ECLI:NL:GHARL:2024:1325

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
200.331.778
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake gezamenlijk gezag van ouders over minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van de ouders over hun minderjarige kind. De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder alleen het gezag over het kind zou hebben, maar de vader was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden zijn gewijzigd sinds de ouders gezamenlijk gezag hadden, met name door de verslechterde communicatie tussen hen na hun relatiebreuk. Het hof oordeelt dat het nog te vroeg is om te concluderen dat het in het belang van het kind is dat de moeder alleen het gezag heeft. Het hof benadrukt dat beide ouders een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben en dat hulpverlening noodzakelijk is om hun onderlinge verstandhouding te verbeteren. Het hof vernietigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.331.778
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 551600
beschikking van 22 februari 2024
in de zaak van
[verzoeker],
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader
advocaat: mr. C.J.P. Liefting in Mijdrecht,
en
[verweerster],
die woont in [woonplaats2] .
verweerder in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. S. Rahimzadeh in Amsterdam.

1.Samenvatting van de beslissing

De rechtbank heeft bepaald dat de moeder voortaan alleen het gezag heeft over [de minderjarige] . Het hof vindt dat die beslissing niet in stand kan blijven en legt hierna uit waarom.

2.De kern van de zaak

2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , die is geboren [in] 2018. [de minderjarige] woont bij de moeder. De ouders hadden tot 6 juni 2023 gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] .
2.2.
De moeder heeft de rechtbank in januari 2023 verzocht om te bepalen dat zij voortaan alleen het gezag heeft over [de minderjarige] . De rechtbank heeft dat verzoek toegewezen in de beschikking van 6 juni 2023. De rechtbank heeft die beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de beslissing meteen in ging.
2.3.
De vader is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en komt in hoger beroep. De vader verzoekt het hof om – uitvoerbaar bij voorraad – de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar inleidende verzoek, althans dat verzoek af te wijzen, althans zodanig te beslissen als het hof juist vindt.
2.4.
De moeder voert verweer in hoger beroep. Zij vraagt het hof om het verzoek van de vader af te wijzen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
2.5
Het hof heeft de volgende stukken:
  • het beroepschrift met bijlagen, binnengekomen op 4 september 2023;
  • een brief van de vader van 12 oktober 2023 met bijlagen;
  • het verweerschrift met bijlagen;
  • een brief van de vader van 24 november 2023 met bijlage;
  • een journaalbericht van de vader van 14 december 2023 met bijlagen;
  • een journaalbericht van de moeder van 2 januari 2024 met bijlagen;
  • een emailbericht van de vader van 4 januari 2024 met bijlagen.
2.6
De zitting bij het hof was op 11 januari 2024. Aanwezig waren:
  • de vader met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet?
3.1.
De rechter kan het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigen als de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechter kan bepalen dat voortaan één van de ouders het gezag heeft als:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. [1]
Wat vindt het hof?
3.2
Het hof zal een andere beslissing nemen dan de rechtbank.
3.3
Het hof stelt vast dat de omstandigheden zijn gewijzigd nadat de ouders samen het gezag over [de minderjarige] kregen. De ouders hebben hun relatie inmiddels beëindigd. Uit de stukken en uit dat wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is het hof gebleken dat de communicatie tussen de ouders sindsdien ernstig verslechterd is.
3.4
Het uitgangspunt van de wetgever is gezamenlijk gezag van de ouders. Slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat een van de ouders met het gezag wordt belast. De moeder is van mening dat er sprake is van zo’n uitzonderingssituatie. De vader bestrijdt dat. De raad adviseert het hof om de beslissing van de rechtbank in stand te laten.
3.5
