ECLI:NL:GHARL:2024:1117

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
200.330.108
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarigen en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun drie minderjarige kinderen. De ouders, die in 1999 zijn gehuwd, hebben in het verleden te maken gehad met ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van hun kinderen. De rechtbank Overijssel had eerder op 21 april 2023 het gezag van de ouders beëindigd op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, die ook als verweerder in deze procedure optrad. De ouders hebben tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld, waarbij zij verzochten om vernietiging van de eerdere uitspraak.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 januari 2024 werd de mening van de oudste minderjarige, [de minderjarige1], gehoord, die aangaf het eens te zijn met de beslissing van de rechtbank. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, met bijzondere aandacht voor de belangen van de kinderen, zoals vastgelegd in het Verdrag inzake de rechten van het kind. Het hof concludeert dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn, en dat het gezag daarom terecht is beëindigd.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De ouders hebben aangegeven dat zij zich niet gehoord voelen in hun geloofsovertuiging door de GI, maar het hof oordeelt dat de belangenafweging van de GI in het belang van de kinderen is gemaakt. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van de kinderen, die al geruime tijd in pleeggezinnen verblijven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.330.108
(zaaknummer rechtbank Overijssel 283867)
beschikking van 15 februari 2024
inzake
[verzoekster],
en
[verzoeker],
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder respectievelijk de vader en tezamen de ouders,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Enschede,
verder te noemen: de GI,
de heer en mevrouw [naam1],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige1] ,
de heer en mevrouw [naam2],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige2] ,
de heer en mevrouw [naam3],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige3] (en [broer2] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 1 november 2022 en 21 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Laatstgemelde beschikking zal hierna de bestreden beschikking worden genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 juli 2023;
- een journaalbericht namens de moeder van 21 november 2023.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek en heeft aangegeven dat zij het eens is met de beslissing van de rechtbank.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 januari 2023 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

3.De feiten

3.1
De ouders zijn gehuwd [in] 1999. Zij zijn, voor zover hier van belang, de ouders van:
- [de minderjarige1] ( [de minderjarige1] ), geboren [in] 2008;
- [de minderjarige2] ( [de minderjarige2] ), geboren [in] 2013;
- [de minderjarige3] ( [de minderjarige3] ), geboren [in] 2014.
3.2
De kinderen zijn in april 2019 (samen het hun nu meerderjarige broers [broer1] en [broer2] en zussen [zus1] en [zus2] ) onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. De maatregelen zijn voor het laatst verlengd tot 11 juli 2023.
3.3
[de minderjarige1] verblijft sinds de zomer van 2020 bij de familie [naam1] .
[de minderjarige2] verblijft sinds de zomer van 2019 bij de familie [naam2] .
[de minderjarige3] verblijft sinds de zomer van 2022 bij de familie [naam3] waar ook haar meerderjarige broer [broer2] woont.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de ouders over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] beëindigd. De GI is benoemt tot voogd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De ouders zijn met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De raad en de GI hebben op de mondelinge behandeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat – gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie – niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
5.4
Het hof is net als de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat aan de gronden voor een gezagsbeëindiging is voldaan. Ter aanvulling overweegt het hof dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen al geruime tijd voorbij is. De kinderen hebben – gezien hun eigen problematiek – grote behoefte aan duidelijkheid over hun opgroeiperspectief. Het is in hun belang de stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie te waarborgen door het gezag te beëindigen. Ondanks dat de moeder inmiddels inziet dat de kinderen op hun plek zitten in de pleeggezinnen heeft zij nog steeds de wens dat zij in de toekomst weer bij haar komen wonen terwijl er geen zicht meer is op terugkeer.
Positief acht het hof dat de moeder na de bestreden beschikking meer betrokken is geraakt bij de kinderen; zij gaat bijvoorbeeld mee met ziekenhuisbezoeken voor [de minderjarige2] . Ook heeft de moeder sinds de bestreden beschikking een vast omgangsmoment met [de minderjarige3] en wordt de begeleiding daarvan inmiddels afgebouwd omdat het contact goed verloopt. De moeder heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat de verandering in haar houding mede voortkomt uit de beslissing van de vader tot echtscheiding. Alhoewel dit niet haar keuze is geweest, heeft deze beslissing van de vader haar wel een zekere mate van rust gegeven omdat zij niet meer voor hun huwelijk hoeft te vechten. Verder lijkt de moeder sindsdien een betere samenwerking te zijn aangegaan met de pleegouders en met de recent aangestelde jeugdbeschermer. Dit is voor het hof echter geen aanleiding om tot een andere beslissing dan de rechtbank te komen.
5.5
Het hof stelt vast dat de ouders ervaren dat hun geloofsovertuiging door de GI niet wordt gerespecteerd. De ouders voelen zich gepasseerd, omdat de GI de kinderen na de gezagsbeëindiging heeft verzekerd tegen ziektekosten ondanks dat zij daartegen gewetensbezwaren hebben geuit. Naar het oordeel van het hof heeft de GI hierin echter een belangenafweging gemaakt, waarin zij het verkrijgen van de benodigde (medische) zorg voor de kinderen voorop heeft gezet. Dat de pleegouders zich geremd voelen in het inschakelen van medische zorg omdat de rekening dan bij de ouders komt, zoals de GI onbestreden heeft gesteld, is namelijk niet in het belang van de kinderen. Door de kinderen te verzekeren tegen ziektekosten wordt dit ondervangen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking voor zover in hoger beroep aan de orde te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 21 april 2023 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, P.B. Kamminga en
E.H. Schijven-Bours, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op
15 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.