Uitspraak
[appellant],
1.Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
JbOV c.s.en ieder afzonderlijk
JbOVen
[geïntimeerde2],
1.De verdere procedure bij het hof
2.De kern van de zaak
3.De vaststaande feiten
15 februari 2013 opgesteld waarin de RvdK een bevestigend antwoord heeft gegeven op de vraag of er sprake is van een zodanig bedreigde ontwikkeling van [kind1] , [kind3] en [kind2] dat een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is.
“
Stress zorgt bij vader voor een toename van zijn persoonlijkheidsproblematiek (NAO). Hij kan dan helemaal doorslaan in iets wat hij wil.”
“
Doordat vader medio april 2014 start met een resocialisatietraject, valt de dinsdag weg voor wat betreft omgang tussen vader en [kind1].”
In de evaluatie van het Plan van Aanpak, in november/december 2014, heeft [geïntimeerde2] deze zin herhaald.
In een e-mail van 23 oktober 2017 aan [geïntimeerde2] , schreef [appellant] :
“
Volledigheidshalve wil ik u erop wijzen dat ik het AKJ benaderd heb om mij te ondersteunen i.v.m. een tuchtrechtelijke procedure tegen u bij het SKJ. Tevens stel ik bij deze BjzO (thans JbOV) aansprakelijk voor de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, en behoud mij alle rechten voor.”
een dergelijke verschrijving[resocialisatie waar re-integratie geschreven had moeten worden, toevoeging hof]
niet nogmaals plaatsvindt middels een nog zorgvuldiger controle.”
4.De beoordeling van het geschilOm welke verwijten gaat het?4.1 [appellant] heeft bij de rechtbank gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat JbOV c.s. in de periode van de ondertoezichtstelling onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door onjuiste en foutieve informatie over hem te verstrekken aan instanties die betrokken waren bij de ondertoezichtstelling, waardoor een negatieve beeldvorming over hem is ontstaan. Die onjuiste informatieverstrekking betrof de vermelding dat [appellant] in een resocialisatietraject zat en dat hij leed aan de persoonlijkheidsstoornis Borderline of NAO, althans aan een andere persoonlijkheidsstoornis. In de inleidende dagvaarding heeft [appellant] nog aangegeven dat hij door toedoen van JbOV geen eerlijk proces heeft gehad in de procedure van ondertoezichtstelling en dat JbOV c.s. geen respect hebben gehad voor zijn privéleven en zijn familie- en gezinsleven, zoals beschermd door de artikelen 6 en 8 EVRM.
23 oktober 2017 (zie 3.11) en de brief van 27 mei 2019 (zie 3.16) ook de verjaring van de vordering op [appellant] gestuit.
ondubbelzinnigin de zin van deze bepaling is sprake wanneer de mededeling een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar inhoudt dat hij rekening moet houden met de mogelijkheid dat een vordering tegen hem kan worden ingesteld.
23 oktober 2017 tegenover [geïntimeerde2] geen stuitende werking hebben. [geïntimeerde2] heeft de e-mail van 3 november 2014 weliswaar ook ontvangen - de e-mail is in cc naar haar zakelijk e-mailadres bij JbOV gestuurd -, maar de e-mail is alleen aan JbOV gericht en in deze e-mail wordt alleen JbOV, en niet ook [geïntimeerde2] , aansprakelijk gehouden voor de schade van [appellant] . De naam van [geïntimeerde2] wordt er niet in genoemd. De e-mail van 23 oktober 2017 is wel aan [geïntimeerde2] gericht en is verstuurd naar haar zakelijk e-mailadres. Maar ook in deze e-mail wordt zijzelf niet aansprakelijk gesteld. [appellant] stelt in de e-mail een tuchtrechtelijke procedure tegen haar in het vooruitzicht en schrijft verder dat hij JbOV (dus niet [geïntimeerde2] ) aansprakelijk stelt voor de door hem geleden schade. Hij maakt in de e-mail dan ook expliciet een onderscheid tussen [geïntimeerde2] , tegen wie hij een tuchtklacht voorbereidt, en JbOV, die hij verantwoordelijk houdt voor de schade. Gelet hierop hoefde [geïntimeerde2] er redelijkerwijs geen rekening mee te houden dat [appellant] ook haar persoonlijk aansprakelijk achtte voor de schade die hij meende te hebben geleden. De e-mails hadden dan ook geen stuitende werking tegenover haar.
