ECLI:NL:GHARL:2024:1417

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
200.335.878
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schorsing in hoger beroep inzake gezag over minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had verzocht om schorsing van de beschikking waarin het gezamenlijk gezag over haar minderjarige kind, geboren in 2012, was beëindigd en het gezag alleen aan de vader was toegekend. De rechtbank had deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de mondelinge behandeling op 5 februari 2024 plaatsvond. De moeder en de vaders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, evenals de belangen van de betrokken partijen. De moeder vreesde dat zij door de gezagswijziging buiten spel zou komen te staan, vooral met het oog op belangrijke beslissingen zoals de schoolkeuze van de minderjarige.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank de uitvoerbaarheid bij voorraad niet voldoende heeft gemotiveerd, maar oordeelde dat het belang van de vader en de minderjarige bij de tenuitvoerlegging van de beschikking zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij schorsing. Het hof heeft geconcludeerd dat de vader de moeder actief betrekt bij belangrijke beslissingen en dat het in het belang van de minderjarige is dat er geen impasse ontstaat. Daarom heeft het hof het verzoek van de moeder tot schorsing afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.335.878/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 556635)
beschikking van 27 februari 2024 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen te Utrecht,
en
[verweerder1],
verder te noemen: [verweerder1] , en
[verweerder2],
verder te noemen: [verweerder2] ,
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verweerders in hoger beroep,
verder samen te noemen: de vaders,
advocaat: mr. A.C. Bouma te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 27 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het gezamenlijk gezag van de moeder en [verweerder1] over [de minderjarige] , geboren [in] 2012 in [woonplaats1] , beëindigd en beslist dat het gezag over hem alleen toekomt aan [verweerder1] en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 20 december 2023;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 10 januari 2024 met bijlage;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 februari 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vaders hebben elkaar in 2011 leren kennen via de Stichting [naam1] . Zij hebben afgesproken dat zij gezamenlijk hun kinderwens in vervulling wilden laten gaan en samen een kind wilden verzorgen en opvoeden.
3.2
[in] 2012 is [de minderjarige] in [woonplaats1] geboren.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Aan de orde is het verzoek van de moeder schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissingen betreft. De vaders voeren hiertegen gemotiveerd verweer.
4.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
4.3
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
4.4
Het hof stelt vast dat de rechtbank de beslissing om de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren niet heeft gemotiveerd. Anders dan de vaders hebben aangevoerd, betreft overweging 3.8. van de bestreden beschikking geen motivering van de uitvoerbaarheid bij voorraad, maar een onderbouwing van de beslissing met betrekking tot het gezag. Door de moeder is onvoldoende gesteld en onderbouwd dat sprake is van een kennelijke misslag. Het hof weegt daarom de belangen af die voor de moeder, de vaders en [de minderjarige] gemoeid zijn bij het schorsen of uitvoeren van de bestreden beschikking. Het hof is van oordeel dat in dit stadium het belang van [verweerder1] en (vooral) [de minderjarige] bij de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking in dit geval zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij de schorsing daarvan. Daartoe overweegt het hof het volgende.
4.5
Voor partijen als ouders van [de minderjarige] gaat het om zeggenschap en betrokkenheid bij beslissingen die voor [de minderjarige] van belang zijn. De moeder vreest dat zij met de gezagswijziging zoals die in de bestreden beschikking is bepaald buiten spel zal komen te staan. Een belangrijke beslissing die op korte termijn moet worden genomen is de keuze voor een middelbare school. Het is in het belang van [de minderjarige] dat er een (weloverwogen) keuze wordt gemaakt voor een middelbare school. Bij het maken van deze keuze moeten zowel [de minderjarige] , [verweerder1] als de moeder betrokken worden. Nu in het verleden is gebleken dat het de moeder en [verweerder1] niet lukt om gezamenlijk beslissingen te nemen, is het in het belang van [de minderjarige] dat één van beide indien nodig een besluit kan nemen. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat [verweerder1] de moeder betrekt in het keuzetraject en haar actief informeert en vraagt naar haar wensen. De moeder is in de gelegenheid gesteld om zelf met [de minderjarige] naar open dagen te gaan en [verweerder1] heeft desgevraagd toegezegd dat de wens van [de minderjarige] doorslaggevend zal zijn voor de definitieve schoolkeuze. Om ervoor te zorgen dat er geen impasse ontstaat omtrent de aanstaande schoolkeuze (of andere belangrijke beslissingen), waarvan [de minderjarige] de dupe zal zijn, is het nodig dat [verweerder1] de knoop kan doorhakken als partijen het – ondanks het overleg en inbreng van beide kanten – niet lukt om op één lijn te komen.
Nu [verweerder1] de moeder actief betrekt in de schoolkeuze van [de minderjarige] en de moeder geen andere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat het in haar belang is dat de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking wordt geschorst, zal het hof het verzoek van de moeder afwijzen.

5.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, K. Mans en A.E. Grosscurt, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier, en is op 27 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.