Parketnummer: 21-006803-18
Uitspraak d.d.: 22 februari 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 27 november 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-830089-18 en 18-080279-18, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
wonende te [adres] .
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 22 oktober 2019, 8 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 18-080279-18 onder 2 tenlastegelegde en veroordeling van verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-830089-18 onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren. Ten aanzien van de vordering van benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van [slachtoffer 1] van € 600,- wordt toegewezen en de vordering van [slachtoffer 2] wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.579,68 en voor het overige wordt afgewezen, beide vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met veroordeling van verdachte in de proceskosten. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. P.A.TH. Lemmers, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Verdachte is bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland van 27 november 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-830089-18 onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 18-080279-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren. De rechtbank heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen geoordeeld dat de vordering van [slachtoffer 1] van € 600,- wordt toegewezen en de vordering van [slachtoffer 2] wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.579,68 en voor het overige wordt afgewezen, beide vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met veroordeling van verdachte in de proceskosten.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-830089-18:
1. primair
hij op of omstreeks 9 mei 2018, in de [naam gemeente] , op de [straatnaam 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk hoofdagent van de Politie Eenheid Noord-Nederland, [slachtoffer 1] , en/of hoofdagent van de Politie Eenheid Noord-Nederland, [slachtoffer 3] , van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto, op die [straatnaam 1] met gedoofde lichten en/of met hoge, althans verhoogde, snelheid is ingereden op, althans zijn, verdachtes, voertuig heeft gestuurd in de richting van, een politievoertuig waarin genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] zaten, welk politievoertuig zich gedeeltelijk bevond op de weghelft bestemd voor, vanuit verdachtes positie gezien, het tegemoetkomend verkeer, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 9 mei 2018, in de [naam gemeente] , op de [straatnaam 1] , hoofdagent van de Politie Eenheid Noord-Nederland, [slachtoffer 1] , en/of hoofdagent van de Politie Eenheid Noord-Nederland, [slachtoffer 3] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen en aldaar, met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto op die [straatnaam 1] met gedoofde lichten en/of met hoge, althans verhoogde, snelheid ingereden op, althans zijn, verdachtes, voertuig gestuurd in de richting van, een politievoertuig waarin genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] zaten, welk politievoertuig zich gedeeltelijk bevond op de weghelft bestemd voor, vanuit verdachtes positie gezien, het tegemoetkomend verkeer;
2. primair
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 9 mei 2018, op één of meer openbare wegen, in de [naam gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] , van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto - (telkens) (onder meer) op de [straatnaam 1] en/of de [straatnaam 2] met (zeer) hoge snelheid dicht achter op het voertuig (personenauto) waarin die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] zaten, heeft gereden, en/of - met hoge snelheid is ingereden op, althans zijn, verdachtes, voertuig heeft gestuurd in de richting van, het voertuig waarin genoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] zaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 9 mei 2018, in de [naam gemeente] , op één of meer openbare wegen, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen en aldaar, met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto - (telkens) (onder meer) op de [straatnaam 1] en/of de [straatnaam 2] met (zeer) hoge snelheid dicht achter op het voertuig (personenauto) waarin die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] zaten, gereden, en/of - met hoge snelheid ingereden op, althans zijn, verdachtes, voertuig gestuurd in de richting van, het voertuig waarin genoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] zaten;
3.
