ECLI:NL:GHARL:2024:1312

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
200.326.517
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en partneralimentatie in het kader van echtscheiding met gezondheidsklachten als factor

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de vaststelling van partneralimentatie na een echtscheiding. Partijen, een man en een vrouw, zijn in 1983 gehuwd in gemeenschap van goederen. De man heeft op 23 juni 2022 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna het huwelijk in 2023 is ontbonden. De rechtbank Gelderland heeft in eerste aanleg bepaald dat de man € 1.915,- per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen en heeft de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld. De man is in hoger beroep gegaan met vier grieven, onder andere gericht op de hoogte van de partneralimentatie en de verdeling van de nalatenschap van zijn moeder. De vrouw heeft in incidenteel hoger beroep drie grieven ingediend, onder andere met betrekking tot de partneralimentatie en de verdeling van de inboedel.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 november 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De man heeft gezondheidsklachten aangevoerd die zijn draagkracht zouden beïnvloeden, maar het hof oordeelt dat deze klachten niet zonder meer het grote inkomensverlies verklaren. Het hof heeft vastgesteld dat de man niet in staat is om het oorspronkelijke inkomen te verwerven, maar dat de door hem opgevoerde gezondheidsklachten niet voldoende onderbouwd zijn. De vrouw heeft een nieuwe baan en haar behoeftigheid is niet ter discussie gesteld.

Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en de partneralimentatie bevestigd, maar ook bepaald dat de man aan de vrouw moet betalen voor de waarde van zijn erfdeel in de nalatenschap van zijn moeder en voor de kosten van een recherchebureau. De verdeling van de inboedel is ook aan de orde gekomen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de man € 7.500,- aan de vrouw moet betalen wegens overbedeling. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.326.517 en 200.326.518
(zaaknummers rechtbank Gelderland 405423 en 408568)
beschikking van 22 februari 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.V. Scheffer te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.P.G.M. Schellens-Stoks te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 1 februari 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 1 mei 2023;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. Schellens-Stoks van 3 november 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Scheffer van 6 november 2023 met producties;
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 november 2023 plaatsgevonden. Partijen waren in persoon aanwezig, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1983 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
3.2
De man heeft op 23 juni 2022 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.3
Het huwelijk van partijen is [in] 2023 ontbonden door inschrijving van de bestreden beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.4
Bij beschikking van 28 maart 2023 heeft dit hof het verzoek van de vrouw tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de wijze van verdeling van de voormalige echtelijke woning van partijen te [plaats1] (verder: de woning) betreft, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank – voor zover hier van belang en samengevat – de echtscheiding uitgesproken tussen partijen, bepaald dat de man aan de vrouw € 1.915,- per maand zal betalen aan partneralimentatie, de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld (zoals weergegeven onder 4.3 van die beschikking) en afgewezen wat meer of anders is verzocht.
De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behalve wat betreft de uitgesproken echtscheiding.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief I ziet op de partneralimentatie, grief II op het deel van de man in de nalatenschap van zijn moeder, grief III op de afwikkeling van de aanslagen IB/PVV en de eigen bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) en grief IV op vergoeding van de door de man voor de Mini Cooper van partijen betaalde wegenbelasting en andere kosten.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en opnieuw rechtdoende:
- het verzoek van de vrouw om een door hem te betalen bedrag aan partneralimentatie vast te stellen met ingang van 22 maart 2023 of met ingang van 1 februari 2023 af te wijzen;
- te bepalen dat partijen de helft van de waarde of uit te betalen deel van de vordering van de man op de nalatenschap van zijn vader ter zake zijn erfdeel in de nalatenschap van zijn moeder moeten verdelen;
- de vrouw te veroordelen om hem in het kader van de afwikkeling van de betaalde
en ontvangen bedragen IB/PVV en eigen bijdrage ZVW € 47.434,50 te betalen;
- de vrouw te veroordelen om hem € 544,- en andere noodzakelijk door hem te betalen bedragen met betrekking tot de auto die de vrouw gebruikt te betalen;
- kosten rechtens.
4.3
De vrouw is op haar beurt met drie grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Grief I ziet op de partneralimentatie, grief II op de verdeling van de contante opnames en grief III op de (wijze van) verdeling van de inboedel.
