ECLI:NL:GHARL:2024:1514

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
21-004380-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging en vernietiging van strafoplegging in hoger beroep inzake verdacht van medeplegen van voorwerpen en ruimten voorhanden hebben bestemd voor hennepteelt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden voor het medeplegen van het voorhanden hebben van voorwerpen en ruimten bestemd voor de hennepteelt, en voor het medeplegen van handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie. Het hof bevestigt de veroordeling voor het voorhanden hebben van voorwerpen, maar vernietigt de strafoplegging en legt een gevangenisstraf van vijf maanden op. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou zijn in de vervolging vanwege vormverzuimen. Het hof oordeelt dat de aanwezigheid van een bijzondere opsporingsambtenaar (BOA) tijdens de controle van de garagebox niet leidt tot onrechtmatigheid van het betreden en doorzoeken van de garagebox. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten die een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en de rechtsorde. Het hof houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder niet-aangeboren hersenletsel, maar oordeelt dat een taakstraf niet recht doet aan de ernst van de feiten. De straf wordt bepaald op vijf maanden gevangenisstraf, wat het hof passend en geboden acht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004380-22
Uitspraak d.d.: 21 februari 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats [plaats] , van 3 oktober 2022 met parketnummer 08-082496-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. C. Verrillo, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 3 oktober 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van het medeplegen van voorwerpen en ruimten voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstig reden heeft te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten en het medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en munitie (meermalen gepleegd) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist ten aanzien van het bewijs en zal het vonnis voor dat deel bevestigen, zij het met aanvulling van gronden met dien verstande dat het hof het vonnis aanvult met bespreking van een in hoger beroep door de raadsman gevoerd verweer. Ten aanzien van de strafoplegging komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Aanvullende overweging naar aanleiding van het door de raadsman in hoger beroep gevoerde verweer
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte, omdat er bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer hersteld kunnen worden, waardoor er geen sprake is van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet. Hij heeft hiertoe – kort gezegd en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het binnentreden door de politie in de garagebox onrechtmatig is geweest, omdat de politie de informatie die zij daaraan voorafgaand heeft gekregen en die heeft geleid tot het ontstaan van een verdenking en (vervolgens) tot het betreden en de daaropvolgende doorzoeking van de garagebox, nooit had mogen en kunnen krijgen. Het kan immers niet anders of deze informatie moet afkomstig zijn geweest van een bijzondere opsporingsambtenaar (BOA) die ook op een van de foto’s in het dossier te zien is.
De gemeente wekt volgens de raadsman in een aanvullende brief de suggestie dat er geen BOA is geweest en heeft in elk geval geen enkele verklaring gegeven voor de aanwezigheid van een BOA tijdens de controle van de garagebox, terwijl de aanwezigheid van een BOA niet redelijkerwijs noodzakelijk was voor een goede taakvervulling van de toezichthouder op grond van artikel 5:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aldus de raadsman.
Indien het openbaar ministerie wel ontvankelijk zou zijn, dan is volgens de raadsman sprake van zodanige vormverzuimen dat de resultaten van het onderzoek - waaronder het aantreffen van alle goederen bij de doorzoeking - die daardoor zijn verkregen van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Hetgeen de raadsman overigens ter nadere onderbouwing van zijn verweer heeft aangevoerd, is vermeld in een door hem overgelegde pleitnota, die aan dit arrest is gehecht en waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd
Op grond van het dossier [1] stelt het hof vast - en is het op dat punt eens met de raadsman - dat op enig moment een BOA aanwezig is geweest tijdens de bestuurlijke controle van de garagebox door een toezichthouder van de gemeente [plaats] . Dit volgt ook expliciet uit het proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2021 van verbalisant [verbalisant] , die daarin onder meer relateert: “Op woensdag 17 november 2021 was ik, verbalisant [verbalisant] , belast met de assistentie van de gemeente [plaats] , welke een bestuurlijke controle, gericht op de bestemmingsplannen, aan het uitvoeren was.
De gemeente opende garageboxen en de politie was aanwezig ter assistentie en voor de afhandeling van eventueel aangetroffen strafbare feiten. Ik was tevens ter plaatse vanwege mijn expertise als taakaccenthouder hennep.
