ECLI:NL:GHARL:2024:1114

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
200.316.894
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging gezag en zorgregeling in een echtscheidingszaak met minderjarige kinderen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het gezag en de zorgregeling van drie minderjarige kinderen na de echtscheiding van de ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had verzocht om het gezamenlijk gezag om te zetten naar eenhoofdig gezag, terwijl de vader, verweerder, zich hiertegen verzet en verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen en de zorgregeling vastgesteld. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij onder andere de mening van de kinderen en de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling (GI) zijn meegenomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 januari 2024 waren beide ouders, hun advocaten, en vertegenwoordigers van de GI en de raad voor de kinderbescherming aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, maar heeft geoordeeld dat het gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen moet blijven bestaan. De moeder werd niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot wijziging van de zorgregeling, en de beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, gezien de status van de partijen als gewezen echtgenoten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.316.894/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 491255 en 537263)
beschikking van 15 februari 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.C. de Jong te Woerden,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.E. Kreber te Zoetermeer.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 december 2019, 20 december 2021 en 18 juli 2022, uitgesproken onder (meer onder) voormelde zaaknummers. De laatstgemelde beschikking zal hierna de bestreden beschikking worden genoemd.

2.Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 september 2022;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. De Jong van 3 maart 2023;
- een journaalbericht van mr. De Jong van 10 maart 2023 met productie;
- een journaalbericht van mr. Kreber van 10 maart 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. De Jong van 14 maart 2023;
- een journaalbericht van mr. Kreber van 14 maart 2023;
- een journaalbericht van mr. De Jong van 3 oktober 2023 met productie;
- een journaalbericht van mr. Kreber van 9 oktober 2023;
- een journaalbericht van mr. De Jong van 9 november 2023 met productie;
- een journaalbericht van mr. De Jong van 11 januari 2024 met producties;
- een aanvullend verweerschrift tevens houdende incidenteel verzoek van 12 januari 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. De Jong van 15 januari 2024 met productie;
- een journaalbericht van mr. De Jong van 16 januari 2024 met producties.
2.2
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] hebben op 31 oktober 2022 hun mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 januari 2024 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de partijen is op 3 februari 2015 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2007 in [woonplaats2] ;
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2010 in [woonplaats2] ;
- [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2013 in [woonplaats2] ,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen staat ingeschreven bij de moeder.
3.3
In de beschikking van 11 december 2019 heeft de rechtbank, kort gezegd, de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 11 mei 2020 met het verzoek aan de advocaten de rechtbank te berichten over de stand van zaken in de ouderschapsbemiddeling door [naam1] .
3.4
De kinderen staan vanaf eind 2020 onder toezicht van de GI en de ondertoezichtstelling loopt tot 12 april 2024.
3.5
In de beschikking van 20 december 2021 heeft de rechtbank de beslissing over het gezag pro forma aangehouden tot 2 mei 2022, in afwachting van bericht van de ouders.
3.6
De zorgregeling tussen de vader en de kinderen is sinds de echtscheiding meermalen gewijzigd. De regeling welke is vervat in de bestreden beschikking is nadien nog gewijzigd bij beschikking van 7 november 2023. De rechtbank heeft in die beschikking bepaald dat de kinderen iedere woensdag bij de vader verblijven, waarbij [de minderjarige2] en [de minderjarige3] na school naar hun vader gaan en daar blijven tot 18.15 uur en [de minderjarige1] , zolang er voor hem geen passende dagbesteding is, om 8.00 uur naar zijn vader gaat en daar de gehele dag verblijft tot 18.15 uur, waarbij de GI de regie krijgt over de uitbreiding van de zorgregeling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het gezag over de kinderen.
Bij de bestreden beschikking is – voor zover van belang – het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag, afgewezen en is een zorgregeling bepaald.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof (na wijziging) de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij haar verzoek tot eenhoofdige gezag is afgewezen en, opnieuw beschikkende, het gezamenlijk gezag van partijen over de kinderen te beëindigen en de moeder het eenhoofdig gezag toe te wijzen. Kosten rechtens.
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof de moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoek af te wijzen dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht. Hij verzoekt tevens de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
De vader heeft op 12 januari 2024 een aanvullend verzoek gedaan in die zin om bij beschikking de moeder te veroordelen om medewerking te verlenen aan de door de rechter opgelegde zorgregeling onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- zijnde € 167,- per kind, voor iedere keer dat de kinderen niet op de aangegeven tijdstippen naar vader worden gebracht of komen.

5.De motivering van de beslissing

Zorgregeling
5.1
In het journaalbericht van 11 januari 2024 heeft de moeder het hof laten weten dat zij het hoger beroep tegen de zorgregeling wenst in te trekken, omdat de rechtbank inmiddels op 7 november 2023 een nieuwe beschikking heeft gewezen over de zorgregeling.
Het hof maakt hieruit op dat de moeder de gronden van het hoger beroep tegen de zorgregeling niet handhaaft. Dit brengt mee dat het hof de moeder niet-ontvankelijk zal verklaren in haar verzoek in hoger beroep dat ziet op de zorgregeling. Het hof gaat daarbij voorbij aan het bezwaar dat door de vader is ingediend tegen de intrekking van dat verzoek door de moeder omdat het een partij vrij staat om, zolang de rechter nog geen beschikking heeft gegeven, zijn verzoek te verminderen. Het verzoek van de vader om een dwangsom te koppelen aan die zorgregeling wordt door het hof afgewezen. De zorgregeling die is vervat in de bestreden beschikking is namelijk ingehaald door de beschikking van 7 november 2023, zodat de regeling als vervat in de bestreden beschikking niet meer de vigerende is en daaraan dus geen dwangsom (meer) kan worden verbonden. Dat geldt ook voor zover bedoeld is een dwangsom te verbinden aan de regeling van 7 november 2023 omdat die thans geen onderwerp van geschil is.
Gezag
5.2
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een wijziging van omstandigheden zodat een hernieuwde beoordeling aan de orde is.
5.4
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het belangrijk is dat de ouders samen beslissingen blijven nemen over de kinderen en dus gezamenlijk belast blijven met het gezag. Zoals de raad op de mondelinge behandeling heeft verwoord, ligt er een zware inspanningsverplichting bij de ouders om uitvoering te geven aan het gezamenlijk gezag.
Alhoewel de ouders voornamelijk via ambulante jeugdhulp (AJH) communiceren en verder geen contact met elkaar hebben, gaat het hof voorbij aan de stelling van de moeder dat eenhoofdig gezag rust zal brengen. Het afgelopen jaar is er veel gebeurd, waaronder een incident in augustus 2023, waardoor de spanningen hoog zijn opgelopen. De kinderen hebben daar last van. Daarbij heeft de vader al geruime tijd geen contact meer met de kinderen, wat het hof zorgelijk acht. Verder overweegt het hof dat het de ouders in de afgelopen jaren niet is gelukt om tot een vorm van parallel ouderschap te komen, terwijl dat wel van hen kan worden verwacht. Het behoud van het gezag is, zoals de raad op de mondelinge behandeling heeft verwoord, ook een signaal naar de kinderen dat de ouders ervoor moeten zorgen dat zij op enigerlei wijze – al is het heel beperkt – hun oudercommunicatie op orde moeten krijgen. Het hof sluit zich hierbij aan dat van de ouders mag worden verwacht dat zij op een zakelijke manier met elkaar gaan communiceren. Tevens is gezamenlijk gezag een signaal naar de kinderen dat beide ouders een rol spelen in de opvoeding en verzorging van de kinderen.
Overigens is het hof, ondanks de slechte communicatie en verstandhouding tussen de ouders, niet gebleken dat de ouders de afgelopen maanden strijd hebben gevoerd over de invulling van het gezag, afgezien van de vakantie van [de minderjarige2] waarvoor de vader later wel toestemming heeft gegeven. Mede gelet op het feit dat [de minderjarige1] vanwege zijn problematiek al twee jaar niet naar school gaat en [de minderjarige3] (ook) op het speciaal onderwijs zit, gaat het hof ervan uit dat er regelmatig gezagsbeslissingen moeten worden genomen en het hof vindt het in belang van de kinderen dat ook de vader daarin mede beslissingsbevoegd blijft.
5.5
Voorts overweegt het hof dat de GI inmiddels van mening is dat de ondertoezichtstelling geen toegevoegde waarde meer heeft. De GI is dan ook voornemens de ondertoezichtstelling af te sluiten en heeft de raad verzocht dit voornemen te toetsen. Ten tijde van de mondelinge behandeling was dit nog niet gedaan.
Daarbij heeft de GI recent een procedure gestart bij de rechtbank tot verdere inperking van de zorgregeling in die zin dat de kinderen zelf mogen bepalen wanneer zij naar de vader gaan. Volgens de GI is de in de beschikking van 7 november 2023 opgelegde – minimale – zorgregeling niet haalbaar en onderschrijft de hulpverlening deze visie.
5.6
Naar het oordeel van het hof zal het in deze omstandigheden beëindigen van het gezag van de vader over de kinderen ertoe leiden dat de betrokkenheid van de vader nog verder wordt verkleind of mogelijk dat de vader geheel uit het leven van de kinderen wordt geweerd. Hoewel het hof zich realiseert dat het behoud van het gezamenlijk gezag het risico in zich bergt dat de kinderen klem komen te zitten tussen de ouders, schat het hof in dat behoud van het gezamenlijk gezag het belang van de kinderen vermoedelijk het minst zal schaden. Het is kiezen tussen twee kwaden.

6.De slotsom

6.1
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking, voor zover deze ziet op het gezag, bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wijziging van de zorgregeling;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 juli 2022 voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezag;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, P.B. Kamminga en E.H. Schijven-Bours, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 15 februari 2024 uitgesproken in het openbaar door mr. P.B. Kamminga in tegenwoordigheid van de griffier.