ECLI:NL:GHARL:2024:1291

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
23/577
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afvalstoffenheffing en belastbaar feit in de gemeente Ameland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een aanslag in de afvalstoffenheffing die aan belanghebbende was opgelegd door de gemeente Ameland voor het jaar 2020. De heffingsambtenaar had een aanslag van € 160 opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. Belanghebbende stelde dat de aanslag onterecht was, omdat het afval dat in zijn stacaravan was ontstaan, niet als huishoudelijk afval maar als bedrijfsafval moest worden gekwalificeerd. De rechtbank Noord-Nederland had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting werd vastgesteld dat belanghebbende in 2020 eigenaar was van een stacaravan op een jaarplaats op een vakantiepark in Ameland, waar hij met zijn gezin verbleef. De stacaravan was voorzien van alle noodzakelijke voorzieningen en werd niet verhuurd. De heffingsambtenaar verdedigde de aanslag door te stellen dat het afval dat uit de particuliere huishouding van belanghebbende voortkwam, als huishoudelijk afval moest worden aangemerkt, en dat de gemeente aan haar inzamelplicht had voldaan door de ondergrondse containers periodiek te legen.

Het Hof oordeelde dat de stacaravan bestemd was voor het voeren van een particuliere huishouding en dat de gemeente terecht de aanslag had opgelegd. Het feit dat andere gasten van het vakantiepark ook gebruik maakten van de containers deed hier niet aan af. Het Hof concludeerde dat de aanslag correct was opgelegd en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 23/577
uitspraakdatum: 20 februari 2024
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 januari 2023, nummer LEE 21/3210, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Ameland(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 29 januari 2021 aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag in de afvalstoffenheffing opgelegd van € 160.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 7 september 2021 de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen de uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2023. De onderhavige zaak is ter zitting gelijktijdig en gezamenlijk behandeld met de zaken van belanghebbende met procedurenummers BK-ARN 22/1070 en 23/578. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. H.W. de Willigen, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de heffingsambtenaar [naam1] , bijgestaan door [naam2] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende had in het jaar 2020 zijn hoofdverblijf in [woonplaats] . In dat jaar was belanghebbende eigenaar van een stacaravan (hierna: de stacaravan) die hij had geplaatst op een door hem van [naam3] (hierna: [naam3] ) gehuurde jaarplaats op Vakantiepark [naam4] (hierna: het vakantiepark) in de gemeente Ameland. De stacaravan beschikte over een toilet-, kook- en wasvoorziening, en was aangesloten op gas, water, elektriciteit en riolering. Belanghebbende gebruikte de stacaravan in het jaar 2020 voor zichzelf en zijn gezinsleden en heeft de stacaravan in dit jaar niet verhuurd.
2.2.
Belanghebbende heeft ter zake van het plaatsen van de stacaravan op de jaarplaats op 20 oktober 2007 een overeenkomst gesloten met [naam3] . De overeenkomst luidt, zover van belang, als volgt:
“Ondergetekenden:
1. De recreatieondernemer 2. De recreant
[naam3] naam: [belanghebbende]
(…)
komen op 20 oktober overeen, dat de recreant het recht verkrijgt voor recreatieve doeleinden een kampeermiddel te plaatsen op een door de ondernemer aan te wijzen plaats.
type caravan: plaatsr: [nummer1] voor max.6 personen
De mede-eigenaren van de caravan staan vermeld onder b., c. en d.
De overeenkomst wordt aangegaan voor de duur van 1 jaar, derhalve van 1 januari tot 31 december.
Het jaargeld bedraagt: € 1.675,-- exclusief b.t.w. en toeristenbelasting. (Prijspeil 2007)
Eigenaren: a. [belanghebbende]
(…)
N.B. Achteraf zal het werkelijke verbruik van gas, elektra en water in rekening worden gebracht onder aftrek van reeds vooruitbetaalde kosten. Tevens worden dan de kosten van rioolbelasting, verontreinigingsheffing, en eventueel andere belastingen en heffingen in rekening gebracht.
