ECLI:NL:GHARL:2024:136

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
200.334.289
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige wegens ernstige ontwikkelingsbedreiging door langdurige afwezigheid van school en isolatie thuis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] is in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 2 augustus 2023 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] had uitgesproken. De moeder is van mening dat de ondertoezichtstelling niet nodig is, omdat zij bereid is om vrijwillig hulp te accepteren. Echter, het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] ernstig zijn, aangezien zij sinds oktober 2022 niet meer naar school gaat en thuis geïsoleerd leeft. De moeder houdt [de minderjarige] thuis uit angst voor veiligheidsproblemen, maar deze zijn niet bevestigd door de instanties.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 december 2023 is gebleken dat de moeder wantrouwend staat tegenover hulpverlening en dat er geen vooruitgang is geboekt in de afgelopen vijf maanden van de ondertoezichtstelling. Het hof heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [de minderjarige] te waarborgen en dat de moeder in gesprek moet gaan met de gecertificeerde instelling (GI) om samen te werken aan de doelen van de ondertoezichtstelling. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is bevestigd en de noodzaak om haar weer naar school te laten gaan is benadrukt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.334.289
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 559221)
beschikking van 9 januari 2024
inzake
[verzoekster],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Vermeer te Utrecht,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
verder te noemen: de vader,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 augustus 2023, uitgesproken onder zaaknummer 559221.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 november 2023;
- het standpuntstuk van de GI van 24 november 2023 met productie
;
- het verweerschrift van de raad.
2.2
Op 4 december 2023 heeft [de minderjarige] buiten aanwezigheid van de belanghebbenden, via een videoverbinding, met een raadsheer van het hof gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 8 december 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
Hoewel behoorlijk opgeroepen was de vader niet aanwezig.

3.De feiten

De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] . [de minderjarige] is [in] 2008 in [plaats1] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] , en [de minderjarige] woont bij de moeder. [de minderjarige] en de moeder hebben geen contact meer met de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] van 2 augustus 2023 tot 2 augustus 2024 onder toezicht gesteld van de GI.
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissing en is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige]
primairalsnog af te wijzen, dan wel
subsidiairtoe te wijzen voor de duur van negen maanden. Daarnaast verzoekt de moeder het hof om de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.3
De raad voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De vader heeft de Marokkaanse nationaliteit. Het hof zal daarom eerst beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is.
5.2
Het verzoek van de raad gaat over de ouderlijke verantwoordelijkheid. Gelet op artikel 7 lid 1 van de Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (Brussel II-ter) die in deze zaak van toepassing is, zijn ten aanzien van de ouderlijke verantwoordelijkheid de gerechten van de lidstaat bevoegd op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Omdat [de minderjarige] op het moment van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, 3 juli 2023, haar gewone verblijfplaats in Nederland had, komt de Nederlandse rechter op basis van artikel 7 van Brussel II-ter in deze zaak rechtsmacht toe.
5.3
Op grond van artikel 15 van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996) past de Nederlandse rechter het interne recht toe. Dit betekent dat het Nederlands recht van toepassing is.
Inhoudelijke beoordeling
5.4
In artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de rechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij/zij in zijn/haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.5
Net als de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig zijn. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
5.6
De aanleiding voor de ondertoezichtstelling is dat [de minderjarige] , die nu 15 jaar is en (na een periode van veel schoolverzuim) sinds oktober 2022 helemaal niet meer naar school gaat. De moeder houdt haar thuis uit angst voor veiligheidsproblemen (die door de instanties overigens niet worden bevestigd). Volgens de moeder is een ondertoezichtstelling niet nodig omdat zij bereid is zich in vrijwillig kader in te zetten voor oplossingen en daarbij de nodige hulp te accepteren. Dat is in de kern de reden van het instellen van het hoger beroep.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de zorgen sinds de bestreden beschikking niet zijn veranderd. Zo gaat [de minderjarige] als gevolg van de door moeder gestelde veiligheidsproblemen nog steeds niet naar school en leeft zij nog steeds thuis, geïsoleerd met de moeder. Het hof is met de kinderrechter van oordeel dat dit een ernstige ontwikkelingsbedreiging oplevert, hetgeen ook de moeder, de raad en de GI stellen. Zoals [de minderjarige] tijdens het gesprek met de raadsheer zelf heeft gezegd, is school voor haar heel belangrijk, niet alleen voor haar (cognitieve en algemene) ontwikkeling maar ook voor de sociale contacten.
[de minderjarige] heeft het hof laten weten dat zij graag weer naar school wil gaan, maar dat haar moeder hulp nodig heeft om dit toe te laten. Hoewel de moeder laat weten graag te willen samenwerken met hulpverlening is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de moeder erg wantrouwend tegenover hulpverlening staat en steeds allerlei voorwaarden aan hulpverlening verbindt met als gevolg dat deze niet structureel van de grond komt. Het lukt de moeder daarom niet om de bestaande zorgen door middel van hulpverlening in het vrijwillig kader weg te nemen.
5.7
Mede als gevolg van de wantrouwende houding van de moeder is het de GI in de afgelopen periode nog niet gelukt om in contact te komen met de moeder. Inmiddels zijn er zo vijf maanden van de ondertoezichtstelling verstreken zonder dat er iets is gebeurd. [de minderjarige] moet zo snel mogelijk naar school en uit haar isolement, daarvan is het belang en de urgentie alleen maar toegenomen. Er is dus alle reden om alsnog vol in te zetten op de doelen voor de ondertoezichtstelling. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de termijn van de ondertoezichtstelling, zoals door moeder verzocht, te bekorten. Zoals het hof tijdens de mondelinge behandeling heeft benadrukt is het van belang dat de moeder in gesprek gaat met de GI, dat zij in het belang van [de minderjarige] samen aan de door de kinderrechter vastgestelde doelen voor de ondertoezichtstelling gaan werken en dat zij ervoor zorgen dat [de minderjarige] op korte termijn weer naar school gaat.
5.8
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking (ten aanzien van de ondertoezichtstelling en de duur daarvan) bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 augustus 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, K. Mans en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 9 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.