ECLI:NL:GHARL:2024:1086

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
21-003574-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van ontploffing carbidkanon op oudejaarsavond

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing met een carbidkanon, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. Het hof heeft het openbaar ministerie ontvankelijk verklaard in de vervolging, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Het hof oordeelde dat, hoewel de verdachte aanwezig was bij de voorbereidingen en op de hoogte was van het plan om het carbidkanon af te schieten, er onvoldoende bewijs was dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan de ontploffing. De rol van de verdachte was anders dan die van de medeverdachten wiens zaken waren geseponeerd. Het hof concludeerde dat er geen bewijs was voor medeplegen of schuld aan de ontploffing, en sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003574-22
Uitspraak d.d.: 14 februari 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 12 augustus 2022 met parketnummer
18-310945-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis in eerste aanleg, met aanvulling van gronden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis van 12 augustus 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld wegens het primair ten laste gelegde (medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is) tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. De rechtbank heeft tevens de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde] hoofdelijk toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 31 december 2020 te [pleegplaats] , gemeente [naam gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door:
- in een (metalen) giertank ongeveer vijf kilogram carbid (calciumcarbide), althans een (aanzienlijke) hoeveelheid carbid, in aanraking te doen komen met water waardoor de zeer brandbare/explosieve stof ethyn (acetyleengas) ontstaat en
- ( vervolgens) deze ethyn tot ontploffing te brengen door middel van een elektrische ontsteker die via een tweedradige kabel in/aan de giertank is bevestigd;
en daarvan gemeen gevaar voor omliggende (ruiten en/of daken van) woningen en/of gebouwen en/of voertuigen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 december 2020 te [pleegplaats] , gemeente [naam gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam:
- in een (metalen) giertank ongeveer vijf kilogram carbid (calciumcarbide), althans een (aanzienlijke) hoeveelheid carbid, in aanraking te doen komen met water waardoor de zeer brandbare/explosieve stof ethyn (acetyleengas) ontstaat en
- met deze giertank rond te rijden in de bebouwde kom van het centrum van [pleegplaats] ;
(mede) ten gevolge waarvan het aan zijn en/of zijn mededaders schuld te wijten is geweest, dat een ontploffing teweeg is gebracht en daardoor gemeen gevaar voor omliggende (ruiten en/of daken van) woningen en/of gebouwen en/of voertuigen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen ontstond.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie

De raadsman heeft namens verdachte bepleit dat het openbaar ministerie ten aanzien van de gemaakte vervolgingsbeslissing heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel en/of het verbod van willekeur. Volgens de raadsman zit er geen verschil tussen de zaken die zijn geseponeerd, te weten de zaken tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , en de zaak van verdachte. Ook de gewezen verdachten waren voorafgaande aan de ontploffing aanwezig in de woning van medeverdachte [naam medeverdachte 1] , waren op de hoogte van het plan om carbid af te schieten in het [naam locatie 1] en zijn daartoe eveneens gezamenlijk met de overige verdachten naar het centrum van [pleegplaats] gereden.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een behoorlijke procesorde. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur.
Het hof stelt vast dat het openbaar ministerie op basis van de waardering van het bewijsmateriaal een bewuste keuze heeft gemaakt tegen welke van de aangehouden verdachten het een verdere vervolging instelt. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de rol van verdachte anders is geweest dan de rol van de personen wier zaak is geseponeerd. Naast het feit dat verdachte voorafgaande aan de ontploffing aanwezig was in de woning van medeverdachte [naam medeverdachte 1] , hij op de hoogte was van het plan om carbid af te schieten in het [naam locatie 1] en daartoe gezamenlijk met de overige verdachten naar het centrum van [pleegplaats] is gereden, is verdachte een van de personen geweest die bij het [naam locatie 1] zijn geweest om te kijken of het [naam locatie 1] toegankelijk was en heeft hij zich nadien korte tijd gevoegd bij de personen die op de brug stonden.
Naar het oordeel van het hof kan aldus niet worden gezegd dat het openbaar ministerie gelijke gevallen niet gelijk heeft behandeld. Er is dan ook geen sprake van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing dat (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur. Het hof verwerpt het verweer. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte samen met de medeverdachten een "ludieke actie" wilde houden op oudejaarsavond 2020. Het oorspronkelijke plan was om het carbidkanon in het [naam locatie 1] te [pleegplaats] tot ontploffing te brengen. Dit plan is op enig moment besproken bij medeverdachte [naam medeverdachte 1] thuis, waarbij de gehele groep aanwezig was.
