In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, die op 25 april 2023 is uitgesproken. Het hoger beroep betreft een verzoek van [appellant] om een voorlopig getuigenverhoor te houden, waarbij hij getuigen wil horen over beschuldigingen van fraude die door Achmea naar buiten zijn gebracht na de beëindiging van zijn dienstverband. De kantonrechter had eerder al een aantal getuigen gehoord, maar het verzoek om drie aanvullende getuigen te horen is afgewezen.
Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en het verzoek tot het horen van de getuigen afgewezen. Het hof oordeelt dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde, omdat er al meer dan een jaar is verstreken sinds het oorspronkelijke verzoek en de feiten waarop het verzoek is gebaseerd al meer dan zes jaar geleden hebben plaatsgevonden. Bovendien heeft [appellant] al acht getuigen gehoord zonder dat hij een bodemprocedure heeft gestart tegen Achmea.
Het hof benadrukt dat het in het kader van de goede procesorde moet waken tegen onredelijke vertraging van de procedure en dat het belang van een doelmatige rechtspleging zwaarder weegt dan het belang van waarheidsvinding in dit geval. Daarom is het verzoek van [appellant] afgewezen en is hij veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Achmea in hoger beroep.