De vrouw verzoekt het hof de verzoeken van de man in het principaal hoger beroep af te wijzen en in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en – na wijziging en vermeerdering van haar verzoeken – opnieuw rechtdoende:
- de door de man aan haar te betalen partneralimentatie te bepalen op € 4.625,- bruto per maand met ingang van 22 maart 2023;
- te bepalen dat zij aan de man nog € 13.588,50 moet betalen in verband met de verdeling van de helft van het erfdeel moeder, de contante gelden, de kosten wegenbelasting en haar aandeel in de aanslag IB 2021 en premie ZVW 2021, met bepaling dat zij het door het hof vast te stellen bedrag kan verrekenen met de achterstallige partneralimentatie;
- de wijze van verdeling van de inboedel in de voormalige echtelijke woning te gelasten door:
a. de roerende zaken zoals aanwezig in de voormalige echtelijke woning aan de man toe te delen;
b. de roerende zaken in haar woning ( [adres1] in [plaats2] ) aan haar toe te delen;
c. te bepalen dat de man wegens overbedeling aan haar € 7.500,- moet voldoen;
- de man te veroordelen om mee te werken aan afgifte van de aan haar toegedeelde roerende zaken op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag;
- de man te veroordelen tot betaling van € 10.539,-.
4.4
De man verzoekt het hof de verzoeken van de vrouw in het incidenteel hoger beroep af te wijzen en (alsnog) te bepalen dat zij hem € 23.627,50 moet betalen.
4.5
Het hof zal de grieven in het principaal en het incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de verdeling van de waarde van het erfdeel van de man in de nalatenschap van zijn moeder. Zij zijn het erover eens dat de vrouw € 1.373,- toekomt, waarna de man heeft verklaard dat hij zijn grief II niet handhaaft. Voorts zijn partijen het erover eens geworden dat de vrouw de door de man voor de Mini Cooper betaalde wegenbelasting (over oktober 2022 tot en met november 2023) zal vergoeden, in totaal € 244,-. De vierde grief van de man hoeft daarom niet te worden besproken. Het hof zal overeenkomstig de afspraken van partijen beslissen.
de partneralimentatie
5.2
De eerste grief van de man richt zich tegen het oordeel van de rechtbank over zijn draagkracht. De man stelt dat hij psychisch en fysiek niet stabiel is en niet in staat is uit zijn onderneming zoveel inkomen te verwerven als vroeger. Hij voert daartoe aan dat hij hartpatiënt is en lijdt aan een hartspierziekte (cardiomyopathie, een erfelijke aandoening waaraan zijn broer is overleden), dat hij de ziekte van Crohn heeft en dat hij op advies van de bedrijfsarts aanvankelijk enige tijd slechts vier halve dagen (16 uur per week) heeft gewerkt maar nu, sinds januari 2023, zeer waarschijnlijk niet meer duurzaam in staat zal zijn te werken. Volgens de bedrijfsarts is de man niet belastbaar voor eigen of passende werkzaamheden. Daarnaast stelt de man te lijden aan sarcoïdose, een zeldzame ziekte waarbij door onbekende oorzaak ontstekingen ontstaan en witte bloedcellen zich ophopen, aldus de man. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
5.3
De rechtbank is bij de bepaling van het in redelijkheid te verwerven inkomen van de man uitgegaan van een gemiddeld jaarinkomen van € 85.000,-. Dat bedrag is ongeveer de helft van de gemiddelde winst van de onderneming van de man in de afgelopen drie jaar. De grief van de man komt erop neer dat hij ten gevolge van zijn afnemende gezondheid helemaal geen inkomen meer kan verwerven. Het hof volgt de man daar niet in. Het moge zo zijn dat de man gezondheidsklachten heeft, maar deze verklaren niet zonder meer het gestelde grote inkomensverlies. Een deel van de klachten heeft de man al vele jaren en onvoldoende duidelijk is waarom deze klachten hem in het verleden niet hebben gehinderd bij zijn werkzaamheden. De door de man overgelegde (spreekuur)verslagen van de bedrijfsarts leiden niet tot een ander oordeel omdat de verslagen summier zijn en een arbeidskundig advies of een plan van aanpak ontbreken. Tijdens de zitting is gebleken dat de zoon van de man, die de onderneming van de man in feite voortzet, deze bedrijfsarts heeft ingeschakeld omdat de man geen eigen deskundige zou kunnen raadplegen om de beperkingen in zijn inzetbaarheid aan te tonen. Daarnaast slaat het hof acht op een door de vrouw overgelegd rapport van [naam1] Recherchebureau van 28 augustus 2023 waaruit blijkt dat de man op 11 mei 2023, op 17 mei 2023 en op 22 mei 2023 naar een kantoor of bouwterrein van de [naam2] in [plaats3] is gereden en daar een groot deel van de dag heeft doorgebracht. De man stelt dat hij op die dagen afscheid heeft genomen van zijn oude opdrachtgever en zijn werkzaamheden heeft overgedragen, maar die verklaring gelooft het hof niet. Het is niet geloofwaardig dat zoiets zoveel tijd in beslag neemt en op verschillende dagen en verschillende locaties moet plaatsvinden, toevallig net in de beperkte periode dat de surveillance door [naam1] heeft plaatsgevonden. Wel acht het hof het – evenals de rechtbank – aannemelijk dat de man ook op langere termijn vanwege zijn gezondheid niet in staat zal zijn zoals voorheen 60 uur per week te werken, mede gezien zijn leeftijd van 65 jaar. Hieruit volgt dat het verzoek van de vrouw om uit te gaan van het oorspronkelijke inkomen van de man van € 173.000,- per jaar dan wel – subsidiair – van een winst uit onderneming van € 120.000,- per jaar moet worden afgewezen. Zowel grief I van de man als grief I van de vrouw falen.