Tijdens de controle van garagebox, op [adres] , werd mijn assistentie verzocht door de gemeente. Ik hoorde een BOA zeggen dat hij mogelijk een dubbele wand, dan wel niet een geheime ruimte aan had getroffen, alsmede isolatiematerialen en een stroomkabel met onbekende bestemming vanaf de meterkast.” [2] Uit het dossier volgt niet op welk moment deze BOA precies aanwezig is geweest, maar gelet op voornoemd proces-verbaal is dit in ieder geval tijdens de toezichthoudende activiteiten van de gemeente geweest. Het hof ziet geen redenen om aan dit op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van de verbalisant te twijfelen.
Naar het oordeel van het hof maakt het enkele feit van de aanwezigheid van deze BOA echter nog niet dat het betreden van de garagebox en de daaropvolgende doorzoeking door de politie onrechtmatig is geweest. Daarvoor is ook overigens geen enkele aanwijzing in het dossier te vinden. Evenmin is aannemelijk geworden - zoals de raadsman stelt - dat de controlebevoegdheden op grond van de Awb zouden zijn gebruikt op een wijze waarvoor deze niet bedoeld zijn. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de bevoegde toezichthouder zich, op grond van de wet (art. 5.15 Awb), kan laten vergezellen door personen die daartoe door hem zijn aangewezen.
Derhalve is er geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim ten tijde van het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en kunnen de resultaten van het door de doorzoeking verkregen bewijs worden gebruikt, zoals ook de rechtbank terecht heeft gedaan. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Oplegging van straf

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heef gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, in het geval van een veroordeling, aan verdachte een taakstraf op te leggen, eventueel in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat voor de feiten, gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting, met uitzondering van het voorhanden hebben van de Mauser, geldboetes op zijn plaats zijn. Daarnaast dateert het laatste strafbare feit van verdachte uit 2014 en heeft verdachte niet aangeboren hersenletsel, waardoor een gevangenisstraf zwaar voor hem zou zijn.
Oordeel van het hof
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en heeft daarbij ook gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van voorwerpen en ruimten bestemd voor de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Hij heeft hierdoor bijgedragen aan het in stand houden van de illegale hennepteelt. Het is algemeen bekend dat hennepteelt - en het daaruit voortvloeiende drugsgebruik - een bedreiging vormt voor de volksgezondheid en vaak gepaard gaat met verschillende (andere) vormen van criminaliteit. Daarbij komt dat verdachte een wapen, onderdelen van een wapen en een grote hoeveelheid munitie voorhanden heeft gehad. Ongecontroleerd bezit van wapens en munitie zorgt niet alleen voor gevoelens van angst en onveiligheid, maar vormt ook daadwerkelijk een bedreiging van de rechtsorde. Bovendien is het wapen van het merk Mauser aangetroffen in de zak van een jas, hangend aan een haak in de garagebox, waardoor het wapen voor het grijpen lag. Dit alles rekent het hof verdachte aan.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 januari 2024 blijkt dat verdachte al eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbaar feiten, waaronder het overtreden van de Opiumwet. Deze laatste veroordeling betreft echter zeer oude feiten.
Het hof heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 13 september 2022. Uit dit advies volgt dat bij verdachte sprake is van niet aangeboren hersenletsel, waardoor hij cognitieve beperkingen heeft. Hij krijgt begeleiding van [organisatie] op zowel praktisch als psychosociaal vlak. Hij houdt zich goed aan afspraken met de begeleiding. De reclassering acht een reclasseringstoezicht daarom niet geïndiceerd en heeft geadviseerd tot oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt het hof voorts rekening met de LOVS-oriëntatiepunten voor het voorhanden hebben van een (omgebouwd) gaspistool en onderdelen van een (vuur)wapen en het voorhanden hebben van munitie. Het hof zal, anders dan de rechtbank, niet uitgaan van het voorhanden hebben van twee volledige wapens, maar van één volledig wapen en eenmaal van een aantal onderdelen van een wapen. Op basis hiervan ziet het hof aanleiding om een lagere straf op te leggen dan de rechtbank heeft opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd.
Naar het oordeel van het hof doet de door de raadsman verzochte straf, te weten een taakstraf, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, geen recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten. Mede gelet hierop, en in het licht van de toepasselijke oriëntatiepunten, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 11a van de Opiumwet, de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. K.J.C. Geeve, voorzitter,
mr. H. Heins en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.H. Scharrenberg, griffier,
en op 21 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 21 februari 2024.
Tegenwoordig:
mr. G. Mintjes, voorzitter,
mr. C.C.M. Poland, advocaat-generaal,
mr. R. Kaatman, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Nederland, genummerd PL0600-2022094534, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 111. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0600-2021539532-6, p. 4.