hij op of omstreeks 9 mei 2018, in de [naam gemeente] , in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
Zaak met parketnummer 18-080279-18 (gevoegd):
1. primair
hij op of omstreeks 24 april 2018 te [pleegplaats] 10 pakken Bakkeljauw, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam winkel] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. primair
hij op of omstreeks 24 april 2018 te [pleegplaats] , een goed te weten een tweetal koffers heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Parketnummer 18-830089-18
Vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 18-830089-18 onder 1 primair tenlastegelegde
Het hof acht - met de advocaat-generaal en de raadsvrouw – het onder 1 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder dat uit de verklaringen van verbalisanten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] blijkt dat verdachte op hen af kwam rijden en vlak voor verdachte hun auto kon raken een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt en zodoende een aanrijding heeft voorkomen. Het voorgaande volgt eveneens uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] , die op dat moment achter verdachte reden. Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte opzet op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel had. Verdachte zal daarom van het onder 1 primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-830089-18 onder 1 subsidiair tenlastegelegde
1. De door verdachte ter terechtzitting d.d. 23 augustus 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik reed op 9 mei 2018 in een witte Peugeot met het kenteken [kenteken 1] . Ik had drugs gebruikt. Ik had cocaïne gebased. Later in de avond heb ik nog een joint gerookt. Ik gebruikte tussendoor in de auto. Ik was opgefokt door ruzies de dag ervoor en door de drugs. Het klopt dat mijn rijgedrag werd versterkt door de cocaïne.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 mei 2018, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018114021, d.d. 8 juni 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 9 mei 2019(het hof begrijpt: 2018)
omstreeks 01:00 uur was ik werkzaam als hoofdagent van de politie Eenheid Noord-Nederland. De twee melders (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4]
) vertelden dat zij zojuist waren aangereden door een kleine witte auto in de buurt van de [straatnaam 2] . Op het moment dat zij dit vertelden kwam er een melding van [code auto] dat ze op de [straatnaam 3] reden achter een voertuig voorzien van kenteken gelijkend op [kenteken 1] . Dit voertuig negeerde hun stopteken en betrof een kleine witte auto.
Wij rijden op de [straatnaam 1] en horen dat de bestuurder keert. De bestuurder heeft ongeveer ter hoogte van het Chinese restaurant gekeerd en had zijn verlichting gedoofd. Dit was doorgegeven door de [code auto] . Voor mij was op dat moment duidelijk dat hij zijn lichten uit had en onze kant op kwam. Ik zag de collega's van de [code auto] wel rijden maar het witte voertuig niet. Op dat gedeelte van de [straatnaam 1] is geen straatverlichting aanwezig. Het was er echt donker. Ik heb toen in een fractie van een seconde besloten om het dienstvoertuig aan de rechterkant van de [straatnaam 1] in de berm stil te zetten. Dit deed ik ook om te oriënteren op de auto. Ik kon hem toen nog niet zien. Ik had op dat moment sowieso de optische signalen van het dienstvoertuig aanstaan. Binnen 10 à 15 seconden kwam het voertuig in zicht. Hij reed op onze weghelft. Dit was ook de reden voor mij om het dienstvoertuig nog verder aan de zijkant van de [straatnaam 1] in de berm te zetten. Uiteindelijk zag ik de auto min of meer schuin over de weg rijden. Ik zag hem op de helft van zijn eigen weghelft en op de helft van mijn weghelft rijden. Ik zag ook dat hij een verhoogde snelheid had. Hij kwam vervolgens recht op ons afrijden. Het ging allemaal zo snel. Hij reed echt heel hard. Het voertuig kwam met hoge snelheid op ons af en heeft ons uiteindelijk niet geraakt. Ik was in de veronderstelling dat hij ons zou rammen. Op het allerlaatste moment, dat hij echt vlakbij ons was, maakte hij een stuurbeweging zodat hij ons niet raakte. Hij reed schuin over de weg recht op ons af, ongeveer een meter of 5 dan wel 10 voor het dienstvoertuig maakte hij een stuurbeweging naar rechts.