5.4
De behoefte van de vrouw, na indexering € 6.515,- netto per maand in 2023, en haar behoeftigheid staan in hoger beroep niet ter discussie. De vrouw heeft met ingang van 1 juni 2023 een nieuwe en beter betaalde baan en werkt 20 uur per week als administratief medewerker. Dat heeft, gelet op haar behoefte, geen invloed op de hoogte van de door de man te betalen partneralimentatie. Wat betreft de partneralimentatie zal de bestreden beschikking dan ook worden bekrachtigd.
5.5
De vrouw heeft het hof in dit verband verzocht de man te veroordelen tot betaling van de door haar gemaakte kosten voor het rapport van het recherchebureau van € 10.539,-. Daarover overweegt het hof dat, anders dan de man ter zitting heeft gesteld, indiening van dit rapport en het verzoek tot betaling van de kosten niet in strijd zijn met de tweeconclusieleer. Het verzoek is verweven met het primaire geschilpunt: de vraag of de man in staat is inkomen te verwerven. De vrouw was genoodzaakt deze kosten te maken om de stellingen van de man dat hij niet in staat is inkomen te verwerven gemotiveerd te kunnen betwisten. De man heeft op de inhoud van het rapport kunnen reageren en heeft dat ook gedaan. Het inschakelen van het recherchebureau en de daardoor gemaakte kosten zijn naar het oordeel van het hof redelijk, zodat het hof het verzoek van de vrouw op dit punt zal toewijzen.
de verdeling van de huwelijksgemeenschap
5.6
Met grief III stelt de man de verrekening van de IB/PVV en de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW aan de orde. Hij heeft zijn verzoek met betrekking tot de aanslag IB 2020 en de aanslag ZVW 2020 ingetrokken. Partijen zijn het erover eens dat de man de aanslagen IB/PVV 2021 en ZVW 2021, respectievelijk € 46.523 en € 253, heeft voldaan, zodat de vrouw hem (€ 46.776 : 2 =) € 23.388 dient te vergoeden. Daarop moet in mindering worden gebracht de helft van de teruggave IB 2021 van € 2.837,- die de man heeft ontvangen, zodat resteert een door de vrouw te betalen bedrag van (€ 23.388 -/- € 1.418,50 =) € 21.969,50.
Het hof volgt de man niet in zijn stelling dat de omzetbelasting over de maanden mei en juni 2022 nog moet worden verrekend, met name omdat niet duidelijk is waarom en of deze bedragen niet als latente verplichting zijn opgenomen in de slotbalans van de onderneming van de man, die na de peildatum is opgemaakt en voor de uit die balans blijkende bedragen is betrokken in de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Die verdeling staat in hoger beroep niet meer ter discussie.
5.7
De vrouw komt met haar grief II op tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat op de peildatum 23 juni 2022 nog gelden over waren van contante opnames in maart en april 2022. Volgens de vrouw heeft de man in april 2022 in totaal € 14.500,- opgenomen van de zakelijke betaalrekening bij [de bank] eindigend op [nummer1] . Zij betwist dat daarmee werkzaamheden in de tuin en aan de kapschuur zijn betaald, zoals de man heeft gesteld, zodat ervan moet worden uitgegaan dat deze gelden nog aanwezig waren op de peildatum en dat zij recht heeft op de helft, € 7.250,-.
Volgens de man zijn partijen het ter zitting na een daartoe strekkend voorstel van de rechtbank erover eens geworden dat hij de helft van € 10.000,- aan de vrouw zou vergoeden, welk bedrag hij ook contant had opgenomen, en dat hij haar verder niets hoefde te vergoeden. De kosten van de werkzaamheden in de tuin en aan de kapschuur zijn indertijd contant voldaan en daarvan zijn geen bonnen of facturen, aldus de man.
