Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekers in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun drie minderjarige kinderen. De ouders, die in 1999 zijn gehuwd, hebben in het verleden te maken gehad met ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van hun kinderen. De rechtbank Overijssel had eerder op 21 april 2023 het gezag van de ouders beëindigd op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, die ook als verweerder in deze procedure optrad. De ouders hebben tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld, waarbij zij verzochten om vernietiging van de eerdere uitspraak.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 januari 2024 werd de mening van de oudste minderjarige, [de minderjarige1], gehoord, die aangaf het eens te zijn met de beslissing van de rechtbank. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, met bijzondere aandacht voor de belangen van de kinderen, zoals vastgelegd in het Verdrag inzake de rechten van het kind. Het hof concludeert dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn, en dat het gezag daarom terecht is beëindigd.
Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De ouders hebben aangegeven dat zij zich niet gehoord voelen in hun geloofsovertuiging door de GI, maar het hof oordeelt dat de belangenafweging van de GI in het belang van de kinderen is gemaakt. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van de kinderen, die al geruime tijd in pleeggezinnen verblijven.