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 mei 2018, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op 9 mei 2018 was ik samen met mijn collega [slachtoffer 1] aan het werk in de nachtdienst. We reden op de [straatnaam 1] . Ik hoorde via de portofoon dat de bestuurder was gekeerd en dat de auto nu onze richting op kwam. Omdat ik al eerder had gehoord dat de snelheden van de bestuurder erg hoog waren, was ik nu super alert. Ik zag op een gegeven moment de kleine witte auto aan komen rijden. Ik zag dat hij slingerend reed over de middenstreep van de weg. Ik zag dat [slachtoffer 1] op dat moment onze auto naar rechts stuurde, naar de groenstrook. De blauwe zwaailampen van onze auto waren aan, de bestuurder van de witte auto kon dus zien dat wij van de politie waren. Ik schat de afstand tussen ons en de witte auto op zo'n 50 meter op het moment dat [slachtoffer 1] de auto naar de groenstrook rijdt. Ik kon de auto zien, omdat de verlichting van onze auto voldoende licht gaf naar voren. Op het moment dat [slachtoffer 1] naar rechts stuurde, dus naar de groenstrook, zag ik dat de bestuurder van de kleine witte auto onze kant op stuurde. Hij reed hierbij volledig op onze weghelft, sterker nog, zijn linkerbanden stuurde hij ook de groenstrook in. Ik had het gevoel dat de auto met een redelijke snelheid op ons af kwam. Ik had het gevoel dat de bestuurder zijn auto recht op ons af stuurde en tegen ons voertuig aan zou rijden. Toen de bestuurder vlak bij ons was, zag ik dat de bestuurder van de kleine witte auto de auto naar rechts stuurde en snel op trok en langs ons reed.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 mei 2018, opgenomen op pagina 61 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] :
Wij hoorden via onze portofoon en zagen dat er collegae uit de richting van [pleegplaats] in de richting van [plaats] reden. De collegae reden met optische geluidsignalen. Wij zagen dat de bestuurder van het witte voertuig de linkerbaan op stuurde. Wij zagen dat hij op de verkeerde weghelft reed. Wij zagen dat hij op dezelfde weghelft als onze naderende collegae reed. Wij zeiden tegen de collegae dat de bestuurder op hun af reed en dat zij aan de kant moesten gaan om een aanrijding te voorkomen. Wij hadden echt de indruk dat de bestuurder bewust in wilde rijden op de naderende collegae. Deze indruk kregen wij omdat de bestuurder bewust naar links stuurde en nog altijd zonder verlichting reed. Wij zagen dat de bestuurder met hoge snelheid op de collegae in bleef rijden. Wij zagen dat de collegae hun voertuig de berm in reden. Wij zagen dat de bestuurder op het laatste moment voor hem naar rechts stuurde en week zo om het dienstvoertuig heen. Wij zagen dat de bestuurder met zijn rechterbanden in de rechterberm terecht kwam. Wij zagen dat hij net zijn voertuig weer onder controle kon krijgen. Wij zagen dat de bestuurder weer met hoge snelheid doorreed in de richting van [pleegplaats] .
Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-830089-18 onder 1 subsidiair tenlastegelegde
De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de handelingen van verdachte niet gericht waren op het doen ontstaan van een dreigende situatie.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De rechtbank heeft in haar vonnis hieromtrent (mede) het volgende overwogen.
Alvorens verdachte zich op de ringweg van [pleegplaats] begaf blijkt uit het dossier dat hij zeer gevaarlijk rijgedrag vertoonde. Er kwam een melding van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] (aangevers feit 2) dat zij waren aangereden door een witte Peugeot in de buurt van de [straatnaam 2] . Verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] besloten ter plaatse te gaan en versterking te verlenen aan collega's die met hun dienstauto achter verdachte aanreden. Verdachte had hun stopteken genegeerd.
Ter plaatse gekomen op de [straatnaam 1] hoorden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] via de portofoon dat verdachte zijn auto op de weg had gekeerd en dat hij hen op dat moment tegemoet kwam rijden. Verdachte reed op hun weghelft, zodat [slachtoffer 1] besloot aan de kant te gaan en de dienstauto zover mogelijk de berm in te sturen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] , die achter verdachte reden, volgt dat zij zagen dat verdachte vervolgens naar links stuurde en met zeer hoge snelheid op de auto van verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] afreed. Ook [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] verklaren hoe zij zagen dat verdachte schuin over de weg stuurde en met hoge snelheid recht op hen afreed. Pas op het laatste moment week de verdachte met zijn auto uit door een stuurbeweging naar rechts te maken.
