ECLI:NL:GHARL:2024:1524

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
200.331.358
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van moeder over zeer kwetsbare kinderen met een belaste voorgeschiedenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar drie kinderen, [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3]. De moeder had het gezag over de kinderen, maar er was geen vader betrokken. De kinderen zijn zeer kwetsbaar en hebben een belaste voorgeschiedenis. Sinds september 2020 wonen de kinderen niet meer bij de moeder, en zijn zij onder toezicht gesteld en uithuisgeplaatst. De rechtbank Gelderland had eerder op 22 mei 2023 het gezag van de moeder beëindigd en de GI tot voogd benoemd, wat de moeder in hoger beroep aanvecht. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2024 heeft de moeder aangegeven dat zij inziet dat de oudste kinderen niet meer bij haar kunnen wonen, maar zij wil zich richten op de terugplaatsing van haar jongere kinderen. Het hof heeft overwogen dat, hoewel de moeder stappen onderneemt om haar situatie te verbeteren, de omstandigheden zodanig zijn dat het gezag van de moeder over de oudste kinderen moet worden beëindigd. Het hof heeft geen vertrouwen in een vrijwillige plaatsing van de kinderen, gezien de complexiteit van de problematiek en de onbetrouwbaarheid van de moeder in het verleden. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.331.358
(zaaknummer rechtbank Gelderland 414637)
beschikking van 29 februari 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] ,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 22 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 augustus 2023, en
  • het verweerschrift van de raad.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 februari 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de raad,
  • de pleegvader van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , en
  • twee vertegenwoordigers van de GI.

3.De feiten

3.1
Dit verzoek in hoger beroep gaat over:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2012,
  • [de minderjarige2] , geboren [in]
  • 2013, en
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2013.
De moeder oefent het gezag over de kinderen uit. Er is geen vader betrokken.
3.2
Bij beschikking van 9 september 2019 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, de laatste keer tot 9 september 2024.
3.3
De kinderen wonen vanaf september 2020 niet meer bij de moeder. Vanaf
5 oktober 2020 op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing. [de minderjarige1] is sinds kort geplaatst in een (niet perspectief biedend) netwerk pleeggezin. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] wonen sinds april 2021 bij de pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] beëindigd, de GI tot voogd benoemd en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
  • primairhet verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder met benoeming van de GI tot voogd alsnog af te wijzen, of
  • subsidiaireen nader onderzoek, meer in het bijzonder een NIFP-onderzoek, te gelasten op grond van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.3
De raad voert verweer. De raad vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het meer of anders verzochte af te wijzen.
4.4
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder haar (subsidiaire) verzoek om een nader onderzoek te gelasten ingetrokken, zodat dit verzoek geen bespreking meer behoeft.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat - gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie - niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
5.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat zij - door recente gebeurtenissen - inziet dat de oudste kinderen niet meer bij haar kunnen wonen. De moeder heeft nog twee jongere kinderen die na een eerdere kortdurende uithuisplaatsing en terugplaatsing recent opnieuw uit huis zijn geplaatst. De moeder wil zich erop richten dat deze jongste kinderen weer thuis kunnen komen wonen en zet zich in om haar situatie te verbeteren. Zij gaat starten met traumabehandeling en is gestart met sporten. Voor de oudste kinderen wil de moeder graag binnen de ondertoezichtstelling de module ‘ouder op afstand’ volgen. Onder deze omstandigheden hoeft het gezag van de moeder over haar oudste kinderen niet te worden beëindigd.
5.4
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het gezag van de moeder over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] moet worden beëindigd. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn zeer kwetsbare kinderen met een belaste voorgeschiedenis. Het perspectief van de kinderen ligt niet bij de moeder. Dat betekent dat de kinderen niet bij de moeder zullen opgroeien, ook niet in de toekomst. Dat de moeder dit nu kan inzien, vindt het hof positief, maar dat betekent niet dat het gezag van de moeder in stand kan en moet blijven. In het verleden is de moeder wisselend geweest in haar wens om de kinderen thuis te laten wonen en in het besef dat dit niet meer kan.
Nu de kinderen niet meer thuis kunnen wonen zijn de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet meer geschikt, want die maatregelen hebben als doel dat de kinderen op enig moment weer door de moeder opgevoed zullen worden. In een vrijwillige plaatsing van de kinderen, dus zonder kinderbeschermingsmaatregelen, zoals namens de moeder tijdens de mondelinge behandeling is betoogd, heeft het hof onvoldoende vertrouwen. De problematiek van de kinderen is daarvoor te complex en de moeder is (nog) onvoldoende betrouwbaar in de acceptatie dat de kinderen uit huis zijn geplaatst. Het is belangrijk dat de moeder de module ‘ouderschap op afstand’ gaat volgen, zoals zij graag wil, temeer nu haar gezag over de kinderen is beëindigd.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 22 mei 2023;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, J.B. de Groot en I.G.M.T. Weijers-van den Marck, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 29 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.