Alle niet expliciet genoemde kosten worden geacht te zijn inbegrepen.
De betaling van de jaarplaats dient te geschieden voor 1 april van elk jaar.
(…)”
2.3.
Op het vakantiepark waren in het jaar 2020 onder- en bovengrondse afvalcontainers geplaatst, welke in eigendom waren van [naam3] . De aanwezige bovengrondse containers waren bestemd voor het bedrijfsmatige afval van [naam3] zelf. Belanghebbende en de andere jaarplaatshouders maakten gebruik van de ondergrondse containers, die op ongeveer 150-200 meter afstand van de stacaravan van belanghebbende stonden. Beide soorten containers werden periodiek door de gemeente, als afzonderlijke afvalstroom met een afwijkende ophaalwijze (andere containers en vuilniswagens), geleegd. Aan [naam3] werd in verband hiermee een aanslag in de reinigingsrechten opgelegd en aan de jaarplaatshouders aanslagen in de afvalstoffenheffing.
2.4.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag in de afvalstoffenheffing opgelegd van € 160 in verband met het gebruik maken van de stacaravan.

3.Geschil

In geschil is of de aanslag in de afvalstoffenheffing voor het jaar 2020 terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In de gemeente Ameland geldt voor het jaar 2020 een Verordening op de heffing en invordering van reinigingsheffingen 2020 (hierna: de Verordening), waarvan de bepalingen, voor zover hier van belang, luiden:
“Artikel 2 Definities
Voor de toepassing van deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel wordt verstaan onder:
a. huishoudelijke afvalstoffen: afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, (…)
b. perceel: een onroerende zaak, of een gedeelte daarvan, die blijkens indeling en inrichting is bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld afvalstoffen kunnen ontstaan.
(…)
Artikel 3 Aard van de belasting en belastbaar feit
1. Onder de naam ‘afvalstoffenheffing’ wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.
2. De afvalstoffenheffing bedoeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
Artikel 4 Belastingplicht
De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.”
4.2.
De voor het onderhavige geschil relevante bepalingen uit de (toenmalige) Wet milieubeheer (hierna: de Wmb) luiden:
“Artikel 1.1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
bedrijfsafvalstoffen: afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen (…)
(…)
huishoudelijke afvalstoffen: afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, (…)
Artikel 10.21
1. De gemeenteraad en burgemeester en wethouders dragen, (…) ervoor zorg dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen met uitzondering van grove huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan.
(…)
Artikel 15.33
1. De gemeenteraad kan ter bestrijding van de kosten die voor haar verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen een heffing instellen, waaraan kunnen worden onderworpen degenen die, al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, wordt:
a. gebruikmaken van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruikmaken door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;
b. gebruikmaken door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven, met dien verstande dat degene die het deel in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
c. het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld, met dien verstande dat degene die het perceel ter beschikking heeft gesteld, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie het perceel ter beschikking is gesteld.
(…)”
4.3.
Ter zitting van het Hof hebben partijen eenparig verklaard dat tussen hen niet in geschil is dat de stacaravan een perceel is en belanghebbende de gebruiker van dit perceel in de in de Verordening bedoelde zin. Evenmin is in geschil dat belanghebbende in het jaar 2020 in de stacaravan een particuliere huishouding voerde. Het Hof ziet geen aanleiding voor een ander oordeel.
4.4.
Belanghebbende stelt zich evenwel op het standpunt dat het afval dat geregeld is ontstaan in de in de stacaravan gevoerde particuliere huishouding niet kan worden gekwalificeerd als huishoudelijke afvalstoffen, maar als bedrijfsafvalstoffen. Belanghebbende voert in dit verband in hoger beroep aan dat de stacaravan naar zijn mening onderdeel uitmaakt van een ‘inrichting’, omdat, naar het Hof begrijpt, de containers staan op grond van [naam3] en [naam3] ook de benodigde investeringen heeft gedaan. Ter onderbouwing daarvan verwijst belanghebbende naar de door hem overgelegde toelichting op de afvalstoffenverordening 2009 waarin is vermeld dat als sprake is van een inrichting het vrijkomende afval als bedrijfsafval moet worden aangemerkt. Voorts voert belanghebbende aan dat andere gasten van het vakantiepark ook afval in de ondergrondse containers deponeren, omdat niet alle containers zijn voorzien van een zogenoemde ‘tag’. Tot slot stelt belanghebbende dat hij nu dubbel heeft betaald, omdat in de huur aan [naam3] ook al een vergoeding van € 45 is begrepen voor het door de gemeente ophalen van het bedrijfsafval van [naam3] .