Verdachte heeft, zowel bij de politie als ter terechtzitting, verklaard dat hij enkel heeft gelet op de politieauto die achter hem reed, zodat hij pas op het laatste moment zag dat er voor hem een politieauto in de berm stond. Hij heeft toen de stuurbeweging naar rechts gemaakt om deze te ontwijken. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte de politieauto in het geheel niet heeft opgemerkt. Uit zowel de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] als het proces-verbaal van bevindingen van [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] komt naar voren dat de blauwe zwaailichten van de dienstauto aan waren. Het was nacht en dat gedeelte van de weg wordt weinig verlicht. Het straatbeeld was donker. De optische geluidssignalen van een politieauto moeten zichtbaar zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door met hoge snelheid in de richting van de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] te sturen en recht op hen af is blijven rijden tot hij vlak voor hen een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt, een situatie heeft doen ontstaan waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] redelijkerwijs mochten vrezen dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden moet worden aangenomen dat verdachte dit opzettelijk heeft gedaan, of in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handelen een dergelijke bedreigende situatie zou doen ontstaan. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het hof kan zich verenigen met voorgaande overwegingen van de rechtbank en neemt deze over. Voorts merkt het hof op dat verdachte cocaïne had gebruikt en opgefokt was en dat zijn extreme rijgedrag naar eigen zeggen werd versterkt door de cocaïne. Het hof is, gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat het gedrag van verdachte, onder voorgenoemde omstandigheden, er niettemin toe strekte om aangevers met zware mishandeling dan wel enig misdrijf tegen het leven gericht te bedreigen en dat het opzet van verdachte daarop gericht was, of in ieder geval de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handelen een dergelijke bedreigende situatie zou doen ontstaan. Het hof acht de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zwaar lichamelijk letsel dan ook wettig en overtuigend bewezen. Het verweer wordt verworpen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-830089-18 onder 2 primair tenlastegelegde
1. De door verdachte ter terechtzitting d.d. 23 augustus 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik reed op 9 mei 2018 in een witte Peugeot met het kenteken [kenteken 1] . De voorzitter vraagt waarom ik zo op deze mensen(het hof begrijpt: [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] )
gefixeerd was. Ik had drugs gebruikt. Ik had cocaïne gebased. Later in de avond heb ik nog een joint gerookt. Ik gebruikte tussendoor in de auto. Ik was opgefokt door ruzies de dag ervoor en door de drugs. Het klopt dat mijn rijgedrag werd versterkt door de cocaïne.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 9 mei 2018, opgenomen op pagina 37 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018114021, d.d. 8 juni 2018, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Op 8 mei 2018, omstreeks 22:40 reed ik in mijn auto over de [straatnaam 4] te [pleegplaats] . Ik zag een kleine witte auto achter mij rijden en ik zag dat het een Peugeot type 1 was. Deze auto knipperde herhaaldelijk met zijn groot licht en maakte korte scherpe bewegingen van links naar rechts. De kleine witte auto passeerde mij met hoge snelheid, ik schat ongeveer met 70 kilometer per uur, terwijl ik 40 kilometer per uur reed. Ik zag dat de kleine witte auto een fietspad op reed en dat deze manoeuvre met vrij hoge snelheid werd verricht. Ik zag daarna dat de kleine witte auto de doorgaande weg voor het autoverkeer op reed en daarbij over de linker rijstrook reed, welke bedoeld is voor het verkeer in tegengestelde richting. Ik zag dat ook hier de snelheid weer vrij hoog was. Ik zag dat er een ander voertuig vanuit tegenovergestelde richting kwam aan rijden. Ik zag dat de auto bleef rijden over de linker rijstrook. Ik zag dat het andere voertuig gelukkig afsloeg naar een zijstraat en dat de kleine witte auto deze zijstraat passeerde over de linker rijstrook.