“Bron: AMK, 29 november 2012(…) Vader heeft diverse lichamelijke klachten, waardoor hij momenteel in de WAO zit. Daarnaast heeft hij borderline. Moeder ervaart veel stress.(…)Bron: Mediant, telefonisch contact januari 2013Om meer zicht te krijgen op de opvoedingsomgeving, is er contact opgenomen met de heer [naam2] , sociaal psychiatrisch verpleegkundige van vader bij Mediant.Vader heeft kenmerken van een borderline persoonlijkheidsstoornis, echter hij voldoet niet aan alle criteria, waardoor vader de diagnose persoonlijkheidsstoornis NAO (niet anders omschreven) heeft. Mediant omschrijft vader als een bezorgde man die zeer gevoelig is voor stress. Hij kan dan helemaal doorslaan in iets wat hij wil. Stress zorgt bij vader voor een toename van zijn persoonlijkheidsproblematiek. (…)”.
Aan het slot van het rapport van de RvdK is vermeld dat het conceptrapport met de ouders van de kinderen besproken is en wat de reactie van de ouders op het conceptrapport was. Uit de vermelde reacties volgt niet dat [appellant] heeft geprotesteerd tegen de hiervoor aangehaalde passages uit het rapport.
Stress zorgt bij vader voor een toename van zijn persoonlijkheidsproblematiek (NAO). Hij kan dan helemaal doorslaan in iets wat hij wil” - komen vrijwel woordelijk overeen met wat daarover in het rapport van de RvdK staat, als van Mediant ontvangen informatie. Het hof vindt het dan ook alleszins aannemelijk dat [geïntimeerde2] die informatie, zoals zij bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof heeft verklaard, heeft ontleend aan het rapport van de RvdK. [geïntimeerde2] heeft er daarbij voor gekozen om de mogelijk belastende diagnose borderline niet te vermelden en om vooral de feitelijke beschrijving van het handelen van [appellant] over te nemen uit het rapport. Zij heeft bovendien aangegeven wat de bron van deze informatie is, het rapport van de RvdK en zij heeft aangegeven waarom zij de informatie vermeldt: de beschreven handelwijze van [appellant] is een zorgpunt en wordt daarom vermeld in de rubriek zorgpunten ouders.
9 juli 2013, achterwege had moeten laten, enkel van theoretisch belang is, maar niet relevant is voor de aansprakelijkheid van JbOV.
- Volgens Van Dale, Groot woordenboek van de Nederlandse taal, is de hoofdbetekenis van resocialiseren “
weer geschikt maken voor een aangepast leven in de maatschappij”. Dat kan, volgens datzelfde woordenboek, zijn na een detentie, maar ook na een ziekte of het ontstaan van een handicap. Die laatste betekenis, dus na een ziekte of het ontstaan van een handicap, vertoont grote overlap met een betekenis van het woord re-integratie volgens Van Dale, te weten “
het weer deelnemen of laten deelnemen aan het maatschappelijk leven, m.n. de terugkeer van zieke of ontslagen werknemers in het arbeidsproces.” De hoofdbetekenis van dat woord is “
herstel, vernieuwing, het opnieuw maken tot een goed functionerende eenheid, tot een nieuwe structuur.”
Het woord resocialisatie heeft taalkundig dan ook niet per definitie een negatieve connotatie. Het raakt aan het woord re-integratie en vertoont daarmee enige overlap.
