ECLI:NL:GHARL:2024:1177

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
21-002974-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van telen en diefstal van elektriciteit door gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit, maar heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 1 februari 2024 heeft het hof de zaak onderzocht, waarbij de advocaat-generaal een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf heeft geëist. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 120 uren.

Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit. De hennepkwekerij was aangetroffen in de woning van de ouders van de verdachte, die op dat moment in het buitenland verbleven. De verklaringen van de ouders en omwonenden gaven geen sluitend bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte. Het hof concludeerde dat de verdachte weliswaar toegang had tot de woning, maar dat dit op zichzelf niet voldoende bewijs opleverde voor zijn betrokkenheid bij de strafbare feiten.

Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet was voldaan aan het bewijsminimum. De beslissing van het hof is op 15 februari 2024 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002974-20
Uitspraak d.d.: 15 februari 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 6 augustus 2020 met parketnummer 16-108643-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf van 110 uren, subsidiair 55 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. R.B. Venema, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 september 2018 tot en met 28 november 2018 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 115 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 07 augustus 2018 tot en met 28 november 2018 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (grote) hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

Vrijspraak

Uit het dossier blijkt dat op 28 november 2018 een hennepkwekerij met 115 hennepplanten is aangetroffen op de eerste etage in de woning van de ouders van verdachte aan de [straatnaam] te [pleegplaats] en dat ten behoeve van die kwekerij illegaal stroom werd afgetapt.
Uit de verklaringen van de ouders van verdachte en van omwonenden kan worden afgeleid dat beide ouders in de periode voorafgaand aan 28 november 2018 geruime tijd in het buitenland verbleven, dat de woning in die periode leeg stond en dat verdachte meerdere malen in de omgeving van de woning is waargenomen. Naar het oordeel van het hof vormen deze feiten en omstandigheden in het onderhavige geval evenwel niet zonder meer voldoende bewijs voor strafrechtelijke betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij en/of de diefstal van elektriciteit. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het op zichzelf geen verwondering wekt dat verdachte over een sleutel van zijn ouderlijk huis beschikte en dat hij gedurende de afwezigheid van zijn ouders daar naar toe ging, mede gelet op de omstandigheid dat daar poststukken op zijn naam zijn aangetroffen. In het dossier is niets vastgelegd met betrekking tot de directe kenbaarheid van de aanwezigheid van de kwekerij op de eerste verdieping van de woning bij het binnentreden van die woning, terwijl het dossier ook overigens geen bewijs bevat voor de aanwezigheid in noch betrokkenheid van verdachte bij die kwekerij en betrokkenheid bij de ten laste gelegde diefstal van stroom door middel van braak of verbreking. Gelet hierop is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan het bewijsminimum en dient verdachte bij gebrek aan voldoende wettig bewijs te worden vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. P.T. Heblij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier,
en op 15 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.