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 mei 2018, opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 9 mei 2018 om 01:00 uur reed ik in mijn auto, een rode Mitsubishi Space star, gekentekend [kenteken 2] . Toen ik op de [straatnaam 5] reed, voordat ik parkeerde, zag ik een driftende auto in de [straatnaam 6] . Ik zag dat dit een witte auto was. Ik zag toen dat de witte auto aan de linkerzijde van mijn auto schuin voor mij stond. Ik zag dat de bestuurder, een zwarte man, naar mij keek. Vervolgens zag ik dat hij met één van zijn handen een beweging maakte alsof hij op mij wilde schieten. Hij maakte met zijn hand de figuur van een vuurwapen. Hierbij keek hij in mijn richting. Ik zag dat de man vervolgens vooruit reed en als het ware met de auto voor mij kwam te staan. Vervolgens zag ik dat hij achteruit reed. Om te voorkomen dat hij mij zou raken, ben ik snel achteruit gereden de [straatnaam 5] verder in. Vervolgens ben ik linksaf de [straatnaam 6] ingereden. Vervolgens sloeg ik rechtsaf de [straatnaam 7] . Ik zag in de binnenspiegel dat de witte auto achter mij aan kwam, op hoge snelheid. Ik sloeg linksaf de [straatnaam 2] op. Ik zag in de binnenspiegel dat hij ook in de [straatnaam 2] in ging en achter ons aan kwam. Ik reed vervolgens richting de ringweg. Ik sloeg op hoge snelheid linksaf en ging de ringweg op. We reden vervolgens op hoge snelheid over de ringweg in de richting van het [straatnaam 8] . Ik reed hierbij wel 160 km per uur. Misschien nog wel harder. Ik schat tussen de 160 en de 180 km per uur. Ik zag in de binnenspiegel dat hij op hoge snelheid achter me aan bleef komen. Ik probeerde te voorkomen dat hij ons zou rammen en heb dit gedaan door volop op de rem te gaan staan. Hij raakte de linkerzijkant van mijn auto. Ik zag daarbij de linker buitenspiegel naar binnen klappen, die hij hierbij raakte. We kwamen beide tot stilstand.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 mei 2018, opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
Ik ben in de [straatnaam 6] langs de man gelopen. De man vroeg wat ik ging doen. Ik zei dat ik naar huis ging en liep naar de auto. De man liep ook naar zijn auto. De man begon in zijn auto te driften en maakte twee rondjes in de straat. De man kwam daarna naast ons staan en maakte van zijn hand een pistool en deed alsof hij ons wilde schieten. We zijn hard weggereden en hij kwam hard achter ons aanrijden. Aan het einde zijn we linksaf de [straatnaam 2] opgegaan. Net voorbij de brug vlak voor de ringweg haalde hij ons in en blokkeerde de weg voor ons. De man kwam in zijn auto steeds heel hard achter ons aan. Hij zat echt vlak achter ons. [slachtoffer 2](het hof begrijpt: [slachtoffer 2] )
kon er omheen rijden en is hard weggereden de ringweg op. We zijn door rood gereden en gingen linksaf de ringweg op. De man kwam achter ons aan. Ik weet niet hoe hard we reden. Ik was doodsbang. Hij raakte de bestuurderszijde.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Technisch onderzoek voertuig d.d. 17 mei 2018, opgenomen op pagina 115 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Het betrof hier een personenauto Peugeot 108. Kleur: wit. Kenteken: [kenteken 1] .
Het betrof hier een personenauto Mitsubishi Space star. Kleur: rood. Kenteken: [kenteken 2] .
Uit onderzoek aan de Peugeot kon blijken dat het voertuig aan de rechter achterzijde recente schade had. Ik zag dat er krasschade zichtbaar was, in de witte lak, ter hoogte van het rechter achterspatbord boven het rechter achterwiel. Ik zag in deze krasschade een rode substantie welke sterk overeen kwam met de lakkleur van voertuig 2 met Mitsubishi. Ik zag op het rechter achter portier van de Peugeot een zwart veegspoor. Ik zag dat dit spoor was afgetekend vanaf de portiergreep over de beplating van dit portier.