5.8
Dat partijen het eens zijn geworden over de contante opnames in april 2022 wordt betwist door de vrouw en blijkt ook niet uit de bestreden beschikking. De man heeft zijn stellingen niet onderbouwd en geen enkele factuur en geen enkel bewijs van (contante) betaling in verband met werkzaamheden in de tuin en de kapschuur overgelegd. Dat komt voor zijn rekening en risico. Het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man haar de helft van de contante opnames in maart en april 2022 zal (terug)betalen, een bedrag van € 7.250,-, zal daarom worden toegewezen.
5.9
De man heeft een factuur van [naam3] van 15 juni 2023 voldaan van € 6.528,94 voor ongeregistreerd energieverbruik. Hij heeft aanvullend verzocht te bepalen dat de vrouw de helft van het tot de peildatum verschuldigde bedrag, € 4.331,30, aan hem dient te voldoen, een bedrag van € 2.165,65. Namens de vrouw is ingestemd met behandeling van dit aanvullende verzoek. Het hof zal het verzoek toewijzen, omdat dit energiekosten betreft over de periode tot aan de peildatum en er geen reden is af te wijken van de hoofdregel dat beide partijen draagplichtig waren voor deze schuld. De vrouw heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die rechtvaardigen dat op grond van de redelijkheid en billijkheid alleen de man is gehouden deze factuur te voldoen.
5.1
Met grief III bepleit de vrouw dat de inboedel alsnog moet worden verdeeld overeenkomstig haar lijsten. Zij stelt dat het gaat om een omvangrijke en waardevolle inboedel, waarvan een groot deel in de woning bij de man is achtergebleven. Volgens de man is nog steeds onduidelijk welke inboedelgoederen of roerende zaken tot de huwelijksgemeenschap behoren, wie welke roerende zaken daarvan bezit, welke zaken nog moeten worden verdeeld en of bij de door de vrouw voorgestane wijze van verdeling sprake is van overbedeling.
5.11
Het hof stelt voorop dat de waarde van een gemiddelde gebruikte inboedel in het algemeen op een laag bedrag wordt getaxeerd, tenzij sprake is van een inboedel met een bijzondere of waardevolle inhoud. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar stelling dat de inboedel, waaronder een duur Hästensbed, minstens € 15.000,- waard is, gehandhaafd. De man heeft ter zitting verklaard dat de inboedel hooguit € 10.000,- waard is. Omdat de vrouw met haar lijsten en foto’s aannemelijk heeft gemaakt dat het merendeel van de inboedel in de woning is achtergebleven en de man dat onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zal het hof bepalen dat – voor zover de inboedel nog niet is verdeeld – ieder behoudt wat hij of zij onder zich heeft onder de verplichting voor de man aan de vrouw € 7.500,- te voldoen wegens overbedeling. Voor het opleggen van een dwangsom voor de man om mee te werken aan afgifte van de aan de vrouw toegedeelde roerende zaken ziet het hof dan ook geen aanleiding.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt grief I en slaagt grief III gedeeltelijk. Grief II is ingetrokken en grief IV behoeft geen (verdere) bespreking.
in het incidenteel hoger beroep
6.2
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt grief I en slagen de grieven II en III.
in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
6.3
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen ten aanzien van de (wijze van) verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en beslissen als hierna te melden. Verder zal het hof die beschikking aanvullen als volgt en bekrachtigen voor het overige.
6.4
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de gevolgen van hun echtscheiding betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
7.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 1 februari 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
7.2
bepaalt dat de man aan de vrouw met betrekking tot de waarde van zijn erfdeel in de nalatenschap van zijn moeder € 1.373,- dient te betalen;
7.3
bepaalt dat de vrouw aan de man de voor de Mini Cooper betaalde wegenbelasting (over oktober 2022 tot en met november 2023) dient te vergoeden, in totaal € 244,-;
7.4
bepaalt dat de vrouw aan de man in verband met de verrekening van de aanslagen IB/PVV en de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW € 21.969,50 dient te betalen;
7.5
bepaalt dat de man aan de vrouw de helft van de contante opnames in maart en april 2022 aan de vrouw dient te betalen, een bedrag van € 7.250,-;
7.6
bepaalt dat iedere partij aan inboedel behoudt hetgeen hij of zij reeds onder zich heeft onder de verplichting voor de man aan de vrouw € 7.500,- te voldoen wegens overbedeling;
7.7
vult de bestreden beschikking aan als volgt:
7.8
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van € 10.539,- voor kosten van het recherchebureau;
7.9
bepaalt dat de vrouw aan de man met betrekking tot de factuur van [naam3] van 15 juni 2023 € 2.165,65 dient te betalen;
7.1
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
7.11
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.12
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
7.13
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.L. van der Bel, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is op 22 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.