- Als [geïntimeerde2] abusievelijk het woord resocialisatie heeft gebruikt in plaats van re-integratie is dat nog niet per definitie onrechtmatig. Het hangt van de omstandigheden van het geval af - zoals het karakter van het stuk waarin zij het woord heeft gebruikt en de context waarin dat woord in het stuk is gebruikt - of van onrechtmatigheid sprake is. Anders dan [appellant] lijkt te veronderstellen, is niet iedere vergissing onrechtmatig, ook niet wanneer voor een vergissing excuses worden gemaakt.
- [geïntimeerde2] heeft het begrip resocialisatietraject gebruikt in een brief aan de rechtbank over de omgangsregeling en in een evaluatie van het Plan van Aanpak. Die evaluatie was bestemd voor de RvdK en Jarabee, een instelling voor maatschappelijk werk. Het ging dus om stukken voor professionele instanties. Uit de context waarin het woord is gebruikt in deze stukken wordt - zeker voor professionals - duidelijk dat het gebruikt wordt om een verklaring te geven voor het feit dat [appellant] op dinsdag geen contact meer kan hebben met zijn dochter. Hij is dan niet beschikbaar vanwege het “
resocialisatietraject”. De resocialisatie vormt een feitelijke, niet een juridische belemmering, voor omgang en staat wat dat betreft op één lijn met een andere feitelijke belemmering. De stukken bevatten verder geen enkel aanknopingspunt voor de gedachte dat [appellant] een misdrijf heeft gepleegd of in detentie heeft gezeten. Gelet daarop is niet te verwachten dat de (professionele) lezers van de stukken [appellant] vanwege het (incidentele) gebruik van het woord resocialisatietraject in verband zullen brengen met criminele activiteiten. Gesteld noch gebleken is ook dat [appellant] daar door hen op is aangesproken. In dit verband is van belang dat de rechtbank kort na ontvangst van de brief van [geïntimeerde2] de door [appellant] zelf verzochte omgangsregeling heeft vastgesteld.
- [appellant] heeft bovendien onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde2] het woord resocialisatietraject op eigen initiatief heeft gebruikt en dat JbOV c.s. ook daarom onrechtmatig hebben gehandeld. Uit de overgelegde stukken volgt dat de ex-echtgenote van [geïntimeerde2] het woord resocialiseren heeft gebruikt in een e-mail aan [geïntimeerde2] van 10 april 2014. Vervolgens heeft [geïntimeerde2] het woord resocialisatietraject gebruikt in een contactjournaal van 15 april 2014 waarin zij verslag doet van een telefoongesprek met [appellant] van die dag. Volgens dat verslag heeft [appellant] gezegd dat hij vanaf volgende week maandag en dinsdag start met een “
resocialisatietraject”. [appellant] zal nog een e-mail sturen, waarin hij zal zetten dat hij de maandagen en dinsdagen niet beschikbaar is “
door zijn resocialisatietraject”. Dit contactjournaal biedt steun aan het verweer van JbOV c.s. dat [appellant] het woord resocialisatietraject zelf gebruikt heeft in zijn contact met [geïntimeerde2] . JbOV c.s. hebben ook een e-mail van 22 april 2014 van [appellant] aan [geïntimeerde2] overgelegd, waarin [appellant] schrijft dat hij maandag en dinsdag verhinderd is “
in het kader van mijn resocialisering”. [appellant] heeft vrijwel dezelfde e-mail van dezelfde datum overgelegd, met dit verschil dat op plaats van het woord “
resocialisering” het woord “
re-integratie” staat. [appellant] heeft niet aangeboden te bewijzen dat de door JbOV c.s. overgelegde e-mail een vervalsing betreft en het hof ziet ook geen reden om hem ambtshalve tot dat bewijs toe te laten. In het licht van het hiervoor weergegeven verweer van JbOV c.s., dat steun vindt in het contactjournaal en in de door JbOV c.s. overgelegde versie van de e-mail van 22 april 2014, heeft [appellant] dan ook onvoldoende onderbouwd dat [geïntimeerde2] het woord resocialisatietraject op eigen initiatief heeft gebruikt.
5.De beslissing
27 februari 2024.