Toen na onderzoek bij het [naam locatie 1] door een drietal verdachten, waaronder verdachte, bleek dat de hekken bij het [naam locatie 1] op slot zaten, is dit plan gewijzigd, in die zin dat het carbidkanon tot ontploffing zou worden gebracht op de brug bij de [naam locatie 2] .
Dat het vervolgens de opzet was om het carbidkanon op de brug tot ontploffing te brengen, leidt het hof onder andere af uit de verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] , hotelgasten van het [naam hotel] , afgelegd d.d. 7 januari 2021.
[naam getuige 1] heeft verklaard:
‘Ik was in het hotel met [naam getuige 2] en [persoon] . Ik hoorde dat [naam getuige 2] zei: ‘Hey, een tank’. Ik zag ‘m niet. Ik zag wel een aantal jongens staan. Zij stonden tegenover het hotel. Ik zag dat ze hun vingers in hun oren deden. Ik zag de auto met de tank aankomen. Toen ik de auto met de tank zag plofte hij ook al’. [naam getuige 2] heeft verklaard:
‘Ik was aanwezig in het hotel. Ik zag beweging op straat. Ik zag een auto met een giertank. Ik zag een aantal jongens staan, een stuk of zes à zeven schat ik. Deze jongens stonden tegenover het hotel aan de andere kant van de weg. Ik zag dat ze ‘al klaar’ stonden. Ik zag dat ze hun handen tegen hun oren hielden. Er stonden ook jongens te filmen. Ik zag dat de auto met giertank vanaf de brug kwam rijden. De knal kwam al heel snel’.
Ook uit de beelden en daarbij behorende geluidsopnamen, opgenomen door een deurbelcamera die geïnstalleerd was bij de voordeur van een woning gelegen aan [straatnaam] , kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid dat het het plan was om het carbidkanon opzettelijk op de brug tot ontploffing te brengen.
Op deze beelden, d.d. 31 december 2020, die zicht geven op de betreffende brug valt het volgende te zien en te horen:
Om 21:58 uur: een groepje van drie mannen staat op de brug met elkaar te praten.
Om 22:00 uur: het groepje mannen staat ter hoogte van de kruising van de [naam locatie 2] en
[straatnaam] . De groep bestaat nu uit vijf personen. Men staat in een kring met elkaar te praten.
Om 22:05 uur: twee mannen komen aangelopen vanaf de [naam locatie 2] en voegen zich bij die groep.
Bij de beelden zijn ook flarden van het gesprek (in het Fries) tussen de deze mannen te horen, waaronder (vertaling in het Nederlands):
Om 22:05 uur: ‘Als wij zo meteen glas kunnen vegen’.
Om 22:06 uur: ‘Hoe als ze hier midden op de brug’, ‘Dan kan het wel’, ‘Ja’, ‘Richting het water’, ‘Moeten we wel wat de ruimte hebben’.
Om 22:08 uur: een van de personen uit de groep is aan het telefoneren, te horen is: ‘Jullie zijn er bijna?’. Ook is te horen dat de naam ‘ [naam] ’ wordt genoemd. De bellende persoon verlaat de groep. De groep die blijft staan praat ondertussen verder. Te horen is: ‘.. als de politie’, ‘Maar ga er vanuit dat ze stuk gaan’. ‘Brug’, ’Onderweg’, ‘Dan vinden ze ons morgen wel’.
Om 22:09 uur: de personen kijken in de richting van de [naam locatie 2] (vanwaar even later de auto met het carbidkanon komt aanrijden) en gaan aan de kant van de weg staan. Te horen is (in het Fries, vertaald naar het Nederlands): ‘Jongens, we moeten hier weg’ en ‘Ja, jij gaat filmen’. Ook is te horen dat de mannen lachen. Vervolgens komt het voertuig met daarachter het carbidkanon over de [naam locatie 2] aanrijden. Het betreft de [automerk] met een stuk plastic over de achterruit. Het carbidkanon betreft een giertank met plastic aan de achterzijde. Het kanon is zichtbaar geladen, gezien het feit dat het plastic bol naar buiten staat. De auto rijdt over de brug, waarna de auto meteen keert. Vanuit de groep is dan te horen dat iemand zegt: ‘Vingers in de oren’. De auto met het carbidkanon rijdt vervolgens de brug over, in de richting van de [naam locatie 2] (vanwaar de auto is gekomen). Een van de jongens loopt weg vanaf de kruising de [naam locatie 2] in, terwijl hij nog steeds zijn handen voor de oren heeft. Op het moment dat de auto met het carbidkanon de brug over is, gaat het carbidkanon af.
