In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [verzoeker], een 19-jarige die in 2004 is geboren en momenteel bij pleegouders woont. De kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft op 15 mei 2023 besloten om de goederen van [verzoeker] onder bewind te stellen, op basis van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. [verzoeker] is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, met het verzoek om de beslissing van de kantonrechter te vernietigen.
Tijdens de zitting bij het hof op 25 januari 2024, waar [verzoeker] en zijn advocaat aanwezig waren, evenals de bewindvoerder en de pleegouders, heeft het hof de ontvankelijkheid van [verzoeker] in het hoger beroep beoordeeld. Het hof concludeert dat [verzoeker] belang heeft bij het hoger beroep, ondanks dat hij zelf het verzoek tot onderbewindstelling had ingediend. Het hof oordeelt dat [verzoeker] zich pas later heeft gerealiseerd wat de gevolgen van zijn verzoek waren.
In de inhoudelijke beoordeling stelt het hof vast dat er onvoldoende redenen zijn voor een onderbewindstelling. [verzoeker] functioneert op een moeilijk lerend niveau, maar hij heeft aangetoond verstandig om te gaan met zijn geld en is in staat om zelfstandig zaken te regelen. De pleegouders bieden de nodige ondersteuning en er zijn geen aanwijzingen dat zij dit niet kunnen blijven doen. Het hof vernietigt daarom de beschikking van de kantonrechter en wijst het verzoek tot onderbewindstelling af. De taak van de bewindvoerder eindigt de dag na de uitspraak van het hof, maar eerder verrichte handelingen blijven van kracht.