot de conclusie dat het meerwerk per saldo slechts € 504,56 heeft bedragen. Velo heeft dit overzicht alleen in algemene bewoordingen, maar niet inhoudelijk becommentarieerd.
3.7.
Het hof ziet aanleiding Velo, als de partij die het gestelde meerwerk dient te bewijzen, te vragen een aantal punten op te helderen en haar vordering nader toe te lichten. Deze vragen zijn de volgende:
a. waaraan ontleent Velo de begrote aantallen in haar overzicht van 15 mei 2019? De aantallen komen niet steeds overeen met de aantallen in de als productie 5 bij dagvaarding overgelegde begroting. In het overzicht van 15 januari 2021 van [de adviseur] is dat wel het geval, is die aansluiting er wel.
b. welk minderwerk heeft Velo in verrekening gebracht en tot welke bedragen? In de e-mailberichten afkomstig van [de calculator] is sprake van minderwerk dat is verantwoord in een apart hoofdstuk of minderwerkoverzicht. Dat overzicht is niet in het geding gebracht en de minderwerkfacturen evenmin. Velo wordt verzocht dit alsnog te doen.
c. wat is de inhoudelijke reactie van Velo op de telling van [de adviseur] ? Kan zij aan de hand van de revisietekeningen of anderszins aantonen dat deze telling onjuist is en dat haar eigen overzichten kloppen? Partijen wordt in overweging geven om alsnog gezamenlijk, eventueel met een derde en aan de hand van de revisietekeningen (om zo eventuele latere wijzigingen te elimineren), te tellen welke voorzieningen daadwerkelijk zijn aangebracht en hoe deze zich verhouden tot het overeengekomen werk. Daarmee zou de benoeming van een deskundige kunnen worden voorkomen.
3.8.
[de opdrachtgever] kan vervolgens bij antwoordakte reageren.
De post “kosten voedingen”
3.9.
Het meerwerk heeft Velo afgerekend aan de hand van eenheidsprijzen die zijn ontleend aan de begroting. Die prijzen heeft zij toegelicht in een bijlage bij het e-mailbericht van [de calculator] aan [de adviseur] van 5 maart 2019. Daarnaast vraagt Velo een bedrag voor de voedingen die nodig zijn om de wandcontactdozen te verbinden met de hoofdmeterkast. Dat bedrag was in de specificatie van 5 maart 2019 € 9.555,20 en omvatte onder meer extra installatiekabel en 128 arbeidsuren. In de uiteindelijke factuur van 7 mei 2019 staat een bedrag van € 6.915,20 waarin blijkens het overzicht van 15 mei 2019 80 uur arbeidsloon zit. Het standpunt van [de opdrachtgever] in deze procedure is dat de kosten van de voedingen al waren meegenomen in de eenheidsprijzen die partijen zouden hanteren. Velo heeft deze dus ten onrechte nog eens in rekening gebracht, aldus [de opdrachtgever] .
3.10.
De eenheidsprijzen voor de wandcontactdozen heeft Velo verantwoord als opgebouwd uit de kosten voor de contactdozen, klein materiaal en arbeidsloon. Uit deze opbouw kan het hof niet afleiden dat deze prijs inclusief de kosten voor de voedingen (de kabel en de manuren) waren. Het rekenvoorbeeld dat [de adviseur] op de zitting gaf heeft het hof daarvan ook niet kunnen overtuigen. Het gemiddelde van 30 meter kabel dat volgens [de adviseur] per wandcontactdoos was begroot, past niet in het bedrag van € 10,- aan klein materiaal. Het is overigens ook niet duidelijk of [de adviseur] het in zijn toelichting had over de installatiekabel 3x2,5 zoals die in de begroting (bij de schakelaars, niet bij de wandcontactdozen) is opgenomen. Van die kabel is, naar [de adviseur] eigen schatting, ruim drie keer zoveel verbruikt als in de begroting (1.151 in plaats van 362 meter). Dat is nagenoeg gelijk aan wat Velo heeft verantwoord en in rekening gebracht. Mocht [de adviseur] hebben willen zeggen dat Velo andere aan de begroting te ontlenen eenheidsprijzen had moeten gebruiken, dan heeft hij dat niet (begrijpelijk) toegelicht.
Tegen het standpunt van [de opdrachtgever] pleit verder nog dat [de adviseur] in de communicatie met [de calculator] weliswaar meer dan eens commentaar heeft geleverd op de post extra voedingen, maar dat niet is gebleken dat hij ooit - voordat deze procedure begon - aan Velo heeft laten weten dat deze post als geheel buiten de orde was omdat de voedingen al in de te hanteren eenheidsprijzen waren verwerkt. In het e-mailbericht van 27 februari 2019 vroeg [de adviseur] om een opgave per ruimte van wat extra wordt gevoed omdat hij het aantal meters wilde kunnen controleren. Dat zou niet nodig zijn wanneer de eenheidsprijs steeds, zoals [de adviseur] op de zitting bij het hof verklaarde, een vaste (gemiddelde) hoeveelheid kabel van (30 meter) insloot. In de eenzijdige oplevering van 15/22 september 2019 wordt de post extra voedingen wel in zijn geheel afgewezen, maar een motivering van die afwijzing ontbreekt. Een duidelijke klacht dat Velo de voedingen dubbel of tegen andere dan de afgesproken eenheidsprijzen factureert is ook daar niet te vinden.
3.11.
Dit alles brengt het hof tot de conclusie dat [de opdrachtgever] de post voedingen onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden, zodat van de juistheid van dit deel van het gevorderde bedrag zal worden uitgegaan. In zoverre faalt grief I. Voor het overige zijn de gehanteerde prijzen niet betwist.
De overige beslissingen zullen worden aangehouden
3.12.
Het oordeel over het restant van grief 1, en dat over de andere grieven, wordt aangehouden tot na de aktewisseling.
3.13.
Datzelfde geldt voor het incidenteel hoger beroep van Velo dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep van [de opdrachtgever] (deels) succes heeft.
Conclusie
3.14.
De zaak zal worden verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van Velo over de onder 3.7 genoemde onderwerpen, met de mogelijkheid voor het nemen van een antwoordakte door [de opdrachtgever] .
De beslissing
Het hof:
4.1.
verwijst de zaak naar de rol van 6 februari 2024 voor akte uitlating aan de kant van Velo over de onder 3.7 genoemde onderwerpen;
4.2.
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. de Vries, F.W.J. Meijer en H. van Loo, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2024.