4.5.
De heffingsambtenaar stelt daar tegenover dat het afval dat afkomstig is uit het huishouden van belanghebbende in de stacaravan en dat gedeponeerd wordt in de ondergrondse containers als huishoudelijke afvalstoffen moet worden gekwalificeerd ter zake waarvan op grond van de Wmb een verplichting tot inzameling bestaat. Aan deze inzamelplicht heeft de gemeente voldaan omdat de ondergrondse containers door de gemeente periodiek zijn geleegd. De heffingsambtenaar wijst erop dat andere gasten van het vakantiepark geen gebruik mogen maken van de ondergrondse containers, maar dat als ze dit wel doen, dit nog niet betekent dat geen sprake meer zou zijn van de genoemde inzamelplicht. De heffingsambtenaar betwist voorts dat sprake is van dubbele betaling, omdat de huur niet is gespecificeerd en dus helemaal niet duidelijk is wat daarin is begrepen. Bovendien zal het dan slechts zien op het omslaan van de reinigingsrechten die door de heffingsambtenaar van [naam3] voor het ophalen van het bedrijfsafval wordt geheven, aldus de heffingsambtenaar.
4.6.
Naar het oordeel van het Hof is de stacaravan, gelet op het onder 4.3 overwogene en de onder 2.1 tot en met 2.3 vermelde vaststaande feiten, bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan, zodat de gemeente Ameland ter zake van het perceel van belanghebbende in het jaar 2020 een inzamelplicht in de zin van artikel 10.21 van de Wmb had. Dat de ondergrondse containers in het betreffende jaar (nog) in eigendom toebehoorden aan [naam3] en de onderhandelingen met de gemeente over de overname van de containers nog niet waren afgerond, leidt niet tot de conclusie dat het perceel van belanghebbende deel uitmaakte van een inrichting in de door de VNG in de toelichting genoemde zin, namelijk dat er een technische, organisatorische en functionele samenhang bestond met het vakantiepark. Voor het overige heeft belanghebbende niet gesteld waaruit een eventuele samenhang bestond en uit de stukken is evenmin gebleken van een voldoende samenhang. Belanghebbende was in het jaar 2020 eigenaar van de stacaravan, gebruikte deze zelf, verhuurde deze niet en beschikte over voldoende zelfstandigheid ten opzichte van (de exploitatie in) het vakantiepark. Nu niet in geschil is dat de gemeente de ondergrondse containers periodiek heeft geleegd en belanghebbende – naar het oordeel van het Hof terecht – in hoger beroep niet (meer) heeft aangevoerd dat de inzamelplek niet acceptabel is, heeft de gemeente aan haar inzamelplicht voldaan. Het in artikel 3 van de Verordening omschreven belastbare feit heeft zich derhalve voorgedaan en belanghebbende is daarvoor op grond van artikel 4 belastingplichtig. Dat ook anderen (ten onrechte) gebruik hebben gemaakt van de ondergrondse containers, doet daaraan niet af. Voorts heeft belanghebbende, wat er verder van zij en daargelaten dat dit vooral een privaatrechtelijke aangelegenheid is tussen belanghebbende en [naam3] , tegenover de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar, niet aannemelijk gemaakt dat hij dubbel heeft moeten betalen voor het ophalen van de huishoudelijke afvalstoffen.
4.7.
Voor dat geval is niet in geschil dat de aanslag tot de juiste hoogte is opgelegd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mr. J.W. Keuning en mr. T. Tanghe, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (G.B.A. Brummer)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 21 februari 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.