Uit onderzoek aan de Mitsubishi kon blijken dat het linker voorspatbord van dit voertuig recente krasschade vertoonde. Ik zag tussen het linker voorwiel en het bestuurdersportier in de krasschade een witte substantie. Op de linker buitenspiegelkap werd een krasspoor aangetroffen. Ik zag dat dit spoor donkerder was dan het materiaal van de rest van de spiegelkap. Tevens trof ik op deze spiegelkap in de nabijheid van genoemd spoor een wit spoor aan.
De hoogtes van de schades aan beide voertuigen kwamen met elkaar overeen. Met dien
verstande dat toen de Peugeot met de rechter achterzijde tegen de linker voorzijde van de
Mitsubishi geplaatst werd de hoogte van de schades op de spatborden van beide voertuigen
en de hoogte schade aan de spiegel van de Mitsubishi en het veegspoor op het rechter achter portier van de Peugeot met elkaar overeen kwamen. Derhalve is het aannemelijk dat beide voertuigen met elkaar in botsing zijn geweest.
Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-830089-18 onder 2 primair tenlastegelegde
De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 2 primair tenlastegelegde feit. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel had. Ook voor de subsidiaire bedreiging heeft de raadsvrouw verzocht verdachte vrij te spreken, nu verdachte geen opzet heeft gehad op het doen ontstaan van een bedreigende situatie voor de aangevers, aangezien de aanrijding immers is ontstaan doordat aangever [slachtoffer 2] ineens remde.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Het hof stelt op basis van de beide aangiftes en de getuigenverklaring vast dat verdachte intimiderend en gevaarlijk rijgedrag vertoonde in de avond en nacht van 8 op 9 mei 2018. Het hof stelt daarnaast vast dat uit verdachtes eigen verklaring volgt dat verdachte onder invloed was van drugs en dat dit zijn rijgedrag heeft beïnvloed. Nadat verdachte aangeefster [slachtoffer 4] had aangesproken in de [straatnaam 6] en zij daar niet op in ging, is hij met zijn auto naast aangevers gaan staan, heeft van zijn hand een pistool gemaakt en deed hij alsof hij wilde schieten. Verdachte was kennelijk uit op een confrontatie en heeft vervolgens met dat doel de achtervolging ingezet. Hij heeft gedurende langere tijd met zeer hoge snelheden achter aangevers aangereden, waarna een wilde achtervolging is ontstaan en uiteindelijk een botsing is ontstaan, waarbij verdachte de linker zijkant van de auto van aangevers heeft geraakt. Het hof stelt tevens vast dat het schadebeeld past bij een botsing tussen de rechterachterkant van de auto die verdachte bestuurde en de linker voorkant van de auto waarin aangevers zaten. Dat betekent dat de auto van verdachte zich op het moment dat de botsing zich voordeed ter linkerzijde en voor of op dezelfde hoogte bevond als de auto van aangevers. Daarbij kan het feit dat de schade zich aan respectievelijk de achterkant van de auto van verdachte en de voorkant van de auto van aangevers bevond niet passen bij de verklaring van verdachte dat hij achter de auto van aangevers aanreed en deze auto heeft geschampt bij een uitwijkmanoeuvre. In dat geval zou de schade immers niet aan de achterkant, maar aan de voorkant van zijn auto te verwachten zijn geweest.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood of zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard
van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het hof is gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte opzettelijk en bewust gericht op een confrontatie met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] , met (zeer) hoge snelheid met zijn voertuig, opgefokt en onder invloed van drugs, het voertuig van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] heeft achtervolgd en daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] in aanrijding zou komen. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangevers het leven zouden laten. Wel acht het hof de kans aanmerkelijk dat zij daardoor zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen. De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Het hof acht het onder 2 subsidiair tenlastegelegde op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen. Het verweer wordt verworpen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-830089-18 onder 3 tenlastegelegde
1. De door verdachte op de terechtzitting van 23 augustus 2018 afgelegde verklaring, voor
Het klopt dat er een politieagent bij me is geweest voor een onderzoek om mijn drugsgebruik te testen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 15 mei 2018, opgenomen op pagina 93 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Ik, [naam] , heb de verdachte gevraagd toestemming te verlenen tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. De verdachte verleende daarvoor geen toestemming. Op 9 mei 2018 om 3:14 uur, [locatie] , heb ik in mijn hoedanigheid van hulpofficier van justitie de verdachte bevolen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, waarbij is medegedeeld aan verdachte dat een weigering een misdrijf oplevert. De verdachte gaf geen vervolg aan dit bevel. Verdachte gaf aan elke medewerking te weigeren.
Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-830089-18 onder 3 tenlastegelegde
De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte niet heeft geweigerd mee te werken aan het bloedonderzoek. Hij had begrepen dat de agent die het bloedonderzoek wilde afnemen hem eerst wilde laten afkoelen, omdat verdachte kwaad reageerde op een andere agent die hem had mishandeld bij de aanhouding.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt niet dat de verbalisant aan verdachte zou hebben toegezegd dat hij na diens aanvankelijke weigering om aan het onderzoek mee te werken op een later moment nog een kans zou krijgen om zijn medewerking daaraan te verlenen. Dat is ook niet aannemelijk, aangezien het voor een goed onderzoek naar de bloedwaarden van belang is om deze af te nemen op een moment dat zo dicht mogelijk ligt tegen het incident waarvoor verdachte was aangehouden. Het voorgaande maakt naar het oordeel van het hof dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het bloedonderzoek.
Parketnummer 18-080279-18
Bewijsmiddelen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-080279-18 onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder feit 1 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 augustus 2018.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 april 2018, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018100413 d.d. 24 mei 2018, inhoudende de verklaring van [persoon] .
Vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 18-080279-18 onder 2 tenlastegelegde
Het hof heeft - met de advocaat-generaal en de raadsvrouw - uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-080279-18 onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-830089-18 onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 en in de zaak met parketnummer 18-080279-18 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-830089-18:
1.subsidiair
hij op 9 mei 2018, in de [naam gemeente] , op de [straatnaam 1] , hoofdagent van de Politie Eenheid Noord-Nederland, [slachtoffer 1] , en hoofdagent van de Politie Eenheid Noord-Nederland, [slachtoffer 3] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen en aldaar, met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto op die [straatnaam 1] met gedoofde lichten en met hoge snelheid zijn, verdachtes, voertuig gestuurd in de richting van, een politievoertuig waarin genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] zaten, welk politievoertuig zich gedeeltelijk bevond op de weghelft bestemd voor, vanuit verdachtes positie gezien, het tegemoetkomend verkeer;
2.primair
hij op één of meer tijdstippen op 9 mei 2018, op één of meer openbare wegen, in de [naam gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] , zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto – onder meer op de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] met zeer hoge snelheid dicht achter op het voertuig (personenauto) waarin die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] zaten, heeft gereden, en - met hoge snelheid is ingereden op, althans zijn, verdachtes, voertuig heeft gestuurd in de richting van, het voertuig waarin genoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] zaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 9 mei 2018, in de [naam gemeente] , in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
Zaak met parketnummer 18-080279-18 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 24 april 2018 te [pleegplaats] 10 pakken Bakkeljauw, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam winkel] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 18-830089-18 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 18-830089-18 onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 18-830089-18 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met parketnummer 18-080279-18 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door te dreigen in te rijden op een politieauto met daarin twee verbalisanten. Voorts heeft hij zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met zeer hoge snelheid achter beide aangevers aan te rijden en met deze hoge snelheid in de richting van hen te sturen, waarna een botsing is ontstaan. Het is geenszins aan het handelen van verdachte te danken dat zij geen zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. Verdachte heeft de slachtoffers schrik en angst aangejaagd. Verdachte was ten tijde van het incident opgefokt en onder invloed van cocaïne, hetgeen zijn rijgedrag heeft beïnvloed. Verder heeft hij geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek om vast te kunnen stellen of en in welke mate hij onder invloed verkeerde van alcohol of drugs. Het hof merkt op dat verdachte werkelijk op een krankzinnige wijze heeft gereden met snelheden die blijkens het dossier boven de 150 kilometer per uur uitkwamen op de ringweg van [pleegplaats] , waar een maximale snelheid van 70 kilometer per uur is toegestaan. Het mag een wonder heten dat verdachte niet meer slachtoffers heeft gemaakt dan nu is bewezenverklaard. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 januari 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van diefstal en bedreiging. Voorts heeft het hof geconstateerd dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Verder houdt het hof rekening met het reclasseringsadvies van 31 januari 2024, dat over verdachte is opgemaakt en waarin is opgenomen dat de reclassering het risico op recidive en letsel als hoog inschat en is geadviseerd om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Tot slot houdt het hof rekening met de schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Het hof stelt vast dat verdachte op 10 december 2018 hoger beroep heeft ingesteld en dat het hof uitspraak doet op 22 februari 2024. De behandeling in hoger beroep is dus niet afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. De redelijke termijn is in hoger beroep overschreden met meer dan drie jaren en twee maanden. Bijzondere omstandigheden die deze mate van overschrijding rechtvaardigen zijn het hof niet gebleken. Deze overschrijding dient dan ook te worden gecompenseerd door strafvermindering.
Het hof acht in beginsel, ondanks dat het hof vrijspreekt van poging tot doodslag en heling, de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden in beginsel passend, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen. Gelet op het voorgaande, is het hof van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, met aftrek van het voorarrest en daarnaast de oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 600,00 ter vergoeding van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zijn vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het hof als volgt. De wet regelt in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek de vergoeding van ‘ander nadeel’ dan vermogensschade. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel of het oogmerk om nadeel toe te brengen, zoals hier het geval, kan op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn of haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in de persoon is aangetast. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon eveneens met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Het hof is van oordeel dat door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van geestelijk letsel waardoor gesproken kan worden van aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. De benadeelde partij kan daarom ook ten aanzien van de gevorderde immateriële schade thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.479,00, bestaande uit € 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade en € 979 ter vergoeding van materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.579,68. De benadeelde partij heeft zijn vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-830089-18 onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof overweegt dat het gevorderde smartengeld van € 1.500,- niet een onredelijk bedrag is en acht dit bedrag dan ook voor toewijzing vatbaar. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2018.
Ten aanzien van het materiële deel zal de vordering tot een bedrag van € 58,24 worden toegewezen. Met betrekking tot de schadepost reiskosten en parkeerkosten (proceskosten) overweegt het hof dat, aangezien de benadeelde partij zich in eerste aanleg ter terechtzitting heeft laten bijstaan door een advocaat, en aldus niet ‘in persoon’ heeft geprocedeerd, haar op grond van het bepaalde in artikel 238 leden 1 en 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in onderlinge samenhang bezien, geen vergoeding voor reiskosten en/of parkeerkosten voor het bijwonen van de zitting toekomt. Het hof zal de vordering tot vergoeding van deze proceskosten dan ook afwijzen en voor het overige de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij op nihil stellen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 285, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-830089-18 onder 1 primair en in de zaak met parketnummer 18-080279-18 onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-830089-18 onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 en in de zaak met parketnummer 18-080279-18 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-830089-18 onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 en in de zaak met parketnummer 18-080279-18 onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
26 (zesentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-830089-18 onder 2 primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-830089-18 onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.558,24 (duizend vijfhonderdachtenvijftig euro en vierentwintig cent) bestaande uit € 58,24 (achtenvijftig euro en vierentwintig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-830089-18 onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.558,24 (duizend vijfhonderdachtenvijftig euro en vierentwintig cent) bestaande uit € 58,24 (achtenvijftig euro en vierentwintig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 9 mei 2018.
Aldus gewezen door
mr. M.C. van Linde, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.E. van Zalen, griffier,
en op 22 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.