Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van de procedure
3.De beslissing
3.1 wijst de onder 1.2, 2.7 en 2.8 genoemde verzoeken af;
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 21 februari 2024, is het verzoek van de geïntimeerde om de zaak naar een ander hof te verwijzen of om raadsheren van een ander hof aan te wijzen, afgewezen. De zaak betreft een hoger beroep ingesteld door het Kerkgenootschap der Zevende-dags Adventisten, dat als verzoeker en verweerder in het tegenverzoek optrad. De geïntimeerde heeft herhaaldelijk verzocht om verwijzing, onder andere met de motivatie dat een expert, die raadsheer-plaatsvervanger is, een 'legal opinion' zou willen geven, maar alleen als de zaak naar een ander hof wordt verwezen. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen wettelijke grondslag is voor de verwijzing, zoals genoemd in artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Het hof heeft daarbij verwezen naar de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak, waarin wordt gesteld dat het ongewenst is dat een rechter-plaatsvervanger optreedt als adviseur in zaken die bij het gerecht waar hij is aangesteld dienen. De argumenten van de geïntimeerde dat haar procesbelangen worden geschaad, zijn door het hof niet als voldoende gegrond beschouwd. Het hof heeft ook het verzoek van het Kerkgenootschap om nieuwe verzoeken van de geïntimeerde niet meer tussentijds in behandeling te nemen afgewezen en heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De beslissing om verdere beslissingen aan te houden is ook genomen.