ECLI:NL:GHARL:2024:137

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
200.327.291
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor in hoger beroep wegens strijd met de goede procesorde

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, die op 25 april 2023 is uitgesproken. Het hoger beroep betreft een verzoek van [appellant] om een voorlopig getuigenverhoor te houden, waarbij hij getuigen wil horen over beschuldigingen van fraude die door Achmea naar buiten zijn gebracht na de beëindiging van zijn dienstverband. De kantonrechter had eerder al een aantal getuigen gehoord, maar het verzoek om drie aanvullende getuigen te horen is afgewezen.

Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en het verzoek tot het horen van de getuigen afgewezen. Het hof oordeelt dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde, omdat er al meer dan een jaar is verstreken sinds het oorspronkelijke verzoek en de feiten waarop het verzoek is gebaseerd al meer dan zes jaar geleden hebben plaatsgevonden. Bovendien heeft [appellant] al acht getuigen gehoord zonder dat hij een bodemprocedure heeft gestart tegen Achmea.

Het hof benadrukt dat het in het kader van de goede procesorde moet waken tegen onredelijke vertraging van de procedure en dat het belang van een doelmatige rechtspleging zwaarder weegt dan het belang van waarheidsvinding in dit geval. Daarom is het verzoek van [appellant] afgewezen en is hij veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Achmea in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.327.291
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 10000906
beschikking van 9 januari 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als verzoeker
hierna: [appellant]
advocaat: mr. G.J. Knotter
tegen
Achmea Interne Diensten N.V.
die is gevestigd in Utrecht
en bij de kantonrechter optrad als verweerster
hierna: Achmea
advocaat: mr. J.H. Niersman

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 25 april 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift in hoger beroep, met producties, van [appellant]
  • het verweerschrift in hoger beroep van Achmea
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 13 november 2023 is gehouden.

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellant] is per 1 april 2016 bij Achmea in dienst getreden in de
functie van Specialist Fraude Claimbehandeling op de afdeling Speciale Zaken. Het dienstverband is na 31 maart 2017 niet voortgezet. [appellant] stelt dat hij schade heeft geleden als gevolg van beschuldigingen van fraude aan het adres van hem en zijn partner. Die beschuldigingen zijn volgens hem door of namens Achmea naar buiten zijn gebracht na beëindiging van zijn dienstverband. [appellant] wil Achmea hiervoor aansprakelijk stellen op grond van onrechtmatige daad. Om te beoordelen of er reden is voor een aansprakelijkheidsprocedure, wil [appellant] bewijs voor zijn stellingen verzamelen door het horen van getuigen. Hij heeft daarom een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend.
2.2.
Bij beschikking op 24 augustus 2022 heeft de kantonrechter het verzoek van [appellant] om vijf getuigen te horen toegewezen. In december 2022 zijn op basis daarvan vijf getuigen gehoord. Op 11 januari 2023 heeft mr. Knotter aangegeven nog zes aanvullende getuigen te willen horen. De gemachtigde van Achmea heeft hiertegen bezwaar aangetekend. De kantonrechter heeft vervolgens bij brief van 21 februari 2023 en beschikking van 25 april 2023 het horen van drie getuigen toegestaan ( [getuige1] , [getuige2] en [getuige3] ). Deze drie getuigen zijn inmiddels gehoord. De kantonrechter heeft in dezelfde brief en in de beschikking het verzoek tot het horen van de drie andere getuigen, [getuige4] (hierna: [getuige4] ), [getuige5] (hierna: [getuige5] ) en [getuige6] (hierna: [getuige6] ), afgewezen.
2.3.
De bedoeling van het hoger beroep is dat de beschikking van de kantonrechter (gedeeltelijk) wordt vernietigd en alsnog de getuigen [getuige4] , [getuige5] en [getuige6] worden gehoord.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal de beschikking van de kantonrechter van 25 april 2023 bekrachtigen en het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige4] , [getuige5] en [getuige6] daarmee afwijzen. Deze beslissing zal hieronder worden toegelicht.
3.2.
Bij het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor moet op grond van artikel 187 lid 3, aanhef en onder a en b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) voldoende duidelijk, en dus ook concreet, worden vermeld op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Verder geldt dat, zo nodig, ook duidelijk dient te worden gemaakt waarom de te horen getuigen hierover (mogelijk) kunnen verklaren.
3.3.
Volgens vaste rechtspraak kan een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het gebruik van dit middel misbruik wordt gemaakt (artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)), op de grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde en op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Verder bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig getuigenverhoor als de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft (artikel 3:303 BW).
Strijd met de goede procesorde
3.4.
Het hof is van oordeel dat het verzoek van [appellant] om [getuige6] , [getuige5] en [getuige4] te horen in een voorlopig getuigenverhoor in strijd is met de goede procesorde.
3.5.
Het hof moet in het kader van de goede procesorde waken tegen onredelijke vertraging van de procedure en bepalen welke maatregelen hij geschikt acht om onredelijke vertraging te voorkomen. Daarbij dient het hof een belangenafweging te maken tussen het met het oog op de processuele rechten en belangen van de wederpartij beschermde belang van een doelmatige en voortvarende rechtspleging enerzijds (artikel 20 Rv) en het belang van waarheidsvinding door het leveren van getuigenbewijs anderzijds (artikel 166 Rv). [1]
3.6.
Het hof stelt vast dat inmiddels meer dan een jaar is verstreken sinds het verzoek van [appellant] om een voorlopig getuigenverhoor (15 juli 2022) en de beschikking waarbij dat verzoek is toegewezen (24 augustus 2022). Het is inmiddels meer dan zes jaar geleden dat de feiten hebben plaatsgevonden die [appellant] aan zijn vordering ten grondslag legt. [appellant] heeft al acht getuigen gehoord, terwijl hij op basis van die verklaringen nog geen bodemprocedure is gestart tegen Achmea. Gezien deze omstandigheden acht het hof het verzoek tot het op dit moment horen van [getuige6] , [getuige5] en [getuige4] in strijd met het belang van Achmea op een doelmatige en voortvarende rechtspleging en daarmee in strijd met de goede procesorde. [appellant] kan zijn belang de waarheid te achterhalen door het leveren van getuigenbewijs dienen door in de bodemprocedure een bewijsaanbod te doen tot het horen van aanvullende getuigen, indien er dan aanleiding blijkt te zijn voor nader bewijsonderzoek.
3.7.
Het antwoord op de vraag of [appellant] met zijn verzoek nog drie getuigen te horen misbruik maakt van zijn bevoegdheid dat te vragen en op de vraag of hij wel belang heeft bij deze drie getuigen kan in het midden blijven, nu het hof beslist dat zijn verzoek in strijd is met de goede procesorde.
De conclusie
3.8.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten van Achmea in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 25 april 2023;
4.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van Achmea:
€ 783,- aan griffierecht;
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van Achmea (2 procespunten x
appeltarief II).
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, K. Mans en A.E.F. Hillen en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
9 januari 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 18 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0571.