Naar het oordeel van het hof is het op dit moment nog te vroeg om te concluderen dat het belang van [de minderjarige] vereist dat de moeder alleen het gezag heeft. Het ontbreken van goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer mee dat het in het belang van het kind is dat het gezag aan een van de ouders wordt toegekend. Het hof is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat er geen mogelijkheden (meer) zijn om de communicatie tussen de ouders binnen afzienbare tijd te verbeteren.
3.6
Gebleken is dat in de periode nadat partijen uit elkaar zijn gegaan de vader niet bereikbaar is geweest voor de moeder. De vader heeft op de zitting verteld hij een slechte periode achter de rug heeft en tijd nodig had om zijn zaken weer op orde te krijgen. Dat is nu volgens hem gelukt. Hij staat inmiddels ingeschreven op het woonadres van zijn vader en daar is ook een kamer voor [de minderjarige] beschikbaar. Verder heeft vader een baan als vrachtwagenchauffeur en een vriendin in België bij wie hij regelmatig verblijft. De vader verklaart open te staan voor hulpverlening om de communicatie tussen hem en de moeder te verbeteren. Het is heel lastig voor de vader om betrokken te blijven bij [de minderjarige] nu hij geen contact met haar heeft. Omdat hij geen gezag meer heeft, wordt hij ook niet betrokken bij de hulpverlening aan [de minderjarige] .
3.7
De moeder heeft op de zitting verklaard geen contact meer te willen met de vader. Ze is teleurgesteld in het feit dat hij niet voor haar bereikbaar was en ze heeft er geen vertrouwen in dat dit in de toekomst beter zal worden. Wel geeft de moeder aan dat zij het wenselijk vindt dat de vader en [de minderjarige] een rol spelen in elkaars leven. Bij de rechtbank is momenteel een verzoek van de vader aanhangig om een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen. [de minderjarige] is in verband met haar problematiek (onder andere angst- en slaapproblematiek) aangemeld bij [naam1] . Naar verwachting zal zij in maart of april kunnen starten met een hulpverleningstraject. Als [naam1] omgang adviseert, dan zal de moeder kijken of dat goed verloopt, want [de minderjarige] hoort haar vader wel te zien.
3.8
De raad heeft het hof geadviseerd het verzoek van de vader af te wijzen. De raad vind de situatie tussen de ouders erg kwetsbaar en benadrukt dat de hulpverlening aan [de minderjarige] zo min mogelijk risico mag lopen. Dat is in het verleden al wel een keer gebeurd. De raad begrijpt het verzoek van de vader maar in combinatie met de kwetsbaarheid van [de minderjarige] en het feit dat ouders mijlenver uit elkaar staan, lijkt het de raad goed dat nu primair gefocust gaat worden op omgang. De raad wil de ouders adviseren wel een traject samen aan te gaan.
3.9
Het hof neemt het advies van de raad niet over. Het hof constateert met de raad dat de onderlinge verhouding en de communicatie tussen partijen veel te wensen over laat. Beide ouders hebben een aandeel in de verslechterde onderlinge verstandhouding. De hulpverlening aan [de minderjarige] heeft – omdat de vader daarvoor geen toestemming gaf – vertraging opgelopen. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat er sprake was van miscommunicatie, maar wat daar ook van zij, de vertraging is hoe dan ook niet in het belang van [de minderjarige] . De ouders hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om zich in te spannen om hun verstandhouding te verbeteren. [de minderjarige] is een kwetsbaar meisje van 5 jaar. Het is in haar belang dat haar beide ouders een rol hebben in haar leven en dat zij gedurende haar minderjarigheid, die nog vele jaren duurt, in staat zijn om samen beslissingen over haar te nemen. Tot op heden hebben de ouders geen hulpverlening gehad om hun verstoorde relatie weer te verbeteren. Dat is wel hard nodig. De vader heeft zijn leven beter op orde en staat daar nu voor open. De moeder heeft daar nog weinig vertrouwen in, maar vindt wel dat de vader een rol hoort te hebben in het leven van [de minderjarige] . Het ligt op de weg van beide ouders om in het belang van [de minderjarige] hulpverlening in de vorm van een ouderschapstraject aan te gaan. Het resultaat daarvan moet worden afgewacht. Het beëindigen van het gezamenlijk gezag van de ouders en het toekennen van eenhoofdig gezag aan de moeder is naar het oordeel van het hof op dit moment voorbarig. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 6 juni 2023 en wijst het inleidend verzoek van de moeder om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. Hamer, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en K. Mans en is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2024.

Voetnoten

1.Artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek.