ECLI:NL:GHARL:2024:1226

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
200.331.781
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en vermogensrechtelijke afwikkeling met betrekking tot hypothecaire geldlening en modelauto's

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vermogensrechtelijke afwikkeling van een echtscheiding tussen een vrouw en een man. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 5 juli 2023, waarin onder andere werd bepaald dat zij niet ontslagen zou worden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening van de woning van de man. De vrouw heeft aangevoerd dat zij per 1 juli 2024 ontslagen moet worden uit deze aansprakelijkheid, omdat zij wil loskomen van de man en een eigen woning wil kopen. Het hof heeft geoordeeld dat de belangen van de vrouw zwaarder wegen dan die van de man, en heeft bepaald dat de vrouw uiterlijk op 7 september 2024 ontslagen moet zijn uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.

Daarnaast heeft de vrouw betoogd dat een lening van € 25.000 die zij aan de man heeft verstrekt, buiten de finale verrekening moet blijven. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vrouw niet voldoende heeft onderbouwd dat deze lening afkomstig is uit een erfenis, en heeft de beslissing van de rechtbank op dit punt bekrachtigd. De man heeft in zijn incidenteel hoger beroep de waarde van zijn modelauto's betwist, die door de rechtbank op € 3.000 was vastgesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de modelauto's voor een waarde van € 2.000 in de vermogensopstelling moeten worden meegenomen. De proceskosten zijn voor iedere partij zelf.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.331.781
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 544183 en 549011)
beschikking van 20 februari 2024
in de zaak van
[verzoekster],
die woont in [woonplaats1] ,
die een verzoek in hoger beroep doet,
en bij de rechtbank nevenvoorzieningen heeft verzocht,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. W. Brouwer,
en
[verweerder],
die woont in [woonplaats2] ,
die ook een verzoek in hoger beroep doet,
en bij de rechtbank verzoeker was,
hierna: de man,
advocaat: mr. R.F. Vonk.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 5 juli 2023 (hierna: de bestreden beschikking). De bestreden beschikking is hersteld bij herstelbeschikking van 24 augustus 2023. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 4 september 2023;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
  • een journaalbericht van mr. Brouwer van 12 januari 2024 met producties.
1.2
De mondelinge behandeling was op 26 januari 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de vrouw met haar advocaat;
  • de man met zijn advocaat.

2.De kern van de zaak

2.1
De vrouw en de man hebben de Nederlandse nationaliteit. Zij zijn [in] 1998 in [woonplaats2] getrouwd. Voorafgaand aan het huwelijk hebben zij huwelijkse voorwaarden opgesteld. Daarin hebben zij elke gemeenschap van goederen uitgesloten (artikel 1), zijn zij een regeling overeengekomen over vergoedingen (artikel 3) en de aansprakelijkheid voor schulden (artikel 5) en ook een regeling die ziet op finale afrekening bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding. Partijen hebben bepaald dat wat krachtens erfstelling, legaat of schenking is verkregen buiten de finale afrekening blijft (artikel 16). De man heeft een woning aan de [adres1] in [woonplaats2] (hierna: de woning) in eigendom met, volgens partijen, een waarde van € 640.000. Aan de woning is een hypothecaire geldlening verbonden. De hoogte van de hypothecaire geldlening was op de peildatum van 1 september 2022 € 180.000. De vrouw en de man hebben op 23 juni 2008 een geldleningovereenkomst gesloten, waarbij de vrouw € 25.000 aan de man geleend heeft. De vrouw huurt sinds 2017 een appartement in [woonplaats1] . Partijen hebben allebei de huurovereenkomst ondertekend. De vrouw is 75 jaar en de man 72.
2.2
De man heeft de rechtbank op 1 september 2022 verzocht de echtscheiding uit te spreken en nevenvoorzieningen te treffen over de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk. Ook de vrouw heeft de rechtbank verzocht de echtscheiding uit te spreken en nevenvoorzieningen te treffen over de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk en over het huurrecht van de woning in [woonplaats1] .
2.3
De rechtbank heeft:
a. de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
en verder bepaald
b. dat de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand huurder is van de woning aan de [adres2] in [woonplaats1] ;
c. dat de man de vrouw voor een periode van vier jaar vanaf de datum van de echtscheidingsbeschikking niet hoeft te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening verbonden aan de woning;
d. dat zolang partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de hypothecaire geldlening verbonden aan de woning de man in de interne verhouding tussen partijen volledig draagplichtig is voor de hypotheekschuld en de bijbehorende kosten zodat de vrouw wordt gevrijwaard, ook voor zover dit de schuld is voor wat betreft de uitbouw van de woning;
en tot slot
e. de wijze van verrekening tussen partijen op grond van de huwelijkse voorwaarden en bepaald dat de verrekenvordering de helft van het verschil van de beide te verrekenen vermogens bedraagt welke toekomt aan de partij die het laagste saldo aan te verrekenen vermogen heeft;
f. dat de verrekenvordering moet worden betaald overeenkomstig artikel 16 lid 6 van de huwelijkse voorwaarden, waarbij wettelijke rente over het verschuldigde bedrag is verschuldigd als niet binnen de gestelde termijn het hele bedrag is voldaan.
g. dat de beslissingen onder b. tot en met f. uitvoerbaar bij voorraad zijn;
h. dat het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
2.4
Het huwelijk is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op 7 september 2023.
2.5
De bedoeling van het hoger beroep van de vrouw is dat de bestreden beschikking voor een deel wordt vernietigd en dat het hof opnieuw rechtsprekend:
- zal bepalen dat de man de vrouw voor een periode van een jaar te rekenen vanaf 1 juli 2023 niet hoeft te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening verbonden aan de woning;
- de lening van de vrouw aan de man van € 25.000 buiten de vermogensopstelling zal laten en dus niet zal verrekenen.
Met bekrachtiging voor het overige, kosten rechtens.
2.6
De bedoeling van het hoger beroep van de man is dat het hof de bestreden beschikking om de modelauto’s van de man te waarderen op € 3.000 zal vernietigen en in plaats daarvan zal beslissen dat de modelauto’s van de man moeten worden afgerekend op een waarde van € 1.000.

3.Het oordeel van het hof

het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening
3.1
De vrouw stelt in haar eerste grief dat zij per 1 juli 2024 ontslagen moet worden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening die is verbonden aan de woning. De vrouw voert aan dat zij wil loskomen van de man en door wil gaan met haar eigen leven. Zij wil graag een eigen woning kopen en dat lukt niet zolang ze nog niet ontslagen is uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Uitstel van het ontslag uit de hoofdelijkheid betekent ook dat gedurende die periode de verrekenvergoeding van € 94.000 niet aan haar wordt betaald. De man voert verweer en wil dat de vrouw voor de komende vier jaar hoofdelijk aansprakelijk blijft. De man wil graag in de woning blijven en zijn maandlasten zullen stijgen als hij de hypotheek moet oversluiten.
3.2
Het hof is van oordeel dat de belangen van de vrouw in dit geval zwaarder moet wegen dat de belangen van de man. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat haar huurwoning is verouderd. De keuken en de badkamer zijn klein, de geiser doet het niet en het huis heeft enkelglas. Met name in de wintermaanden is de huurwoning daarom geen comfortabele plek voor de vrouw, mede vanwege haar leeftijd. De huur bedraagt inmiddels € 1.299 per maand, inclusief servicekosten. De vrouw is actief op zoek naar een eigen woning. Zij heeft een eigen vermogen van zo’n € 200.000 en een vordering op de man van € 94.000. De vrouw stelt dat zij met een aanvullende hypothecaire geldlening van € 100.000 een eigen woning kan en wil kopen. Uitgangspunt is dat de vrouw haar eigen leven moet kunnen inrichten zoals zij dat wenst en de kans moet krijgen om een woning te kopen. Het hof is van oordeel dat de vrouw daarbij wel degelijk gehinderd wordt door de hoofdelijke aansprakelijkheid, anders dan de man stelt. Zolang de vrouw hoofdelijk aansprakelijk blijft kan zij niet de door haar gewenste keuzes maken, in het bijzonder omdat het een feit van algemene bekendheid is dat zij geen hypothecaire lening kan afsluiten zolang zij nog hoofdelijk aansprakelijk is voor de bestaande lening. Ook kan zij niet, althans niet volledig, beschikken over haar overbedelingsvordering.
3.3
De man voert aan dat de woning ‘zijn paradijsje’ is en dat hij er graag nog zeker vijf jaar wil blijven wonen. Anderzijds geeft hij aan dat de woning groot is en veel onderhoud nodig heeft. Gezien zijn leeftijd denkt de man dat het daarom reëel is dat hij nog drieënhalf jaar in de woning kan blijven. Onduidelijk blijft wat zijn plannen zijn na ommekomst van die periode. Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling dat hij de vrouw niet nu al uit de hoofdelijkheid kan ontslaan onvoldoende heeft onderbouwd. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat hij nog geen enkel contact heeft opgenomen met zijn bank of andere banken om te vragen wat zijn mogelijkheden zijn, terwijl hij ook naar voren bracht dat er nog andere financieringsmogelijkheden zijn. Hij stelt slechts dat zijn woonlasten zullen stijgen bij het verhogen van de hypotheek, maar dat is een rechtstreeks gevolg van de vermogensrechtelijke afwikkeling zoals partijen die zelf overeengekomen zijn. Omdat niet vast is komen te staan dat de man niet in staat is om eerder met de vrouw af te rekenen en haar te laten ontslaan uit de hoofdelijkheid wegen de belangen van de vrouw om nu te kunnen afrekenen zwaarder dan het belang van de man om gedurende een nogal arbitrair vastgestelde termijn van vier jaar tegen zijn huidige woonlasten in de woning te kunnen blijven wonen.
3.4
Dit betekent dat de eerste grief van de vrouw slaagt. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt vernietigen en bepalen dat de vrouw met ingang van 7 september 2024 ontslagen moet zijn uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. Het hof sluit voor deze termijn aan bij artikel 16 van de huwelijkse voorwaarden, waarin partijen hebben afgesproken dat de finale afrekening moet plaatsvinden binnen een jaar na de ontbinding van het huwelijk.
de geldlening
3.5
De vrouw stelt in haar tweede grief dat zij de man een bedrag van € 25.000 heeft geleend en dat deze lening buiten de finale verrekening moet blijven.
3.6
Het hof is van oordeel dat de rechtbank juist heeft beslist door bij de vermogensopstelling een vordering van € 25.000 aan de zijde van de vrouw en een schuld van € 25.000 aan de zijde van de man op te nemen. De vrouw stelt dat zij de € 25.000 die zij aan de man heeft geleend, in 1999 heeft ontvangen uit de erfenis van haar moeder en dat de lening daarom buiten de vermogensopstelling moet blijven op grond van artikel 16 van de huwelijkse voorwaarden. De man betwist dat de € 25.000 afkomstig is uit een erfenis.
3.7
Het hof is van oordeel dat de vrouw weliswaar gesteld, maar niet heeft onderbouwd dat zij de € 25.000 heeft ontvangen uit de erfenis van haar moeder. De vrouw heeft in het geheel geen stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Het hof zal daarom aansluiten bij het oordeel van de rechtbank.
3.8
Dit betekent dat de tweede grief van de vrouw faalt. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
de modelauto’s
3.9
De rechtbank heeft de modelauto’s van de man betrokken in de finale verrekening voor een bedrag van € 3.000. De man stelt in zijn grief dat de modelauto’s voor een bedrag van € 1.000 in de verrekening betrokken moeten worden. De vrouw stelt dat de waarde van
€ 3.000 de juiste is.
3.1
De man onderbouwt zijn stelling met stukken. De man heeft zijn modelauto’s laten taxeren. In de stukken (productie 14 en 15 van de akte van 17 april 2023) staat dat de collectie modelauto’s een vervangingswaarde zou hebben van € 3000 à € 3.500 en dat bij een totaalverkoop ineens de verwachte opbrengst € 1.000 is.
3.11
Het hof is van oordeel dat de modelauto’s meegenomen moeten worden in de finale verrekening voor de waarde die zij hebben in het economisch verkeer. Het hof is van oordeel dat het daarom niet redelijk is om uit te gaan van de verwachte opbrengst als de man al zijn modelauto’s in een keer zou verkopen aan een opkoper. In de genoemde stukken staat namelijk ook dat de modelauto’s naar verwachting meer zullen opbrengen als die worden verkocht aan een verzamelaar. Tegelijkertijd is het hof van oordeel dat ook niet redelijk is om van de man te verwachten dat hij elke modelauto apart voor de best mogelijke prijs verkoopt. Het hof is daarom van oordeel dat het redelijk is om de modelauto’s mee te nemen in de vermogensopstelling voor een bedrag van € 2.000.
3.12
Dit betekent dat de grief van de man gedeeltelijk slaagt. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt vernietigen.
proceskosten
3.13
In zaken tussen ex-echtgenoten is het niet ongebruikelijk dat ieder de eigen proceskosten draagt. Het hof ziet reden om dat zo te bepalen.

4.De beslissing

Het hof:
principaal hoger beroep
4.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 5 juli 2023, voor wat betreft de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw voor de hypothecaire geldlening die rust op de woning;
4.2
bepaalt dat de vrouw uiterlijk op 7 september 2024 moet zijn ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening;
4.3
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
5 juli 2023, voor wat betreft de lening van € 25.000 van de vrouw aan de man, zodat ten aanzien van die lening bij de vermogensopstelling moet worden uitgegaan van een vordering van € 25.000 aan de zijde van de vrouw en een schuld van € 25.000 aan de zijde van de man;
incidenteel hoger beroep
4.4
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 5 juli 2023, voor wat betreft de waarde van de modelauto’s van de man;
4.5
bepaalt dat de modelauto’s van de man moeten worden meegenomen in de vermogensopstelling voor een waarde van € 2.000;
in principaal en incidenteel hoger beroep
4.6
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van
5 juli 2023, hersteld bij beschikking van 24 augustus 2023, voor het overige;
4.7
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.8
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.9
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, R. Prakke-Nieuwenhuizen en R. Krijger, bijgestaan door mr. G.J. Heuvelink als griffier en is op 20 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.