ECLI:NL:GHARL:2024:1308

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
200.331.755
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verwijzing naar ander hof en aanwijzing van raadsheren

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 21 februari 2024, is het verzoek van de geïntimeerde om de zaak naar een ander hof te verwijzen of om raadsheren van een ander hof aan te wijzen, afgewezen. De zaak betreft een hoger beroep ingesteld door het Kerkgenootschap der Zevende-dags Adventisten, dat als verzoeker en verweerder in het tegenverzoek optrad. De geïntimeerde heeft herhaaldelijk verzocht om verwijzing, onder andere met de motivatie dat een expert, die raadsheer-plaatsvervanger is, een 'legal opinion' zou willen geven, maar alleen als de zaak naar een ander hof wordt verwezen. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen wettelijke grondslag is voor de verwijzing, zoals genoemd in artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Het hof heeft daarbij verwezen naar de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak, waarin wordt gesteld dat het ongewenst is dat een rechter-plaatsvervanger optreedt als adviseur in zaken die bij het gerecht waar hij is aangesteld dienen. De argumenten van de geïntimeerde dat haar procesbelangen worden geschaad, zijn door het hof niet als voldoende gegrond beschouwd. Het hof heeft ook het verzoek van het Kerkgenootschap om nieuwe verzoeken van de geïntimeerde niet meer tussentijds in behandeling te nemen afgewezen en heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De beslissing om verdere beslissingen aan te houden is ook genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.331.755
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 10400841
beschikking van 21 februari 2024
in de zaak van
het kerkgenootschap
Kerkgenootschap der Zevende-dags Adventisten
dat is gevestigd in Huis ter Heide (gemeente Zeist)
dat hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als verzoeker en als verweerder in het tegenverzoek
hierna: het Kerkgenootschap
advocaat: mr. B.J.L. Baas
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
en bij de kantonrechter optrad als verweerster en als verzoekster in het tegenverzoek
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. H.G. van Andel.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Na de beschikking van het gerechtshof (hierna: het hof) van 12 december 2023 is het volgende gebeurd.
1.2
Bij brief van 27 december 2023 heeft [geïntimeerde] het hof onder meer (opnieuw) verzocht om de zaak naar een ander hof te verwijzen of, als het hof dat niet doet, om raadsheren van een ander hof aan te wijzen om voor deze zaak zitting te nemen in het hof.
1.3
Bij brief van 16 januari 2024 heeft het Kerkgenootschap daartegen verweer gevoerd.
1.4
Bij brief van 17 januari 2024 heeft [geïntimeerde] gereageerd op de laatstgenoemde brief.
1.5
Op 19 januari 2024 heeft [geïntimeerde] bij het hof haar “verweerschrift in principaal appel/beroepschrift in incidenteel appel/wijziging van tegenverzoek(en)” ingediend.
1.6
Daarna heeft het hof beslist dat het hof uitspraak zal doen met een beschikking (alleen) op het verzoek dat hiervoor onder 1.2 is genoemd en heeft [geïntimeerde] op 15 februari 2024 bij het hof een verweerschrift in het hoger beroep van het Kerkgenootschap (het zogenoemde incidenteel hoger beroep) ingediend.
2. De redenen voor de beslissing
2.1
Het hof heeft in zijn beschikking van 12 december 2023 het verzoek van [geïntimeerde] om verwijzing van de zaak naar een ander hof afgewezen. Het hof zal het (herhaalde) verzoek om verwijzing dan wel behandeling door raadsheren van een ander hof ook afwijzen. Het hof legt hierna uit waarom.
2.2
Op grond van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) kan het hof een zaak ter verdere behandeling verwijzen naar een ander hof, als naar zijn oordeel door betrokkenheid van het hof behandeling van die zaak door een ander hof gewenst is.
2.3
Ter toelichting op haar verzoek stelt [geïntimeerde] nu het volgende. [geïntimeerde] wil een “legal opinion” in de procedure brengen van een expert die raadsheer-plaatsvervanger in het hof is, [naam1] (hierna: [naam1] ). [naam1] heeft zich, al voor het moment van de tussenbeschikking, bereid verklaard een “legal opinion” over de zaak af te geven. [naam1] heeft daarbij gewezen op het feit dat hij raadsheer-plaatsvervanger in het hof is en heeft de voorwaarde gesteld dat de zaak eerst zal moeten worden doorverwezen naar een ander hof (dan wel dat de zaak door het hof behandeld blijft worden maar met raadsheren afkomstig van een ander hof) voordat een “legal opinion” van hem in de procedure kan worden gebracht. [geïntimeerde] heeft daarbij gewezen op een brief van [naam1] daarover.
2.4
Het uitspreken van deze bereidheid onder voorwaarde door [naam1] maakt nog niet dat sprake is van betrokkenheid van het hof zoals is genoemd in artikel 62b RO. Het hof wijst daarbij op aanbeveling 17 van de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak van januari 2014. Daarin staat:
“Het is ongewenst dat een rechter-plaatsvervanger optreedt als adviseur in zaken die dienen, dan wel waarvan een reële mogelijkheid bestaat dat die zullen dienen, bij het gerecht waarbij hij is aangesteld.”
Gelet op die aanbeveling gaat het hof ervan uit dat de door [geïntimeerde] beoogde adviseur, [naam1] , haar niet zal adviseren (met een “legal opinion”) in deze zaak die bij het hof (‘zijn hof’) dient.
2.5
[geïntimeerde] stelt nog dat zij in haar procesbelangen wordt geschaad als zij de “legal opinion” van [naam1] – die volgens [geïntimeerde] de enige specialist is op het betrokken rechtsgebied – niet in de procedure mag brengen, terwijl het Kerkgenootschap wel een legal opinion van [naam2] heeft ingebracht. Het Kerkgenootschap betwist dit door erop te wijzen dat er in Nederland diverse hoogleraren theologie en arbeidsrecht zijn, dat het hier met name om een juridisch vraagstuk gaat en dat er meerdere deskundige hoogleraren arbeidsrecht zijn die daarover kunnen adviseren. Hoe dit verder ook zij, de genoemde stelling van [geïntimeerde] maakt niet dat sprake is van betrokkenheid van het hof zoals genoemd in artikel 62b RO.
2.6
Al met al is niet gebleken van een wettelijke grondslag voor verwijzing van de zaak naar een ander hof. Er is ook geen wettelijke grondslag voor het verzoek om raadsheren van een ander hof aan te wijzen om voor deze zaak zitting te nemen in het hof.
2.7
Het Kerkgenootschap heeft het hof nog verzocht te bepalen dat nieuwe verzoeken van [geïntimeerde] niet meer tussentijds in behandeling worden genomen door het hof. Het hof ziet hier geen aanleiding voor, als het al zou kunnen.
2.8
Het hof ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken zoals het Kerkgenootschap heeft verzocht.
2.9
Het hof zal verder iedere beslissing aanhouden.

3.De beslissing

Het hof:
3.1 wijst de onder 1.2, 2.7 en 2.8 genoemde verzoeken af;
3.2
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door J.H. Lieber, H.L. Wattel en M.L. van der Bel en is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2024.