Uit de volgorde van de hiervoor genoemde beeld- en geluidsfragmenten volgt naar het oordeel van het hof dat het de bedoeling was om het carbidkanon op de brug tot ontploffing te brengen en dat dit dus opzettelijk is gebeurd. Dit betekent dat het kanon door middel van de meegenomen ontstekingsbron vanuit de auto moet zijn bediend. Deze ontstekingsbron stond blijkens de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 2] naast hem op de achterbank van de auto. Op de beelden is niet waargenomen dat er handelingen door personen buiten de auto zijn verricht waardoor het kanon tot ontploffing kan zijn gebracht. Dat de ontploffing niet precies op de brug heeft plaatsgevonden, maar daar net voorbij, wijt het hof aan een ontstekingsvertraging.
De verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten dat het carbidkanon spontaan (per ongeluk) is afgegaan, acht het hof gelet op het voorgaande ongeloofwaardig en overigens ook niet aannemelijk geworden.
Vervolgens staat het hof voor de vraag wat nu precies de rol van verdachte is geweest bij het opzettelijk tot ontploffing brengen van het carbidkanon zoals het ten laste is gelegd.
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd.
Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding (Hoge Raad 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474).
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof af dat verdachte deel heeft uitgemaakt van de groep personen die voorafgaande aan de ontploffing aanwezig was in de woning van medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Het dossier bevat voldoende aanwijzingen om aan te nemen dat deze groep groter is geweest dan de groep van 10 verdachten die uiteindelijk is vervolgd. Binnen deze groep was men op de hoogte van het plan om carbid af te schieten in het [naam locatie 1] en verdachten zijn daartoe gezamenlijk naar het centrum van [pleegplaats] gereden. Verdachte behoorde tot de personen van de groep die zich naderhand bij de politie hebben gemeld omdat zij zich (mede)verantwoordelijk voelden voor de ontstane ravage.
Naar het oordeel van het hof wist verdachte ook van het gewijzigde plan om het carbidkanon op de brug tot ontploffing te brengen. Nadat gebleken was dat het [naam locatie 1] niet toegankelijk was, is verdachte desondanks namelijk naar (een ander deel van) het centrum van [pleegplaats] gereden, is hij op de brug geweest, en heeft hij zich daarna in de nabijheid van brug, op zo’n 80 tot 100 meter afstand, opgehouden. Verdachte heeft aldus op korte afstand de ontploffing meebeleefd. Uit het feit dat verdachte zich in de directe omgeving van de brug heeft opgehouden, leidt het hof af dat verdachte op de hoogte was van hetgeen er zou gaan gebeuren.
Naar het oordeel van het hof kan dit handelen van verdachte echter niet worden geschaard onder de noemer van een gezamenlijke uitvoering van die ontploffing.
Dat verdachte voorafgaand aan de ontploffing daadwerkelijk betrokken is geweest bij het maken van het (gewijzigde) plan het carbidkanon daar af te schieten en/of bij het (mede) verrichten van voorbereidingshandelingen (zoals het laden van het kanon met carbid en het toevoegen van water), kan op grond van de aanwezigheid van de verdachte in de groep wellicht worden vermoed, maar enig concreet en objectief bewijs daaromtrent ontbreekt.
Het hof kan derhalve niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat verdachte aan het tot ontploffing brengen van het carbidkanon op deze plek een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Dat verdachte op de hoogte was van het plan, dat hij in de buurt is gebleven en zich niet heeft gedistantieerd maakt hem nog niet tot een strafbare dader die als medepleger is aan te merken.
Het hof acht derhalve niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft mede gepleegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Gezien het vorenstaande kan evenmin worden bewezen dat verdachte schuld heeft gehad aan de ontploffing zoals dit subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij ook daarvan moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 800,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding, door verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 14 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.